VOOR SNEER EN OISTREEEN.
NIEEWS- EN ADVERTENTIEBLAD
CLOTHILDE.
GEDULD.
66e Jaargang.
Zaterdag 14 October 1611.
No. 88.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Feuilleton.
om
27).
Omgekeerd zijn
traagheid
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek 10,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Zeker, de eene is van
de ander. Karakter,
in eigen en
van het geduld
met uw praatjes het verblijf hier in huis tracht te
vergallen.*
•Wat Omdat ik hem vertel wat er vroeger in no. 1
gebeurd is? Dat mag ik wel vertellen, het heeft in
alle couranten gestaan. Deze heer ziet ei ook volstrekt
niet uit, of hij daarover zal gaan suffen, of dat hij
bang is voor een nachtelijke geestverschijning van den
Amerikaan.*
»Neen, zeker niet,* bevestigde Hugo lachende.
Toen de kellner weer naar beneden was gegaan,
voerde de man met de roode muts Hugo naar de deur,
waarop no. 1 stond en opende die, zoodat Hugo in de
kamer kon zien, waar de Amerikaan vermoord en
Henri de Vrains gegrepen was.
«Hier is het gebeurd,* sprak de man, »daar voor het
venster links lag de Amerikaan.*
»Brr Ik ben niet bang van aard, maar in deze
kamer zou ik toch niet gaarne wonen.* zeide Hugo.
•Dat wil ik gelooven,* antwoordde de ander lachend,
terwijl hij de deur sloot en Hugo naar zijn kamer ver
gezelde. »Ik heb het u reeds gezegd sedert dien tijd
wil niemand hier in huis meer wonenik ben nog de
eenige huurder, dien Biroulas heeft.*
•Biroulas zoo heet zeker de eigenaar van het
hotel
•Ja, maar hij zal niet lang meer de eigenaar zijn,
want hij wil het huis verkoopen. Hij heeft alle be
dienden reeds ontslagen, behalve den kellner Franpois
het overige werk wordt verricht door twee werkvrou
wen, die naar huis gaan als zij haar taak hebben af
gedaan. Sedert den moord van den 28en Februari is
het huis erg achteruit gegaan. En gisteren is de
man ter dood veroordeeld, die hier gevat werd.*
>De moordenaar van den Amerikaan
•Dat moet hij wel wezen, want de gezworenen heb
ben hem schuldig verklaard.*
«Twijfelt ge er aan, dat bij de moordenaar is vroeg
Hugo met zichtbare belangstelling.
•Het gaat mij niemendal aan, ofschoon ik er mijn
eigen gedachten over heb, ik bekommer mij niet
over den Amerikaan en evenmin om den ander. Laten
wij daar echter nu over zwijgen zullen wij samen
iets drinken Toen Hugo niet dadelijk hierin toe
stemde, vervolgde hij »Ik zie wel, dat ge mij nog niet
recht vertrouwt, en ge hebt gelijk, dat ge niet
dadelijk met den eersten den besten wilt drinken.
Parijs wemelt van gevaarlijke personen, voor wie men
op zijn hoede moet zijn. Men zal u dat in Quimper-
lé ook wel reeds gezegd hebben. Het is daarom nu
het geschikte oogenblik om mij voor te stellen Jacques
Crambard, schilder.*
Huisschilder
•Eigenlijk kunstschilder maar door den nood ge
dwongen ook huis-en decoratieschilder, als het zijn moet.
Brood verdienen gaat voor ai het andere. Als kunst-
handweiksman ben ik echter ook mijn loon waard, dat
kan ik u verzekeren. Niet lang geleden heb ik de
apotheek in de straat Monconseil opnieuw geschilderd,
en dat is een werk geworden, waar ik trotsch op ben.
Wij zullen er aanstonds eens langs wandelen, dan
kunt ge u overtuigen. Doch mijn eigenlijk vak is
portretschilder ik versta bijzonder de kunst om eene
goede gelijkenis te treffen daarin word ik door wei
nigen geëvenaard. De bestellingen zijn helaas echter
niet talrijk.de menschen bezitten te weinig kunstzin.
