VOOR ES MSTRElEJ.
■W8- ES iUÏERTEÜTIElIL.IIl
BLOOKER’S
CACAO
I
1
CLOTHILDE.
DAALDERS
6Be Jaargang.
Feuilleton.
Woensdag 8 November 1911,
No, 89s
w
Uitgever: B FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
'M
1
KOFFIE is duurder geworden, doch
Kleinere bussen naar verhouding.
34).
kost nog steeds 1.50 per bus
van Kilo (a pond).
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
«Wat?
Het is overdrijving, zegt Dr. Bles, ’s winters met
open ramen te slapen. Het zal niemand verwonderen,
dat de natuurlijke ventilatie stijgt naarmate het tem
peratuurverschil tusschen binnen- en buitenlucht gioo-
ter wordt. Is het dus buiten 5 gr. vorst en is de
temperatuur in de kamer 2 gr., dan zal de ventilatie
geringer zijn dan wanneer deze 10 gr. bedraagt. In
een verwarmd vertrek is dus ’s winters de ventilatie
beter dan in een dat niet verwarmd is.
HOOFDSTUK XI.
Vervolg).
»Die ontdekking is u tot dusver nog niet gelukt en
zal u ook in een half jaar niet gelukken.*
»Het zal ons waarschijnlijk zeer spoedig gelukken,
als ge ons daarbij wilt helpen.*
«ik u helpen Hoe kan ik dat
«Door mij uw gaheele geschiedenis te verhalen.*
«Dat kan en wil ik niet, ik heb u dit reeds vroeger
gezegdmijn naam en mijn verleden moeten geheim
blijven,*
«Uw naam weet ik reeds,* zeide de advocaat en zich
dicht naar hem toe buigende, fluisterde hij«Gij
heet Henri de Vrains
De gevangene verbleekte. «Wat Heeft Clothilde
mij verraden
Berquin stelde hem gerust met de woorden «Een
toeval heeft ons geholpen, maar wees verzekerd, dat
uw geheim ongeschonden bewaard zal blijven, al we
ten mijn vriend en ik er van. Mijn vriend, die met
mij samenwerkt om u te redden, ie toevallig met me
vrouw Sauveterrre in kennis gekomen en heeft haar
later weer bij uw zuster ontmoet.*
«Weet mijn zuster dan
«Zij weet, dat ge onschuldig veroordeeld zijt en
keurt het goed, dat ge tot nog toe uw naam verborgen
in den nauwsten zin en het Leidsche plein en
de daarachter gelegen wijken, waar de Am
sterdamsche chic huist, die op de snel van
aanzien veranderde grachten geen plaats
meer heeft, daarvan weet de vreemdeling, die
Amsterdam bezoekt, maar weinig. En toch
concentreert zich daar voor een groot deel de
bewegelijkheid van het Amsterdamsche leven.
De Kalverstraat en de Dam blijven met het
breede Damrak, tusschen haakjes een der ri
antste straten van Amsterdam, zeker tot op
zekere hoogte de centra van het Amsterdam
sche stadsleven, de straten, waarlangs al
thans wat de Kalverstraat betreft in de
drukke middaguren zich de pantoffelparade
beweegt. Maar van de daar wandelende vor
men de niet-Amsterdammers zeker een belang
rijk contingent. En naast deze centra hebben
zich twee andere ontwikkeld, die ermee in
direct verband en in druk verkeer staan, in
Rembrandt- en Leidsche plein.
Er is tusschen deze twee pleinen een aan
merkelijk verschil, wat betreft den aard der
drukte en het publiek, dat er zich beweegt.
Het Leidsche plein is deftiger, chiquer. Daar
entegen is vooral in de late middag- en avond
uren het Rembrandtplein levendiger en druk
ker, want dit plein vooral is het centrum van
het avondleven en de café’s eromheen zijn de
plaats van samenkomst voor alles wat tot dit
leven in betrekking staat en daarnaast voor
een minder deftig, minder gedistingueerd pu
bliek, dan dat wat zich op het Leidsche plein
met zijn Stadsschouwburg, zijn deftiger Café
Americain en zijn gedistingueerd «Maison Hirsch*
op zijn plaats voelt.
