VIM MI D HSTffilS.
MEI WS- M ARVERTLHIEBLA»
BLOOKER’S
Zelfbeheersching.
CLOTÏÏILBE.
Zaterdag 4 November 1911»
S6e Jaargang.
DAALDERS
CACAO;
No. 88.
Uitgever: B FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Feuilleton.
■Hi
33'.
mag niet langer dan een uur duren«.
Wordt vervolgd.
Bl
Het voldoen
opwellen, kan
geven, maar
CE WEET DAT DIE
UITSTEKEND IS.
MEN MOGE U NAMAAK
OPDRINGEN,
HOUDT VAST AAN
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek 10,40 per 3 maanden,
franco per postf0,60.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Maar het blijft dus in ’t algemeen gelden,
dat bij de vraag, of men aan een neiging al
van ons leven.
Op het oogenblik, waarop
zeer sterk voelen, zal zij ons
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groot* letters naar
plaatsruimte.
>p twee
Toen begon Berquin: "Ik weet,
«Dat wist ik wel van te voren», antwoordde John
Nameless zeer gelaten,
»Ik ook, want ik kon geen voldoende reden voor de
cassatie bijbrengen. Zooals ik u reeds vroeger gezegd
heb, was het mij ook alleen te doen om tijd te winnen.
Ik dacht niet, dat het gerechtshof zoo spoedig eene
beslissing zou nemen; gewoonlijk verloopt daar een
maand over«.
«Het spijt mij niemendal, ik hoop dat er spoedig
een einde aan wordt gemaakt».
«Zoo ver zijn we nog niet! Wij kunnen nu nog om
genade vragen».
John Nameless schudde het hoofd. «Ik vraag geen
genade, ge zult mij ditmaal niet overhalen«.
we een neiging
zondering eens slecht geslapen had. Hij waschte en
kleedde zich en juist was hij geheel gereed, toen
hij in de gang voor zijn cel voetstappen en stemmen
hoorde. Het uur, dat zijn bewaker moest worden af-
get'ost was nog niet aangebroken; hij luisterde daarom
met gespannen aandacht. De voetstappen naderden,
de stemmen zwegen en nu draaide knarsend de sleu
tel in het slot om. De deur ging open en de directeur
der gevangenis trad binnen.
»Is mijn laatste uur gekomen?» vroeg de gevangene
op vasten toon. «Welnu, ik ben bereid».
Doch hij bemerkte nu zelf, dat zijn vermoeden on
juist was. De directeur lachte, en dat doet men toch
niet als men de cel van een moordenaar binnentreedt
om hem aan te kondigen dat hij sterven moet,
«Gaarne had ik u een oogenblik van ontsteltenis
bespaard en mijn bezoek tot later in den morgen uit
gesteld», sprak de directeur, «maar uw verdediger
maakte nog al haast met zijn bezoek en daarom wilde
ik u niet laten wachten.»
Intusschen was Berquin ook binnengetreden en de
directeur vervolgde: «Mijnheer Berquin heeft verlof
gekregen om u buiten mijne tegenwoordigheid te spre
ken. Dat is eene bijzondere gunst. De bewaarder moet
echter gedurende het onderhoud in uw cel blijven en
het
«Een uur is voldoende*, zei Berquin.
De directeur verliet de cel en toen de deur gesloten
was, greep John Nameless beide handen van zijn ver
dediger en dankte hem hartelijk voor zijn bezoek.
«Ik zou reeds lang bij u gekomen zijn«, antwoordde
Berquin, «maar ik had mij voorgenomen eerst den uit
slag af te wachten van de nasporingen, die ik en éen
mijner vrienden ondernomen hebben. Helaas, ze vor
derden niet zoo vlug, als ik aanvankelijk gehoopt had
en daarom kan ik u heden nog niets van belang mede-
Om gelukkig te worden in ons leven, veel
meer nog om in dat leven een doel te berei
ken, hebben we in de allereerste plaats zelf-
beheersching noodig. Dat moge sommigen
vreemd klinken, die in het toegeven aan hun
oogenblikkelijke neigingen het geluk meenen
te vinden, het zal toch voor ieder die zijn
leven met bewustheid leeft, zich rekenschap
gevende van zijn doen niet alleen, maar ook
van zijn gewaarwordingen van vreugde en
verdriet, in dat leven zelf duidelijk worden.
