o VOOR SMEEK ES OISTffflES. VIEWS- ES ADVERTESTIEBLAD Gevestigd te Leeuwarden, WILLEMSKADE, hoek Zuiderstraat, CL0TH1LDE. Dr. I. G. GRTH, - ARTS, - 66e Jaargang. Zaterdag 11 November 1611. No. 60. Oog-, Oor-, Neus- en Keelziekten. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek. Feuilleton. Maar het is een moei- 35). Dit blad veruchijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. we tot UITSLUITEND VOOR Dagelijks te consulteeren van 112. Vrijdags van 102 uur. Gelegenheid voor Radiumbestrallng. Telephoonnummer 367. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar plaatsruimte. HOOFDSTUK XI. (Vervolg). «Onder de oudere en meer ervaren mijnwerkers,* vervolgde de naamlooze, »was reeds meermalen de meening uitgesproken, dat die twee heeren opzette lijk door overdreven berichten de koersverlaging der aandeelen in de mijn hadden veroorzaakt, om later de bijna waardelooze aandeelen voor weinig geld in bezit te kunnen krijgen. In deeene schacht was werkelijk water binnengestroomd, maar dit had men erg over dreven voorgesteld, en in de tweede schacht was het voor den ingenieur niet moeilijk te zorgen dat geen kolen werden gevonden zoodra hij dit wilde, zouden er wel degelijk kolen gevonden worden.Misschien weet ge ook, dat ik bij mijn laatste ontmoeting met Otèmenos hem dit alles vierkant heb verweten. Daar deed ik niet goed aan, want ik kon niets bewijzen, maar de latere gebeurtenissen hebben bewezen, dat mijn ver moeden toch gegrond was. Zooals mijn zuster mjj naar Amerika schreef, is de vennootschap «de Goede Hoop« na verloop van een jaar ontbonden. De aandeelen, die bijna waardeloos geworden waren, bevonden zich alle in handen van de heeren Qémenos en Huvé, die nu rijke winsten genieten uit de onderneming, welke toen zoo smadelijk te gronde ging. Uit de eene schacht is het water opgepompt, in de andere heeft men plot- Ik zag dezer dagen een dienstbode messen en vorken poetsen met een rouwen aardappel. Zij had een aardappel middendoor gesneden, een stuk in steen puin gedoopt (kalk had ook kunnen dienen), en daar mee wrijvende, kreeg ze hel keukengereedschap mooi glimmend. seling de lang gezochte bedding gevonden en de op brengst van allebei is schitterend. Nu weet ge, op welke wijze wij verarmd zijn.» Berquin had met groote aandacht geluisterd en zeide nu «Ik dank u. Met dezelfde openhartigheid moest ge mij nu nog vertellen over welke middelen gij te beschikken hadt bjj uw terugkeer naar Frankrijk, wat gij van Bolton te vorderen bad en in welke be trekking gij tot hem stond.» »Dat is spoedig gezegd. Dat het niet zoo gemak kelijk is in Amerika fortuin te maken, zou ik eerst eens goed ondervinden. Al mijn avonturen zal ik u maar niet vertellen, ik bepaal mij alleen tot de opmer king, dat ik verscheidene jaren lang al het mogelijke beproefde en geen moeite spaarde, zonder dat het mij mocht gelukken wat goeds te vinden. Integendeel, ik raakte al meer en meer in de benauwdheid en leed dikwijls gebrek. Dit is de reden, waarom ik slechts zelden aan mijn zuster schreef. Ik wilde haar niet be droeven door de waarheid te schrijven en ik schaamde mij ook, dat ik met mijn groote plannen zoo jammer lik schipbreuk geleden had. Natuurlijk had ik ook al eenige malen getracht met goud zoeken mijn fortuin te maken, maar spoedig zag ik in, dat men de klompen goud in Californië niet voor het grijpen had,die goede tijd was voorbij. Men wint er ’t goud nu op de gewone manier, uit erts, dat in stampmolens en smel- terijen verwerkt wordt. Eén persoon alleen kon daar als arbeider wel zijn brood verdienen, maar geen rijk dommen verwerven, of hij moet voldoend kapitaal hebben om aandeelen