Zoo heb ik Biroulas aangeboden voor die vier weken
huur, die ik schuldig ben, hem als kniestuk te schil
deren maar denkt ge, dat hij dit heeft aangenomen
Wordt vervolgd.
voorgaan als het moet, zoo rneenen ze. En
zeker, ook in de kleine dingen van het leven
zal geduld ons ten goede komen. Maar het
is zeer kortzichtig te meenen, dat daarin ge
duld zich eigenlijk openbaart en daarvoor alleen
goed is.
van
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Laat
betrekking voor u te
u vriendelijk
aanbod gaarne aan, want ik ken niemand hier in de
stad.*
•Zoo heel spoedig zal het wel niet gaan, want er is
hier een geweldige toevloed, en overal is te veel van.
Waar zult geintusschen van leven?*
•Mijn tante heeft mü geld mee gegeven, zoodat ik
een poosje kan uitkijken.*
•Ei, eene erftante dus
•Nu ja, zij heeft geen kinderen en houdt nog al
van mij.*
•Ge moogt van geluk spreken, dat ge dadelijk met
mij kennis hebt gemaakt. Even gemakkelijk hadt ge
in handen van een kwartjesvinder kunnen valleo, die
u had uitgeplunderd maar aan mij kunt ge u ge
rust toevertrouwen.*
•Daar ben ik van overtuigd. Woont ge ook hier
•Onze deuren zjjn naast elkander, gij hebt no. 11
en ik heb no. 10 in gebruik.*
•Waart ge reeds hier, toen
•Toen die Amerikaan vermoord werd Ja, zeker
Ik heb alles bijgewoond bijna zou ik zeggen ik heb
alles gezien. Dat zal ik u wel eens vertellen.*
Dit voor Hugo belangrijke gesprek werd onderbro
ken door den kellner, die hijgende, met den koffer op
zijn schouders, de trap opkwam.
•Die is er ook bij geweest,* vervolgde de man met
de roode muts, «maar hij is wel zoo slim om u die
geschiedenis niet te vertellen, niet waar, Franpois
•Houd op met die praatjes,* bromde de kellner spijtig,
•ge moest liever de huur betalen, die ge sedert vier
weken zijt schuldig gebleven, dan dat ge dezen hee r
HOOFDSTUK X.
(Vervolg).
Hugo prees het toeval, dat hem onmiddellijk met
dezen praatgragen huurder in aanraking had gebracht
die man wist zeker veel te vertellen. Hij paste echter
wel op dit niet te laten bemerken, maar vraagde met
goed geveinsde verbazing »Wat Is in dit huis een
misdaad gepleegd
•Nu, en wel een groote misdaad. Hebt ge dan niets
gehoord van den Amerikaan, dien men vermoord en
daarna voor een millioen bestolen heeft
•Verschrikkelijk Neen, dat hoor ik nu voor ’t
eerst
•Dat is sterk Leest men dan daar in uw woon
plaats geen couranten
•Ja wel, maai alleen in de koffiehuizen en daar kom
ik heel zelden.*
De man in hemdsmouwen beschouwde den vreemde
ling met een mengeling van medelijden en verbazing.
•Zoo, en wat doet ge daar den ganschen dag r« vroeg
hjj.
•Ik was schrijver op het raadhuis en ben naar Parijs
gekomen om hier een betrekking te zoeken in een
winkel of op een kantoor.*
•Een goed denkbeeld Dat zal iets beters voor u
zÖn Doch wend u niet tot een der hier bestaande
plaatsingkantoren die plunderen hun klanten,
het maar aan mij over eene H"
vinden.*
•Hartelijk dank, mijnheer. Ik neem uw
We hebben ze noodig bij elk werk
eenige beteekenis, maar we behoeven ze
vooral, wanneer we iets van werkelijke waarde
zelven en anderen willen tot stand
kunnen wachten. Maar het groote onderscheid
is dit, dat traagheid graag wil wachten en
gedul 1 zich zelf dwingt te wachten. Hieruit
blijkt reeds hoezeer, ondanks alle uiterlijke
schijn van gelijkheid, het wezen verschillend
is.
Traagheid is gebrek aan innerlijke kracht,
geduld een bewijs juist van het bestaan van
die kracht. Want immers, wie zichzelf over
wint is sterker dan wie een stad inneemt. En
wie heeft duidelijker zichzelf overwonnen, dan
wie zich dwingen kan te wachten. Oneindig
moeilijker nog dan het doen uit zelfbeheersching
is, uit een oogpunt van innerlijke krachtsont
wikkeling, het laten uit zelfbeheersching, het
afwachten. Daarom is het ook zoo duidelijk,
dat alleen het leven en veel zware strijd ons
het rechte geduld leeren kunnen.