aan alle neigingen, die in ons
een oogenblikkelijke vreugde
er is alle kans, dat we ons dit
toegeven later beklagen. Want de gevolgen
van dit toegeven kunnen ons vaak zwaar
drukken en ons in ons verder leven blijvend
belemmeren. Hier volgt natuurlijk niet uit,
dat we nooit aan een oogenblikkelijke neiging
moeten toegeven. Maar wanneer we dit doen,
moet het wel overwogen zijn, moeten we ons
van die neiging en van het geluk, dat het
toegeven daaraan ons brengen zal, rekenschap
hebben gegeven, moet niet de sterkte van die
neiging ons meesleepen, zoo dat we ze niet
haar juiste plaats weten te geven in het kader
HOOFDSTUK XI.
Vervolg).
Mevrouw Sauveterre wist, dat hij in La Roquette
zat, maar zij kon niets voor hem doen. De eehtgenoote
van den man, die als aanklager tegen John Nameless
was opgetreden, moest zwijgen en wel in het be
lang van den man, dien zij zoo gaarne zou redden.
Wilde zij hem verdedigen, dan zou zij daarmee niets
anders bereiken, dan dat zij in verdenking kwam ge
heime betrekkingen met hem onderhouden te hebben;
zij kon dus niets tot zijn voordeel, wel iets tot zijn
nadeel doen. Wel had Victoire haar stem ten gunste
van haren broeder kunnen verheffen, maar zij wist niets
van zijn veroordeeling dit geloofde hij althans
en hij wensche niets liever dan dat dit haar ook altijd
verborgen mocht blijven. Op het beloofde bezoek
van Berquin durfde hij nauwelijks meer hopen; hij be
treurde slechts, dat hij aan den drang van den advo
caat had toegegeven om het verzoek tot hooger beroep
te onderteekenen, waardoor hij zooveel langer in pijn
lijke verwachting moest blijven. Dagelijks vroeg hij
zichzelven af, of er nog geen eind zou komen; maar
aan zijn bewakers niet. Zij mochten om niets ter
wereld denken, dat hij bang was, overigens zouden
zt; hem toch niets hebben kunnen of durven zeggen.
Up zekeren morgen ontwaakte hij vroeger dan ge-
woonlqk en stond op, ofschoon hjj ditmaal ais bij uit-
deelen. Doch ik wilde mijn bezoek niet langer uit
stellen; natuurlijk had ik u liever onder vier oogen
gesproken, maar de wettelijke voorschriften laten dit
niet toe. Maar als wij zacht spreken, komt het toch
op hetzelfde neer*.
De dienstdoende bewaarder gevoelde eene levendige
belangstelling voor zijn gevangene en begreep den blik,
dien de advocaat hem toewierp. Zonder een woord
te zeggen ging hij met den rug naar Berquin en zijn
cliënt gekeerd aan de tafel zitten, haalde een spel
kaarten uit zijn zak te voorschijn en begon een patience
te leggen. Dat was even zoo goed alsof hij zeide:
«Stoort u niet aan mij en spreekt met elkaar, alsof ik
hier niet was. Ik zal niet naar u luisteren en mocht
ik iets hooren, dan vertel ik het toch niet aan ande
ren*.
De advocaat nam zijn cliënt mee naar den anderen
hoek der cel, waar beiden dicht bij elkaar o,
stoelen plaats namen.
dat ge moedig zijt, ik kan dus zonder omwegen met u
we thans niet nader bespreken; het zou ons
i te ver voeren.
altijd buiten alle j
maten belangrijk schijnen, zal het ons wezen, I
j dan niet zal toegeven, het geluk en de smart,
beide in uitgebreiden zin, die dat toegeven ons
brengen kan, tegen elkander behooren te wor
den opgewogen. En dat van een beslissing
daarin, naast het begrijpen van onze neigingen
ook het begrijpen van de plaats, die ze in ons
leven innemen, noodzakelijk is, kan voor ieder
duidelijk zijn. Wat den een buitengewone
vreugde brengt, roert den ander nauwelijks.
Zoo zal, om een doodgewoon voorbeeld te
noemen, voor den een de vreugde, die hem een
uitstapje op een mooien lentedag bereidt, groot
genoeg zijn, dat hij er graag later eenige last
door meerder werk, door extra-zuinigheid of
wat dan ook voor over heeft. En het toege
ven aan de neiging daartoe zal hem dus, af
gescheiden van mogelijke andere omstandig
heden, voor hem heel natuurlijk zijn.
