ÏWH SNEEK EN OTOffi. ■WS- EN ADVERTENTIEBLAD Blij moedigheid. BLOOKERS DAALDERS CACAO No. se. C10THILDE. 86e Jaargang. Zaterdag 2 December 1811. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek. Feuilleton. KOFFIE is duurder geworden, doch Kleinere bussen naar verhouding. 1 Mr. K. ALLERLEI. ri‘ 41). Wordt vervolgd. SJ Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. AroNNEMENTSPRIJS voor Sneek 10,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Boer. Hans. Boer. eens. kost nog steeds 1.50 per bus van 1 Kilo pond). In de Kalverstraat wordt een scheelkijkend heer pijnlijk op zijn teenen getrapt. .Kijk uit, waar je looptzegt hij nijdig. En ontvangt ten antwoord .Loopt u waar je kijkt, dan loopt u tne niet in den weg.* en en versterkten, wanneer het de zooveelste maal vernield Hans, heb je al water bij de melk gedaan Ik weet het niet zeker, baas. Zoo, doe het dan voor de zekerheid nog maar ondanks zijn schamele kleeding uitgebreide betrekkin gen onderhield, en in staat was te volbrengen wat hij beloofde. »Qe ontvangt van mij het drievoudige van de som, die ik u zooeyen betaalde, wanneer ge dit tot stand brengt. Doch het eerste artikel, waarvan ge hebt ge sproken, moet zoo spoedig mogelijk verschijnen.* .Morgenvroeg zal het verschijnen,* beloofde Caar- martin, wiens ijver geprikkeld was door de toegezegde hooge belooning. .Het zal de openbare meening zoodanig prikkelen, dat de president der republiek niet zal wagen die te weerstreven. Daar sta ik borg voor.* De bankier was zeer tevreden over den uitslag van zijn onderhoud met Caarmartin, en zoodra deze vei trok ken was, keerde hij naar zijn gezin terug en vertelde aan zijn vrouw en zijn dochter, wat hij vernomen had. De schoone Eugenie nam het nieuws kalmer op dan haar vader, die haar hartstochtelijken inborst kende, wel verwacht had. «Ziet ge wel, mama,* zei ze, .dat ik gelijk had. toen ik zei, dat die bedelaarster onbeschaamd genoeg is om mijn medeminnares te willen spelen Maar ik zal die slang den kop verpletteren.* .Wees maar voorzichtig, kind,* vermaande de verstan dige financier, .dat je het doel niet voorbij streeft. Mijnheer de Carolles mag volstrekt niet vermoeden, dat hij door uw bemoeiingen gescheiden wordt van het meisje, waartoe hij zich misschien door een gril van het oogenblik voelt aangetrokkén. In zijn financiëele omstandigheden heeft hij er zeker geen oogenblik aan gedacht haar te trouwen.* .Het nieuws, dat haar broeder een ter dood veroor deelde moordenaar en dief is, zal ik zoo behendig weten te verbreiden, dat later niemand weet, wie heteigen- daar is het zonneschijn of duisternis, al naar gelang van zijn eigen geestelijke gesteldheid. Wanneer wij weten, dat er verdriet is in de wereld en veel ellende, dan kunnen wij toch nog blijmoedig blijven, wanneer we het maar weten te zien in een hooger licht, wanneer we maar begrijpen, dat er een ideëelere wereld is dan die wij met onze oogen waarnemen, wanneer we maar gelooven, dat alle lijden en strijden een gevolg is van onze worsteling om hooger, ruimer, ideëeler leven. Dat is het wel, wat wij Nederlanders zoo veel schijnen te missen, den zin voor het ideëele. Wij zitten te veel vast in de platte realiteit van het leven, zonder van die realiteit de schoonheid te zien en de ideëele krachten, die er in werken. En wij vergeten, dat zonder dat ideëele alle blijmoedigheid en levensvreugde sterft, dat zonder den zin daarvoor en het ge loof daaraan een volk niet bestaan, niet groei en kan. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 50C regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Vertrouwbaar »Is die mijnheer dan werkelijk een even groot musicus als schilder .Tenminste, de musici prijzen hem als een groot schilder, en de schilders als een groot musicus.* HOOFDSTUK XII. (Vervolg). .Dat kan ik u wel zeggen*, verklaarde Caarmartin. .Toen ik het terrein in de straat Rochebrune verkende, om te zien hoe men het best kon bespieden welke personen bij mejuffrouw De Vrains in- en uitgaan, ontdekte ik een leegstaand schuurtje, dat de eene zijde van het pleintje voor de school inneemt. Door een venster van dit schuurtje, dat wel van traliewerk, maar niet van glasruiten voorzien was, kon men alles zien en hooren, wat op het pleintje voorviel en men bemerkte daar ook, wie bij mejuffrouw de Vrains binnen ging. Terwijl ik mij verheugde over deze ontdekking, kwam de advocaat over het pleintje aanstappen, waarop mejuffrouw de Vrains, die in de school was, hem spoedig tegemoet kwam. Zij voerden nu een vrij lang gesprek; daarbij liepen zij nu eens heen en weer, dan weer bleven zij voor het schuurtje staan, waar ik ver scholen was. Zoodoende vernam ik slechts brokstukken van hun gesprek, maar toch genoeg om voor de waar heid te kunnen instaan van hetgeen ik u gezegd heb. Ik hoop, dat u tevreden is over de vervulling mijner opdracht.* »lk ben zeker over u tevreden, mijnheer Caarmartin,* antwoordde de bankier, terwijl hij uit een portefeuille lijk ruchtbaar gemaakt heeft,* verzekerde Eugenie, terwijl haar oogen van boosaardige vreugde schitterden. »Ik mag echter geen tijd verliezen, ik ga mij spoedig kleeden en rijd dan naar de markiezin de Nointot en de barones d’Audevon.* Intusschen was Berqnin aangekomen in de woning van zijn vriend, die de gedachten van Eugenie Chabot en hare ouders zoo bezig hield. Hugo was nog niet thuis, maar de advocaat behoefde niet lang te wach ten slechts weinige minuten later kwam hij, blijkbaar in eene slechte stemming, de trap op. »Ik ben niet gelukkig, mijn vriend,* zeide hij, nadat hij Berquin de hand gedrukt bad. »ik moet het spel verloren geven. Ook heb ik werkelijk genoeg van het handwerk, dat ik sedert vier weken uitoefen zonder mijn doel te bereiken. Ik zou mijn rol ook niet verder kunnen spelen, al wilde ik dit doen. De wakkere Birqu- las heeft mij de deur gewezen ik moet alleen mijn koffer nog halen, die is er blijven staan. Het is duide lijk, dat de hötelhouder intusschen met Crambard ver zoend is, en die schilder me bij hem heeft bekend ge maakt als een vermomd politie-agent. Kon ik dien kerel maar eens te spreken krijgen, doch hij vermijdt me als de pest.* .Dat is een leelijk geval. Ik rekende juist op dien Crambard om- Daar werd op de deur geklopt, en tut verrassing der beide vrienden verscheen onmiddellijk daarna Adèle Rissler op den drempel. Zij droeg een zeer eenvoudige mousseline japon en daarbij behoorenden stroohoed, die haar echter heel lief kleedde. Teruggekaatst. Schoenmaker (in een restaurant een biefstuk verdu wend): .Maar, mijnheer, dat is zuiver leer.* Kastelein.Dat kan men van allemans waar niet zeggen.* vier bankbiljetten van honderd francs nam en ze over handigde aan het mannetje, die weder een diepe buiging maakte. »Ik geloof, dat ge ook tevreden zult zijn met de belooning daarvoor en dat ge bereid zult zijn in deze aangelegenheid ook verder mij ten dienste te staan.