Wanneer we iets begeeren, dan zijn we ge
neigd er zoo vlug mogelijk op toe te stappen.
En hoe heftiger de begeerte, hoe sneller onze
stap. Maar in het leven blijkt het zoo dik
wijls, dat we, zoo te werk gaande, niets be
reiken, dat we eerst na velerlei voorbereidende
maatregelen en na veel voorafgaande oefening
in staat zijn op den weg staande te blijven,
die naar het begeerde doel voert of die tot
het einde toe te loopen. Dan zal het openbaar
worden, of we genoeg innerlijke kracht hebben
om af te wachten en geduldig te zijn. Niet
het begeerde doel opgeven is een bewijs van
die kracht, maar de begeerte levendig te hou
den en toch het rechte oogenblik te kunnen
af wachten.
O, het is niet moeielijk te wachten als men
niet verder kan. Maar wanneer men zich
dwingt te wachten, omdat men weet, dat men
zoo heerlijke vruchten zal plukken van zijn
werk, dat men zoo eerst ten volle zal kunnen
verrichten wat men zichzelf als plicht heeft
opgelegd, dan openbaart men in dat geduld
een rijkdom van innerlijke kracht. Het is dus
de kracht van zijne zelfbeheersching, vermeer
derd met de mate van inzicht
anderer leven, die de mate
bepaalt.
Er zijn menschen, die van geduld een ge
ringschattende meening hebben Het lijkt hun
een gemakkelijke eigenschap in het leven, die
voor veel onaangenaams bewaart. Men zal
zoo gemakkelijk niet opstuiven in drift, zich
beter schikken in veel dingen, rustiger en
prettiger zich voelen en anderen kunnen laten
veel
veel
ook
zijn.
Jongere menschen, maar ook ouderen weten
vaak niet wat geduld is. Ja, het is eigenlijk
wonderlijk, hoe weinigen zich van deze eigen
schap een juiste voorstelling maken. En
daarom zullen zoovelen het nog zoo grif niet
toegeven, dat ook niet reeds jonge menschen,
even veelvuldig als ouderen, van geduld blijk
geven.
Men ziet vaak natuurlijke traagheid, gebrek
aan doortastendheid, gemakkelijke langzaam
heid voor geduld aan. En deze eigenschappen
komen zoowel bij de jeugd als bij de ouder
dom voor, al zullen ze zich veelal niet
altijd in latere jaren sprekender openbaren.
Omgekeerd zijn er ook, die geduld dikwijls
voor traagheid en gemakzucht uitschelden.
Dat zijn gewoonlijk zij, die zelf nog geen ge
duld geleerd hebben, wier leven nog meestal
van een leien dakje ging of die nooit iets
trachten aan te vatten en te bereiken, wat
slechts langzaam gedijt.
Maar beide misvattingen, zoowel die, welke
geduld miskent, als die, welke geduld ziet waar
ze in ’t geheel niet is, bewijzen gebrek aan
menschenkennis en kennis van het leven bij
den oordeelende. Want in den mensch zelf
en zijn stand tegenover het leven ligt de ver
klaring van zijn handelingen en daden. En
deze verklaring alleen maakt ons duidelijk
waarom we met geduld en niet met traagheid
of gemakzucht te doen hebben.
Het is daarom niet verwonderlijk, dat zoo
velen mistasten. Er zijn er zoo weinig, die
naar diepere oorzaken zoeken dan die zich
aan den buitenkant van het leven openbaren,
zoo weinig, die niet oordeelen naar den uiter-
lijken schijn. En immers naar het uiterlijk
lijken deze beide eigenschappen, geduld en
traagheid, zoo heel veel op elkaar. Beide
Maar daar is een ander man, die ook die
begeerte kent, en feller misschien nog, iets tot
stand te brengen voor menschheid of vader
land. Die begeerte trekt hem als den ander
naar een werkzaamheid in het openbare leven.
Maar hij weet, dat niet de wil alleen om
iets te doen voldoende is, dat men om iets
goeds te doen ook de macht noodig heeft die
er in kennis en veel weten is; hij begrijpt, dat
zijn medemenschen of zijn land des te meer
profijt zullen trekken van zijn werk hoe beter
hij zich daartoe bekwaamt, ja meer nog, dat
juist aan menschen die hoog staan in geestes
ontwikkeling en zedelijke kracht, behoefte is
voor het algemeen welzijn.