Dit afwegen tegen elkaar van de verwachte
vreugde en de mogelijke hinder doet min of
meer bewust iedereen, die voor een keuze
staat. Maar de meesten zien daarbij de vreug
de onevenredig grooter dan de hinder en oor-
- deelen daarom en kiezen verkeerd. Het is dus
zaak zich daarvan voldoende rekenschap te kun
nen geven en te begrijpen, dat de vreugde, die
men oogenblikkelijk verlangt, altijd door dat
verlangen onevenredig vergroot wordt, in
betrekking tot andere dingen van ons leven.
Daartoe moet men dan niet alleen zelfkennis
hebben, maar ook kennis van het leven. Men
moet niet alleen zich zelven en het eigen
leven, maar ook het leven in ’t algemeen kun
nen overzien. Dan eerst zal men neigingen
en hartstochten de rechte plaats kunnen aan
wijzen, die haar toekomt, mits men naast die
kennis ook de noodig e' kracht hebbe, om nei
gingen, die zich al te sterk willen doen gel
den, naar de bestemde plaats terug te dringen.
Want kennis van zich zelven en van het
leven maken alleen nog de zelfbeheersching
niet. Zoo ze er al de onmisbare grondslag
van uitmaken, er is daarnaast ook wilskracht
noodig. In ’t algemeen kan men wel zeggen,
dat zonder wilskracht de noodige zelfkennis
niet verkregen wordt; dat du^ in het bezit van
deze zelfkennis gewoonlijk reeas het bezit van
de wilskracht ligt besloten. Maar er zijn men-
alsof het voldoen daaraan beslist noodzakelijk
was voor ons geluk en het niet voldoen ons
ongelukkig zou maken. Daarom moeten we
die neiging, die lust, niet op zich zelf beschou
wen, maar in evenredigheid tot andere neigin
gen en behoeften van ons leven, moeten we
leeren de waarde van onze neigingen en lus
ten en hartstochten *e onderscheiden naar de
belangrijkheid, die ze voor ons leven hebben,
en ze daardoor aan onzen wil ondergeschikt te
maken.
Uit wat hier gezegd is, blijkt reeds, dat
voor zelf beheersching zelfkennis een onmisbare
voorwaarde is. Want niet dit is zelfbeheer-
sching, dat we iedere neiging den kop kunnen
en willen indrukken, dat we ons elke vreugde
stelselmatig ontzeggen, en daardoor ons leven
vlak en zonder emotie maken. Zelfbeheersching
wil alleen zeggen, dat we ons leven en ons
zelven met bewustheid overzien en in staat
zijn het naar ons doel te regelen, dat we elke
neiging, elke behoefte, ook elke behoefte aan
vreugde, de plaats weten aan te wijzen, waar
ze behooren, dat we er dus boven staan als
heerscher, niet er onder als dienaar.
Daartoe is dus allereerst noodig, dat we onze
neigingen en hartstochten, onze lusten en be
geerten begrijpen, dat we zien waaruit ze ont
springen, maar ook dat we weten welke waarde
het voldoen daaraan voor ons persoonlijk geluk
heeft. Want bij de vraag, of we aan een
neiging al dan niet zullen toegeven, moeten
we twee dingen tegen elkaar afpassen, nl. het
geluk, de vreugde, die ons dit voldoen zal
schenken en het verdriet, het nadeel, dat we
er of nu of later van zullen ondervinden.
Dit is een zuiver persoonlijke zaak. Men
kan niet in ’t algemeen zeggen, dat het toe
geven aan deze of die neiging dwaas is, althans
niet ten opzichte van iedere neiging. Er zijn
natuurlijk neigingen, die over ieder mensch,
wanneer hij daaraan toegeeft ongeluk brengen,
al is het dan ook alleen maar dat zijn zedelijke
waarde en dus ook zijn zedelijk geluk er door
vermindert. Maar ook hier kan men toch weer
zeggen, dat het persoonlijk geluk niet opweegt
tegen de persoonlijke smart. Wat dan onder
geluk, wat onder smart te verstaan is, kunnen
«Gij zelf behoeft geen genade te vragen*, antwoordde
de advocaat. «De aanvrage om genade is niet alleen
geoorloofd, zooals men gewoonlijk denkt, maar wette
lijk voorgeschreven sedert bij beschikking van den
minister aan den procureur-generaal de verplichting
is opgelegd, over eik doodvonnis afzonderlijk bij den
minister van justitie een rapport in te leveren, dat
later naar den president der republiek wordt gezonden
Bij dit rapport wordt een ander overgelegd van den
president van het gerechtshof, dat het vonnis heeft
uitgesproken. Doch voordat dit aan den president der
republiek wordt voorgelegd, komt het nog in onder
zoek bij een commissie, bestaande uit den secretaris
generaal van het ministerie van justitie, den directeur
van de strafrechterlijke zaken en den directeur der
burgerlijke rechtszaken. Deze commissie onderzoekt
het geval nogmaals om te zien of er voldoende rede
nen zijn om genade te verleenen en geeft dan advies
om de doodstraf in een andere straf te veranderen,
of wel het vonnis te laten voltrekken*.