in mijnen te nemen of met zijn geld in mijn-aandeelen speculeeren. Nadat ik reeds in de mjjneo van Californië gewerkt had, trok ik op zekeren tijd naar de goudstreek van Colorado maar de toestand was hier precies dezelfde. Ik werkte in kleinigheden, soms ook in groote dingen. Deze verscheidenheid in aard en aanleg, in neigingen en begeerten, in gewoonten en heb belijkheden, maakt het leven rijk en veelkleu rig. Maar zij maakt het ook moeilijk, omdat zij de oorzaak is van veel en velerlei tegenstel lingen. Zij leidt tot voortdurende botsingen, waar zij het verschil in inzicht, in meening en overtuiging, in levenswijze en levensgedragin- gen, bepaalt. Die botsingen nu moeten tot de kleinst mogelijke afmetingen en het kleinste aantal zien te beperken. Alleen de mensch, die geheel alleen op de wereld stond, die dus die wereld voor zich alleen had, kon doen wat hij wil. Zoodra er maar twee menschen samen zijn, moet de een zich meer of minder naar den ander schikken, willen niet beiden in een strijd op leven en dood ten onder gaan. Nog sterker natuurlijk dringt die noodzakelijkheid in een samenleving van meerdere menschen. Daar worden van zelf vele vaste regelen noodig, waarnaar allen zich te gedragen hebben om een vreedzaam samen leven mogelijk te maken. In den ontwikke lingsgang der menschheid zien wij dan ook voortdurend zich het aantal van dergelijke regelen uitbreiden. Maar het is niet mogelijk het gansche leven in zulke regelen te beknellen. Alleen de groote lijnen kunnen worden getrokken. Daar naast moet er veel aan de onderlinge welwil lendheid der menschen worden overgelaten. En die welwillendheid moe*, wil zij niet tel kens gevaar loopen ons in den steek te laten, steunen op verdraagzaamheid, die in den grond niet anders is dan de erkenning van anderer gelijk recht op het leven naast het recht, dat wij bezitten. Deze erkenning beteekent niet, dat anderen naast ons leven mogen, maar dat zij naar hun inzicht, volgens hun begeerten, op hun wijze mogen leven, ook al wijkt die van de onze af. Immers het zou anders geen gelijk recht zijn. Maar deze erkenning niet met den mond alleen, maar uit de volheid van ons hart, is alleen mogelijk, wanneer wij anderer, aan ons ver schillend wezen kunnen waardeeren, toegeven, dat een andere persoonlijkheid dan de onze daarom nog niet beslist de mindere is. Die waardeering nu moet, wil zij een wezenlijken en vasten grond hebben, steunen op begrijpen. Wij moeten anderen leeren begrijpen, dat is de groote kunst van het leven in onzen WAT DE KEUR IS OP GOUD EN ZILVER, IS DE NAAM „BLOOKER” OP EEN BUS CACAO. een smelterij te Clear-Creek bij Black-Hawk, en op die plaats maakte ik kennis met Charles Bolton. De stad was nog in wording, de toestanden waren nog zeer oor spronkelijk en de bevolking gedeeltelijk nog van zeer twijfelachtig gehalte. Op zekeren avond kwam ik toevallig langs de plaats, waar twee schurkachtige Mexicanen een man overrompeld haddende een ledigde zijn zakken, de ander hield hem bij de keel en worgde hem bijna. Een schot uit mijn revolver, die mjj nooit verliet, deed den éen dood neerstorten, de ander sloeg op de vlucht. De man, dien ik gered had, was Charles Bolton. Hij was een echte Yankee, had jaren lang een veelbewogen avontuurlijk leven geleid en was sedert kort door gelukkige speculatiën rijk geworden. Ofschoon anders gierig, baatzuchtig en niet zeer aangenaam in den omgang, hield hjj sedert dien avond zeer veel van mij en betoonde mij zjjn dankbaarheid ook practisch door roij op allerlei wijzen te helpen. Hij gaf mij deel in verscheidene ondernemingen, en daar ik met ijver werkte, bezat ik reeds een aardig kapitaal, toen