Ook in de middaguren is dit merkbaar aan
het publiek, dat zich over het Leidsche plein
en door de Leidsche straat naar de Kalverstraat
beweegt, een gevolg natuurlijk voor een niet
gering deel van de omstandigheid, dat hier de
verbinding loopt tusschen de bovengenoemde
deftiger stadswijken als Vondels traat, Van
Eghenstraat, Willemsparkweg, Koninginneweg
enz, In de toch voor Amsterdam vrij breede
Leidsche straat is het dan een voortdurend
beweeg van auto’s, équipages die zijn in
Amsterdam niet talrijk meer en huurrijtui
gen tusschen de voor het verkeer te nauwe
trottoirs. Daartusschen snorren onophoudelijk
de trams en slagersjongens die vinden overal
een weg en andere roekeloozen schieten er
als bliksemschichten tusschendoor.
menos niet alleen aan zijn dochter, maar ook aan
vreemde personen gezegd, dat gij uw vader destijds,
door schulden te maken, ten gronde hebt gericht*.
«Goed, dan zal ik spreken*, hernam de naamlooze,
«en ik zweer u bij de nagedachtenis mijner onvergefe
lijke ouders, dat ik u niets dan de waarheid zal zeggen.
Gémenos, die eigenlijk ijzerhandelaar was, specu
leerde veel in mijnaandeelen en heeft hoofdzakelijk
daardoor zijn rijkdom verworven. Evenals de meeste
vermogende lieden uit St, Etienne, had ook mijn vader
een gedeelte van zijn kapitaal belegd in mijn-aandeelen
en was zoodoende ook met Gémenos in kennis geko
men. Op aanbeveling van Gémenos liet mijn vader
zich op zekeren dag verleiden om zijn papieren te
verkoopen en zijn geheele kapitaal, drie-honderd-dui-
zend francs, te beleggen in aandeelen van eene nieuwe
mijn-onderneming, «de Goede Hoop* geheeten, waar
van Gémenos hem groote winsten voorspiegelde. De
onderneming bewerkte éen schacht, die goede op
brengsten leverde, doch nu moesten nog twee nieuwe
putten geboord worden, die volgens inzien van den
ingenieur der onderneming reeds op geringe diepte
twee rijke kolenbeddingen zouden doen vinden. Om
deze reden was door de algemeene vergadering van
aandeelhouders besloten, het kapitaal der onderneming
te vergrooten, en de nieuwe aandeelen vonden spoe
dig willige koopers. Toen mijn vader zijn aandeelen
kocht, was de koers honderd en tien procent; doch
toen na verloop van een jaar de nieuwe kolenbeddin
gen nog niet gevonden waren, terwijl het werk ont
zettende sommen kostte, daalde de koers aanmerkelijk.
Daarop volgden verscheidene Jobstijdingen; in een
schacht was water binnengestroomd, in een andere
had men de verwachte bedding niet kunnen vinden.
Toen volgde aan de beurs een ware paniek. De aan-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van lOOO regels 21/» oent. Groote letters naar
plaatsruimte.
deelen van «de Goede Hoop* daalden in korten tijd
van vijf-en-zeventig procent tot tien procent en eindelijk
wilde niemand ze meer koopen. Op aanraden van
Gémenos had mijn vader zijn aandeelen nog steeds
vastgehouden. Toen hij nu in zijn nood naar Clothilde’s
vader ging en hem verwijten deed, wierp Gémenos
alle verantwoordelijkheid van zich af. Wie speculeert,
moet ook op verliezen verdacht zijn, zeide hij, en hij
zelf verloor even goed zijn geld aan deze aandeelen
als allen, die ze genomen hadden, dat was nu eenmaal
niet anders. Ten slotte bood hij mijn vader uit bij
zondere vriendschap aan, zijne aandeelen over te nemen
tegen den koers van den dag, die door makelaars op
zes procent werd vastgesteld. Om niet alles te ver
liezen nam mijn vader hiermee genoegen. Den vol
genden morgen vonden wij hem dood in zijn bed; na
de hevige gemoedsaandoeningen van den vorigen dag
had hij een beroerte gekregen, die hij niet overleefde.
Nu waren wij zeer verarmd, en daarbij kwam nog. dat
ik in jeugdige onbezonnenheid schulden had gemaakt,
die wij slechts met moeite konden betalen, terwijl ze
vroeger niets te beteekenen hadden. Ik was toen een
wilde, onbezonnen knaap, die overal rondzwierf en in
de keus van mijn gezelschap was ik volstrekt niet
kieskeurig. Zoo bekommerde ik er mij volstrekt niet
om, als ik soms met gewone mijnwerkers in de her
berg zat te drinken. Een van hen, de oude Filleur,
dien ik meermalen uit den nood geholpen had, was
de eerste, die mij over Gémenos en zijn geheime
werkdadigheid inlichtingen gaf. Ik vernam nu, dat
Gémenos en de ingenieur Huvé vertrouwde vrienden
waren en samen in de zaak van «de Goede Hoop* een
wel overlegde schurkenstreek uitvoerden*.