«Ik wist niet, dat aan de uitvoering van een dood
vonnis nog zooveel formaliteiten vooraf gingen en ik
dank u voor deze inlichtingen», antwoordde de ver
oordeelde, «maar ik geloof niet, dat het mij iets helpen
zal. Als mij genade werd geschonken en mijn straf
werd veranderd in verbanning naar Nieuw-Caladonië,
zou dat voor mij niets aanlokkelijks hebben. Ik heb
reeds genoeg in de wereld gezworven, ik zou nu liefst
maar niet verder gaan dan het binnenplein van La
Roquette».
«Ge hebt mij niet goed begrepen. Ik heb u den
loop van zoo’n rechtszaak alleen verteld om u te laten
zien, dat wij nog tijd genoeg hebben om den moorde
naar te ontdekken minstens veertien dagen, mis
schien nog langer».
schen die alles erg goed weten en toch niet in
staat zijn daarnaar te handelen. Meestal komt
dit wel, omdat dit hun weten slechts verstan
delijk weten is, ze niet zelf ten allen tijde vol
komen doorvoelen, wat ze als een geleerd lesje
van buiten kennen. Maar er zijn toch ook
in sommige menschen zoo sterke neigingen, dat
alle zelf- en levenskennis hun niet baten,
wanneer ze daarnaast niet de kracht hebben
om hun wil ten allen tijde te doen gelden.
Dat is een kracht, die geoefend moet worden
en die na iedere oefening sterker wordt.
Deze kracht dient trouwens nog voor iets
anders ook dan om neigingen en hartstochten
bij den teugel te houden. Zelf beheersching
openbaart zich niet alleen in het niet toegeven
aan neigingen, niet enkel in een laten, maar
ook in een doen. De mensch moet zich zelf
kunnen dwingen te doen, wat hij weet, dat
goed is voor zijn geluk in den meest alge-
meenen zin. Dit lag trouwens reeds opge
sloten in wat we schreven over het doen van
een keuze wanneer zich neigingen en harts
tochten, behoeften en begeerten doen gelden.
De neiging kan bv. ook zijn niets te doen en
lui neer te zitten. En de mensch moet zich
zelf dikwijls kunnen dwingen tot werken, even
goed tot een nalaten als tot een doen. Hij moet
niet alleen het genoegen van het oogenblik
kunnen offeren aan een grooter geluk, maar
ook de last van het oogenblik kunnen dragen
om een grooter kwaad te ontkomen of geluk
deelachtig te worden.
Hij moet onafhankelijk worden van zijn
oogenblikkelijke begeerten, niet zóo, dat hij
er nooit aan toegeeft, maar in dien zin, dat hij
er boven staat en ze naar willekeur kan doen
vooruittreden of terug dringen. Maar hij moet
ook begeerten bij zichzelf kunnen opwekken,
zoo die hem dienstig kunnen zijn bij zijn werk',
voor zijn leven of het bereiken van zijn doel.
Hij moet boven zijn leven trachten te staan als
heerscher, als beleidvol beheerder van alle
krachten in hem en buiten hem, die dat leven
hem ten dienste stelt. Hij moet leiden, niet
geleid worden. Dan eerst beheerscht hij zich
zelve. En dat alleen is de zekerste weg om
gelukkig te worden en zijn doel te bereiken.
Goeie kerel. Kassier (aan den haal gegaan met de
kas). «Nou, zooveel heb ik althans voor mjjn patroon
achtergelaten, dat hij naar Amerika kan gaan, om er
zijn fortuin te herstellen».
Mi
MH
NEEKER COURANT.
i
spieken, üw aanvrage om hooger beroep is gisteren
verworpen».