ik hem naar Chicago volgde. Daar kochten wij samen voor een spotprijs een verloopen onderneming; door een gunstigen samen loop van omstandigheden, waarvan Bolton behendig partij wist te trekken, brachten wij de zaak in zeer korten tijd weer tot bloei en toen deden wij alles over aan een vereeniging van Amerikaansche en Fransche financiers. Bolton, die een uitstekend man van zaken was, had de onderhandelingen gevoefd en moest einde lijk naar Parijs om den koop af te* sluiten en den bedongen koopprijs in ontvangst te nemen. Natuurlijk stond bij mij het besluit vast hem te vergezellen». »Als ik u goed begrepen heb, behoorde dus de helft van het geld, dat Bolton bij Rotschild ontving, aun u toe«. wij. Meer nog, we zullen dat andere kunnen waardeeren, het recht laten wedervaren, het mooi vinden dikwijls en goed. Maar hiermee zijn we er nog niet. Het is niet genoeg anderer wezen, anderer opvattin gen, anderer daden niet langer als onjuist en verkeerd te veroordeelen. Wij moeten aan dat wezen, die daden en opvattingen ook ruimte willen laten in het leven. En dat kunnen we alleen doen door zelf er ons naar te schik ken, door iets van eigen vrijheid af te staan ten behoeve van anderer vrijheid. Dat wil niet zeggen, dat we anderen vrij laten, mits ze doen, zooals wij het goed vinden of ten minste zoo dat wij het begrijpen. Dat zou weer zijn anderer wezen aan het onze, anderer op vattingen en neigingen aan de onze onderge schikt maken. Neen, we moeten anderen het recht laten naar eigen inzicht te handelen, ook al begrijpen we zijn handelwijze niet altijd volkomen. Het begrijpen van anderen wil nog niet altijd zeggen, dat we elk zijner daden begrijpen. Maar wij moeten niet altijd ons zelven als scheidsrechter opwerpen, we moeten anderen dezelfde vrijheid gunnen, die wij voor ons zelven opeischen. Hindert hun doen ons, dan moeten we trachten dat te verdragen of er over heen kijken; zij moeten het tegenover ons ook doen. We moeten ons nu eenmaal naar elkaar leeren schikken, willen we niet in voortdurende twist en vijandschap met alle menschen leven. En het is immers billijk ook, dat we dit doen. Het leven en de wereld zijn niet voor ons alleen; zij zijn voor ons allen. En alleen door ieders recht daarop te erken nen, kunnen we elkaar het leven mogelijk en dragelijk maken. Wie anderen begrijpt en verder leert zien dan eigen persoonlijkheid, doet dit van zelf en ten slotte ook gemakkelijk. En het zal niet alleen anderer, maar ook zijn eigen leven gemakkelijk en aangenaam maken en zijn geest en gemoed rijker en breeder en dieper. De menschen verschillen allen onderling. Dat verschil kan grooter of kleiner zijn, er bestaan toch geen twee menschen met dezelfde neigingen, dezelfde begeerten, dezelfde ge woonten, hetzelfde uiterlijk. Ons wezen wordt bepaald door onze afstamming en door de om geving, waarin wij opgroeien, de omstandig heden waarin wij leven, de invloeden die wij ondergaan en ondergaan hebben. Die laatste nu zijn bij geen twee menschen natuurlijk tot in de kleinste bizonderheden dezelfde. Maar bovendien is ook ons oorspronkelijk wezen zooals wij dat door afstamming en overerving verkregen, zijn onze geaardheid, ons karakter, onze aanleg, ook al hebben wij dezelfde voor ouders, nooit gelijk. Want wij erven niet de eigenschappen van onze ouders en voorouders in dien zin, dat we precies dezelfde zouden hebben als zij. Er is een oneindige variatie in omgang met anderen, lijke kunst. De mensch beschouwt alles, de menschen en dingen om zich, de wereld en het leven, van zich zelven uit. In zich heeft hij den natuurlijken maatstaf, waarnaar hij geneigd is, alles te beoordeelen, Daardoor