Wordt vervolgd.
hieldt*.
«Ik zal dat tot het einde toe blijven doen en ik
reken er op, dat gij en uw vriend mij niet zullen
verraden. Ik wil rustig kunnen sterven en duld niet
dat de naam mjjns vaders onteerd worde*.
«Ik verzeker u op mijn woord van eer, dat uw ver
langen ons heilig zal zijn. Wij zullen uwen naam
eerst bekend maken, als wij kunnen bewijzen dat er
geen smet op rust*.
«Dan ben ik gerust; maar zeg nu eens: wat wilt
ge nog van mij weten? Ge kent mijn naam, en weet
zonder twijfel dat ik Clothilde Gémenos bemind heb,
voor zij met Sauveterre trouwde, en dat ik haar nog
steeds bemin*.
«Dat alles weet ik en ik ken ook de omstandigheden,
waaronder ge destijds het vaderland verlaten hebt.
Gaarne zou ik echter nog iets naders hooren over den
twist, die kort voor uw vaders dood tusschen hem en
Gémenos is ontstaan. Gij hebt aan Gémenos verwe
ten, dat hij uwen vader ten gronde gericht heeft; om
verschillende redenen zou ik daar gaarne iets meer
van weten. Ik behoef u hierbij niet te verbergen, dat
in de allereerste plaats mevrouw Sauveterre u om
inlichtingen hierover laat vragen*.
«Juist, omdat Clothilde’s vader er in betrokken is,
zou ik er liever over zwijgen», zei Henri. «Waarom nu
nog
«Mijnheer Gémenos heeft zijn dochter tot een huwe
lijk overgehaald, misschien gedwongen, waartoe zij uit
vrije beweging nooit zou zijn overgegaan. Er is kans,
dat hij ook in ’t vervolg nog een nadeeligen invloed op
zijn dochter zal trachten uit te oefenen. Daarom kan
het goed zijn, deze dochter het ware karakter van baar
vader te leeren kennen, hoe pijnlijk dit, op zich zelf
beschouwd ook wezen moge. Ook heeft mijnheer Gé-
heeft dat eenige-straten-repareeren dus ook wel
zijn goede zijde.
Van de vaderlijke zorg van het Amsterdam
sche stadsbestuur voor de ingezetenen is blijk
baar de heer Vliegen niet erg overtuigd. Bij
de algemeene beschouwingen over de ingedien
de gemeentebegrooting een raad als de
Amsterdamsche volgt het voorbeeld der Staten-
Generaal en houdt bij de bespreking der ge-
meentebegrooting politieke beschouwingen
over het beleid van het dagelijksch bestuur
en van den burgemeester bij deze alge
meene beschouwingen heeft genoemd raadslid
de onlusten op Kattenburg of liever nog de
wijze, waarop ze bedwongen waren en de
daarop gevolgde militaire maatregelen tijdens
de zeelieden-en bootwerkersstaking, ter sprake
gebracht. Hij bleek daarover, als te verwach
ten was, niet best te spreken. Maar zijn ver
onderstelling, dat ook burgemeester Roëll zou
aarzelen de verantwoordelijkheid daarvoor op
zich te nemen, bleek onjuist. Met een volmon
dig «ja« beantwoordde de burgemeester zijn
destreffende vraag, wat hem werkelijk een
oogenblik scheen te verwonderen. De laatste
nagalm van de staking van dezen zomer zal
hiermee wel weggestorven zijn.
Voor huis en hof.
De niet-stedeling, die er in de namiddaguren
tusschen 3 en 5 wandelt, moet er wel telkens
zijn hart vasthouden als hij toeterende auto’s
rakelings langs van de trottoirs gedrongen
wandelaars ziet scheren en elk oogenblik een
botsing tusschen een tram en een rijtuig meent
te zullen beleven. En ik kan me voorstellen,
dat hij niet dan na eenige aarzeling, de grach
ten oversteekt, die driemaal deze drukke straat
snijden en waarvan ook telkens nog rijtuigen,
wagens en auto’s die straat indraaien.