En hoewel zijn begeerte hem trekken blijft
naar een werkzaamheid tot direct nut van an
deren, sluit hij zich zwijgend op in zijn stu
deerkamer, niet voor een week, niet voor een
maand, niet voor een jaar zelfs, maar voor
vele jaren. Het valt hem moeilijk soms, maar
hij weet, dat zoo alleen te bereiken valt, wat
hij doen wil ten bate van anderen. Er komen
menschen, die hem vragen: »moet jij hier zit
ten op je kamer, terwijl er daar buiten zooveel
behoefte is aan krachtige armen? Kan je niet
wat beters doen dan hier zitten en studeeren?*
En als hij dan glimlachend zal antwooiden:
•geduld maar, ik ben nog zoover niet*, en die
anderen zich met een minachtend schouderop
halen en medelijdenden glimlach van hem
Onder de eigenschappen die wij in en door
het leven ons verwerven moeten, behoort ook
het hebben van geduld,
nature geduldiger dan
verstandelijke aanleg, temperament, hebben
daarop invloed. Maar over ’t algemeen is de
jeugd niet geduldig, moet het overwinnen van
tegenstand, het uit den weg ruimen van
moeielijkheden, veel teleurstelling, maar
veel zegepralen ons leeren geduldig te
die zich een hoog doel
Laat ons zeggen,
dat hij zijn kracht wijden wil aan menschheid
of vaderland en van begeerte brandt om mee
te strijden in het openbare leven voor allerlei
schoone en nuttige dingen, Zoodra zijn leef
tijd en omstandigheden het maar eventjes
toelaten, stort hij zich in het strijdgewoel, ver
gadert, houdt redevoeringen, bedisselt, dingt
naar hooge betrekkingen en
iedereen prijst hem
gemeene zaak.
zullen afwenden, dan kan het hem soms heel
zwaar vallen geduldig te blijven onder min
achting en hoon. Maar hij kent zijn doel en
weet wat er noodig is om het te bereiken.
En rustig, maar zonder ophouden werkt hij
door. Zijn tijd zal komen.
Is dat niet het geduld, waaruit innerlijke
kracht spreekt? En is het niet met dat ge
duld alleen, dat men het hoogste bereiken kan?
Rustig wachten, hoe ook de begeerte drijft,
tot het goede oogenblik daar is, dat is het.
En wij moeten dat allen kunnen. Want
niet alleen, wie zich een groot doel gesteld
heeft ten bate van anderen, maar iedereen in
eigen leven, in eigen zaken heelt dat geduld
noodig. Overijld en te haastig ingrijpen doet
zoo velerlei zaken mislukken. Wat goed is,
gedijt langzaam en we moeten het den tijd
laten. Maar als de tijd er is, moeten we ook
weten toe te pakken. Want dit is wel het
moeilijkste onder het wachten, zijn kracht niet
te doen verslappen, zijn vurige begeerte niet
te laten verflauwen. Wachtende, toch sterk en
vurig en vol strijdlust te blijven. Er zijn er
velen, die dat niet kunnen. Maar er zijn ook
anderen. Een onzer levende dichters, wier
boeken ik wel in ieders handen zou wen-
schen, heeft van hen gezegd:
Zij weten altijd goed en
altijd waar
Het oogenblik, als ’t komt,
vóór 't vliedt, te grijpen.
Zij laten de appel rood en
gouden rijpen
En houden dan de hand, die
ze opvangt, klaar*.
Is het dat niet? Moeten we ook ons denken,
ons werken en streven niet laten rijpen? Zie,
we staan naast den boom. We hebben de
hand maar uit te steken om den appel te
plukken, die we toch zoo heftig begeeren. Maar
wat hebben we aan een halfrijpen appel? We
moeten kunnen wachten vlak naast den ap
pelboom. Hoevelen zullen het er kunnen? De
een plukt groen, de ander geel, een derde
zoodra het eerste roode blosje zich vertoont,
een vierde wanneer al de helft, bijna de geheele
appel zich gekleurd heeft. Maar wachten tot
de gansche appel gouden gerijpt en nog slechts
een lichte aanraking noodig heeft om in onze
hand te vallen, dat is het ontzettend-moeilijke,
dat is het geduld.
voor ons
brengen.
Daar is een man,
gesteld heeft in het leven.
hooge betrekkingen en ambten. En
zijn ijver voor de al-
MEEKEK COURANT.