zal hij ook als van zelf anderer geaardheid, anderér karakter, anderer aanleg naar de zijne meten. Wat hern goed of mooi of nuttig voorkomt, moeten ook anderen goed en mooi en nuttig vinden. Dat dit afhangt van ieders persoonlijkheid, voelt hij niet duidelijk, al zal ook zijn verstand, zoo hij nadenkt, het hem zeggen. Maar ook een andere persoonlijkheid dan de zijne, eene al thans, die geheel vreemd van de zijne staat, begrijpt hij niet, d.w.z. hij begrijpt niet eens ten volle, dat die bestaan kan. Neigingen en begeerten en hartstochten en gewoonten, ge heel verschillend van de zijne, vindt hij vreemd en eigenlijk in het diepst van zijn wezen gewoonlijk afkeurenswaardig. Meeningen en opvattingen en overtuigingen, die tegen de zijnen indruischen, veroordeelt hij van nature als verkeerd. En alleen, wanneer hij geleerd heeft minder subjectief tegenover het hem om ringende te gaan staan, de wereld en de menschen en het leven niet alleen meer door eigen bril te bekijken, dan kan hij anderen gaan begrijpen. Dit begrijpen zal altijd slechts langzamer hand gaan, omdat het moeilijk blijft, ons los te maken van ons eigen wezen, eigen opvat tingen terzijde te schuiven en niet meer als maatstaf te gebruiken, eigen neigingen niet als de alle menschen van nature eigene te zien. Daartoe moeten we ons zelf een oogenblik als het ware uit het middelpunt der wereld den ken en ons zelven zien, zooals wij zijn, een der velen. Eerst wanneer we dit gedaan hebben, kunnen we met vrucht trachten ons in anderer van ons verschillend wezen in te denken. En langs dien weg alleen zullen we dit wezen van anderen in zijn samenstelling gaan begrijpen, zien hoe natuurlijk het is, dat er andere neigingen, andere begeerten, ver schillend van de onze, bestaan en dat die neigingen in het leven tot andere daden en andere meeningen voeren, hoe van zelf spre kend, dat iedere aanleg zijn eigen behoeften, ieder karakter zijn eigen uitingen heeft. En we zullen niet meer veroordeelen, wat anders is, anders denkt, anders voelt, anders doet dan «Natuurlijk, en om mijn aandeel te ontvangen, had den wij afgesproken, dat ik ’s avonds bij Bolton in het hotel zou komen». «Kunt ge bewijzen, dat ge Bolton's deelgenoot waart?» «Neen, hij is dood, dus kan hij niets getuigen en de otficiëele papieren er van liggen met mijn Amerikaan sche spoorwegaandeelen op den bodem der zee«. «Wat, hebt ge dan schipbreuk geleden?» «Ja! Gedreven door een onweerstaanbaar verlangen naar het vaderland, aanvaardde ik de terugreis acht dagen vroeger dan Bolton met de naar Liverpool bestemde stoomboot «Nautilus*. Den 23en Februari kwam onze boot bij mistig weer in het St. George- kanaal in aanvaring met een Deensche stoomboot, en zonk nadat passagiers en bemanning met moeite gered waren». «Ik herinner me dit in de couranten gelezen te hebben*. «Alles wat ik bezat, was geborgen in een koffer, die in de kajuit stond, en zonk met het schip in de diepte weg. Ik redde niets dan hetgeen ik op het oogenblik der aanvaring bij mij droeg, nl. eenige hon derden dollars aan bankpapier in mijn portefeuille. Over dit verlies zette ik mij echter gemakkelijk heen, want ik moest toch mijn aandeel van Bolton nog ont vangen. Ik vertoefde eenige dagen te Londen om op verhaal te komen en kwam den 27en Februari te gelijker tijd als Bolton te Htvre aan. Wij gingen met den nachttrein naar Parijs, waar wij den 28en ’s morgens aan het station St. Lazare elkaar verlieten met de afspraak, dat ik ’s avonds om negen uur in zijn hotel hem weer zou ontmoeten». «Waarom gingt gij niet mee naar dat hotel?» Wordt vervolgd. R COURANT. N I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1