Maar ook de Amsterdammer voelt er zich
niet altijd gerust, nu de laatste weken de beurt
aan de Leidsche straat schijnt gekomen om
haar deel te leveren voor de altijd-voortdurende
straatreparaties.
Stel u voor een voor Amsterdam vrij breede,
maar toch voor het moderne stadsverkeer veel
te smalle straat met volgepropte trottoirs en
irt het midden trams, auto’s, fietsen, rijtuigen
en menschen, die op de trottoirs geen plaats
meer konden krijgen en denk u die straat,
over een kwart lengte en nagenoeg de halve
breedte, in het midden opgebroken. Blijft het
geen raadsel, dat daar niet iederen dag onge
lukken gebeuren?
En toch gebeuren ze niet. De stadsmensch
schijnt tengevolge van zijn levensomstandighe
den eigenschappen gekregen te hebben, die
dén mensch als soort ontbreken. Hij blijkt
door zijn hoofd heen van achteren te kunnen
zien, voelt instinctief, wanneer een wagen uit
een zijstraat zal schieten, verliest zijn koelbloe
digheid geen oogenblik, als'een auto, die ra
kelings langs hem strijkt, zijn hoed aftipt of
een paard in draf zijn kop over zijn schouder
steekt, enz. ’t Is het wonderlijk aanpassingsver
mogen van den mensch, dat hem ook hier
ten goede komt en bij hem ongekende eigen
schappen zich doet ontwikkelen.
De vroede vaderen van Amsterdam, die
immers als vaders ook voor de veiligheid der
burgerij waken, kennen ook dat aanpassings
vermogen en vertrouwen er op. Het moet dus
met de drukte in de Leidsche straat wel heel
erg zijn, wanneer sommigen van hen voorstel
len, niet de heele Leidsche straat dat zou
te veel kosten maar de bruggen over de
grachten, die deze straat snijden, aanmerkelijk
te verbreeden en daarop evenals op het aan
het eind dezer straat liggende Koningsplein,
vluchtheuvels aan te leggen. Zou dit ook een
gevolg zijn van het opbreken der straat? Dan
Amsterdamsche straten en de Zeeliedenstaking
in den Raad.
In een groote stad verkeeren de straten in
een voortdurenden toestand van wording. Men
is altijd bezig ze ergens op te breken en weer
in elkaar te zetten. Of dit aan het grootsteed-
sche dan wel aan de straten ligt, weet ik niet.
Maar waar de nieuwerwetsche straten niet
meer als de vroegere in een ommezien aan
elkaar worden geklopt, maar daarvoor een
langdurige en omslachtige werking noodig is,
ondervindt het stadsleven er een geweldigen
last van. Dit is nog niet zoozeer het geval in
de afgelegen, stille buurten of op de mooie,
wijde grachten, die door Amsterdam heenbui-
gen als gebogen bloemstengels door koren
garven, waar het verkeer van wagens en
menschen niet druk is. Maar het eigenaardige,
toch ook vanzelf sprekende, is, dat juist de drukke
verkeersstraten aan die voortdurende verwor
ding het meest onderhevig zijn.
Onder de Amsterdamsche verkeersstraten is
de Leidsche straat een der drukste. De vreem
deling kent als drukke winkelstraat haast alleen
de Kalverstraat, de Reguliersbreedstraat met
het roezige Rembrandtplein, daarachter mis
schien ook den Heiligenweg en het in den
laatsten tijd tot een werkelijk plein omgescha
pen Koningsplein. Maar van wat daar verder
volgt als verkeersweg tusschen het centrum
Drinken bij hel eten.
In de maag worden de spijzen van maagsap door
weekt. Bespeelt iemand zijn spijs met water, wijn,
bier, koffie of thee, dan zal dit voedsel niet meer van
zuiver maagsap worden doortrokken; gedeeltelijk zal
het door de toegevoegde dranken worden doorweekt.
Wie veel drinkt verdunt het maagsap op zulk een wijze,
dat het geen diensten meer bewijst: Hij brengt een
last in de maag. Nog erger is het wanneer iemand
al drinkende het eten kauwt. Dan spoelt hij het, zoo
men zegt, door de keel, en het mondspeeksel, dat het
zetmeel in suiker moet veranderen, doet weinig of
geen dienst. Ongetwijfeld ontstaan een groot aantal
maagkwalen door onmatig drinken bij het eten. Veel-
drinkers klagen in den regel over gebrekkige spijsver-
teering.
l
Yj
I
I
J
i. i
wcx-kW»:*OU—rf—wr— fc-.gamunc—w*.