* Caarmartin haastte zich zijn dank te betuigen en te verzekeren, dat hij steeds bereid zou zijn, waarop de bankier vervolgde»Ik zal u in het kort zeggen, waar het op aankomt. Er is mij veel aan gelegen te ver hinderen, dat de innige belangstelling van mijnheer de Carolles voor mejuffrouw de Vrains op een huwelijk uitloopt, en dat de betrekking, die op dit oogenblik tusschen hen bestaat, ten spoedigste wordt verbroken. Kunt ge mij helpen om dit doel te bereiken Caarmartin dacht een poosje na en antwoordde toen '>Voor zoover ik weet, verkeert mijnheer de Carolles veel in de voorname wereld en in kringen, waar hij onmogelijk zou worden, als hij verloofd werd of trouwde met de zuster van iemand, die op het schavot zijn leven eindigde. Ik ben zeer nauwkeurig ingelicht omtrent dit opzienbarende proces en ik weet, dat de beslissing over het lot van den gewaanden John Name less op dit oogenblik in handen van den president der republiek berust. Een handig gesteld artikel in een veel gelezen courant kon mijns inziens er veel toe bij dragen om die beslissing te bespoedigen en er invloed op uit te oefenen. Zoodra het hoofd van den naamlooze onder de guillotine gevallen is, zal mijnheer de Carolles zijn betrekking tot de zuster van den terechtgestelde moeten laten varen, te meer wanneer de courant dan openbaar maakt, wie de terechtgestelde eigenlijk was. Dit alles kan ik bezorgen, maar het zal geld kosten.* Chabot verstond dezen wenk van het mannetje, die Specialiteit. A. .Zoo, is uw neefje schrijver Erfoom. »Ja, en in het bijzonder zijn geldverlegen heden weet hij pakkend te schilderen.* Onze Nederlandsche volksaard is over het algemeen niet bijster opgeruimd. Dat zal wel zijn oorzaken hebben. Want er is immers niets zonder oorzaak. Maar het is niet ge makkelijk die oorzaken na te sporen. Zij liggen in de geschiedenis van voor duizenden jaren misschien verscholen. En wij kunnen alleen den waarschijnlijken invloed van latere perioden naspeuren. Misschien dat de onophoudelijke strijd, die onze voorouders van eeuwen her reeds tegen het water te voeren hadden, een strijd, die taaie oplettendheid en onuitputtelijk geduld en voortdurende werkzaamheid vorderde, hen belet heeft op te kijken naar den blauwen hemel en den lachenden zonneschijn en de wuivende boomentoppen, naar de glinsterende maannach ten en den verzilverden hemel, en hen altijd het gelaat heeft gekeerd gehouden naar de donkere aarde en ver over het water, waarvan ze iedere beweging angstig bespiedden. Mis schien ook, dat de lage mistige luchten, die veelal over deze moerassige landen hingen, hen te veel zonneschijn hebben doen derven, van dien zonneschijn, die het blijde leven kweekt. En mogelijk, dat in lateren tijd onze neiging tot afgetrokken bespiegelingen en dogmatisch getheologizeer, de strakheid in ons karakter hebben versterkt. Maar hoe dit zij en welke ook de oorzaken wezen mogen, een feit is het, dat wij als volk geen opgeruimden blijden aard hebben. Dat blijkt uit ons openbaar en persoonlijk leven voortdurend. t Schijnt wel, of een zekere gedruktheid ons beklemt. En wanneer we die een enkele maal van ons afschudden, dan voelen we ons zoo vreemd los staan op de wereld, dat we meestal tot brooddronkene luidruchtig heid overslaan. Zingen doen we niet, tenzij dan op com mando en bij bepaalde gelegenheden, wanneer we er ons voor zetten, of gierend en schreeu wend langs de straten. Maar er is zelden een lied op onze lippen, dat ongevraagd onder het werk of in den familiekring of buiten naar boven is geweld, als een uiting van onzen blijden, lustigen zin. Wij kennen nauwelijks den lach, den gullen, ongedwongenen, die klaterend als een fontein ons leven verfrisschen komt, ’t Is of wij meestal den glans niet zien der dingen en niet het wisselend spel van kleuren in de bewegelijk heid om ons, maar alleen de strakke noodza kelijkheid van alle gebeuren. Niet dat wij melancholiek van aard zijn of somber-wanhopig. Maar wij kennen zoo weinig blijmoedigheid. Wij strijden den strijd des levens niet als wanhopig verbitterden, maar evenmin in blij moedig vertrouwen met een lach van levenslust op het gelaat. Veeleer schijnen we dien te strijden met de taaie onverzettelijkheid van wie geen kamp willen geven, maar die geen vreugde vinden in het strijdgewoel. Kalm en in ons zelf gekeerd gaan we, omdat het moet en het niet helpt te klagen, noch de moeite w’aard is om zich te verblijden met hetzelfde rustige geduld, waarmede onze vroegere voor ouders telkens weer opnieuw hun dijken terpen bouwden water die voor had. Het is een vredige manier om het levert te ondergaan. Maar zij maakt dat leven dor en vlak. Moge een andere levensstemming ons ook vaak brengen in de laagten van droefheid en pijn, zij kent ook de hoogten van jubelende blijheid en lachenden zonneschijn. En het is juist deze afwisseling die het leven rijk maakt en verscheiden en ons blijmoedigheid leert en vreugde in het ons omringende. Want dit is het wel, wat wij vooral missen, de blijmoedige vreugde om de schoonheid van het leven. Wij keeren ons te zelden af van ons zelven en zien daardoor niet de veelkleu rige pracht, die het leven om ons heeft uitge stald. Misschien zijn wij te zwaar op de hand om daarin behagen te hebben. Wij denken aan onze zorgen en moeiten, peinzen over de nuttigheid en wijsheid van veel dingen. Maar wij schijnen de schoonheid, die boven dat alles staat en het als een stralende zon omschijnt, het nuttige en onnuttige, het dwaze en het wijze met hetzelfde gouden licht, vergeten te hebben. Dat maakt ook misschien, dat de kunst bij ons zoo weinig in eere is. Want de kunst, dat is immers de dienst, niet van het nuttige en wijs-bedachte maar van de schoonheid alleen, de blijde schoonheid. Dit wil niet zeggen dat de schoonheid alleen is in het vroolijke, het lachende, maar dat zij door den glans, waarin zij ook het droeve, het tragische, het sombere neerzet, een rustige blijmoedigheid schenkt aan wie haar te zien vermogen. Daarom moe ten we allereerst haar leeren zien, willen we ons leven opgewekt en blijmoedig maken. Onze kalme geaardheid maakt ons afkeerig van drukke luidruchtigheid. Maar vreugdige opgewektheid is geen luidruchtigheid, al ver slijten wij die laatste er wel eens voor. Zij is in het aanzien der dingen, in de doorloopende levensstemming. Juist wie de blijmoedigheid in zijn leven kent, zal zelden vervallen tot de dolle uitgelatenheid en het luidruchtig feest- vertcon, dat nu en dan de gedruktheid van ons openbaar leven komt breken. Hij behoeft zich niet op te winden tot drukke feestelijk heid, want de grondtoon van zijn leven is een feestelijke. Niet dat hij de zorgen voorbij ziet en de moeiten en het verdriet, dat rondom hem schreit. Maar het drukt hem niet neer tot strakke stilte, wekt hem veeleer op tot blij- moedigen strijd om dat alles weg te nemen, om te helpen, om over zoo velerlei donkerheid het licht te doen schijnen, dat er toch altijd is. Kijk het is niet mogelijk, het leven glad te maken en effen en stil als een beschaduwde landweg. En het is ook niet wenschelijk. Er moeten stille landwegen zijn en lommerrijke lanen, maar ook gloeiende zandvlakten en hooge bergen, waar het ijs nooit smelt, en diepe meren en onstuimige zeeën en uitspringende rotsen, waar vreemde oude kasteelen glinsteren in ’t koude maanlicht. Dat alles is ook schoon. Het is maar de vraag, hoe wij het bezien. Niet in de wereld, die om hem is, maar in de wereld, die in hem is, leeft de mensch, heeft iemand eens gezegd. Én in die wereld in hem, OU RA NT. N

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1