ft 5IEEW8- BS AhVERTESTlEBLAÖ VOOR SHEER ES «I8TREEES. Recht of Macht. CLOTHILDE. Zaterdag 16 December 1611. No. 100. 66e Jaargang/ Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek. Feuilleton, Mr. K. 45'. Wordt vervolgd. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. «Waar moet ik dat geld vandaan halen «Wel, uit Bolton’s geldriem. Ik weet niet waar ge die verborgen hebt, ik zal er ook niet naar zoeken. Ik verlang niets meer dan mijn aandeel, en dat moet ge mij binnen vier-en-twintig uren uitbetalen. Langer wacht ik niet, en ik raad u aan mijn geduld niet op de proef te stellen.* «Wanneer ge met mij deelt, wordt ge daardoor mijn medeplichtige.* «In de oogen der rechters, ja Dat is voor u de beste waarborg, dat ik u niet zal verraden.* «Dat is afpersing «Mijn waarde, ge hebt geen verstand van zaken. Waart ge zoolang in Amerika geweest als ik, dan zoudt ge weten, dat alle middelen goed zijn om geld te verdienen, alle middelen, behalve moord, diefstal en rechtstreekseh bedrog. Het is nu eenmaal zoo ik behoef slechts m|jn mond te openen om u in ’t verderf te storten. Mijn zwijgen is u dus veel geld waard, en ik ben in mijn recht, als ik mijn zwijgen zoo duur moge lijk laat betalen. Dat is handel zoo goed als andere zaken. Noem het voor mijn part afpersing ik ken geen vooroordeelen.Doch laten wij er een eind aan maken, wanneer wilt ge mij het geld geven Biroulas weifelde met zijn antwoord. Terneergedrukt door de onverbiddellijk juiste redeneering van zijn tegenstander, begon hij in te zien, dat ontkennen hem niet meer kon helpen, en hij zich dus op genade of ongenade moest overgeven. Eigenlijk was het toch beter het geld te deelen, dan alles te verliezen en zijn hoofd bovendien. «Kom dan morgen avond na zessen bij mij,* bromde hij met het voorkomen van een woedenden bulhond. «Ik zal den kellner wegzenden, dan is het huis leeg. Uw spion heb ik mij vandaag reeds van den hals ge- Gémenos naderen. Biroulas was reeds opgestaan en maakte zich gereed om als overwonneling naar de straat Tiquetonne terug te keeren. Wat bleef hem anders over, dan zich naar de bevelen van den over winnaar te schikken Sanquinet oogde hem na tot hij uit het gezicht ver dween en ging toen Gémenos te gemoet. Hij begroette hem met de woorden«Goeden dag, mijn vriend. Waaraan heb ik het te danken u hier te zien «Ik wilde maar eens zien, hoe het u gaat,* antwoordde Gémenos opgeruimd. «Hebt ge bij dit mooie weer lust een wandeling met mij langs de boulevards te ondernemen Sanquinet was daartoe bereid en weldra stapten de heeren onder een belangrijk gesprek op de voetstraat voort in de richting naar de Madeleine-kerk. «Wat hebt ge toch met mijn advocaat Berquin gehad vroeg Gémenos plotseling. «Ik Niemendal. Ik ontmoet hem soms in de club maar ik ken hem nog weinig en heb nooit ge schil met hem gehad. Hoe komt ge er toe mij dit te vragen «Omdat hij niet zeer vriendelijk over u sprak.* «Werkelijk En om welke reden «Ik zei hem, dat ge van plan waart te trouwen, en dat ik u gaarne als tweeden man voor mijn dochter zou aannemen.* «Het was toch niet noodig daar nu reeds over te spreken.* «Toch wel, want ik moest hem raadplegen over het geen bij een proces tot echtscheiding behoort in acht genomen te worden.* ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2’/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. houd te voorzien en zich tegen wilde dieren te beschermen bracht, gesteund door meer ideëele en geestelijke behoeften, de menschen tot samenleving. In die samenleving heerschte aanvankelijk het recht van den sterkste. Maar het verzet tegen een der gelijke macht kon niet uitblijven. De menschen stelden regelen op om misbruik van macht en van gunstige ge legenheden ter benadeeling van anderen tegen te gaan, omdat de samenleving anders onmo gelijk werd en ook voortdurende strijd dreigde. Die regelen werden vastgelegd en golden voor onomstootelijke wetten in de menschelijke verhoudingen. Tengevolge van die nog uiterst primitieve wetgeving en ten deele er naast ontwikkelde zich het begrip, dat het goed was zich naar die wetten te gedragen en de richting te volgen, waarin die wetten wezen. Het zedelijk bewustzijn ontwikkelde zich dus naast de vaststelling van regelen. Goed en kwaad in het maatschappelijk leven werd onderschei den. Maar het menschelijk verstand trok uit de feitelijke en wettelijke verhoudingen zijn con clusies, trok deze lijn verder door, nog voordat de strikte noodzakelijkheid de menschheid zoo ver op den weg had voortgedrongen, en oe fende daardoor op zijn beurt op de verdere ontwikkeling van het recht een beduidenden invloed. Zoo kwam er dus een tegenstelling tussc’nen zedelijk recht en maatschappelijk recht. Het laatste gaf de laagste norm aan voor het menschelijk handelen, de andere de hoogste. Daar tusschenin lagen allerlei normen, waarnaar de menschen hun handelingen richt ten. Want slechts weinigen stelden zich met het laagste tevreden en geen enkele welhaast bereikte het hoogste. Langzamerhand begon de maatschappij zelf een norm te stellen even boven die der wet, maar nog ver onder die der ideëele moraliteit. Wie alleen nog maar zich hield aan de voorgeschreven wet en zijn handelingen niet ook ten deel liet beheerschen door zedelijk, ongeschreven recht, voldeed niet meer aan den eisch, die de publieke opinie stelde. Daarnaast echter drong het menschelijk egoïsme telkens tot ontduiking van het door wet en zedelijkheid voorgeschrevene en zoo doende tot benadeeling van het gemeenschap pelijk belang. Maar men deed dit steelsgewijze, hield zich, alsof men zich richtte naar het geschreven recht niet alleen, maar ook naar het ongeschreven der zedelijkheid. Zoo ont wikkelde zich al sterker een ander zedelijk HOOFDSTUK XIII. Vervolg), «Wat wilt ge dan eigenlijk?* vroeg Biroulas. «Heel argeloos kom ik u mededeelen, dat ik Parijs wil ver laten; ik had mij zeer goed in het geheim uit de voeten kunnen maken.* «Neen, vriend Biroulas, dat hadt ge niet kunnen doen, ik heb u voortdurend in het oog gehouden.* «Nu bekent ge toch zelf, dat ge mij hebt laten be spieden «Denk daarvan, wat ge wilt. In ieder geval heb ik u met rust gelaten, zoo lang ge stil in uw huis bleeft. Nu wilt ge Parijs verlaten. Goed, hetoogenblik is wel licht goed gekozen. Men denkt niet meer aan u en zal ge- looven, dat ge u teruggetrokken hebt in de provincie om daar van uw renten te leven. Ik was reeds van plan eens bij u te komen en u dit voor te slaan, doch nu zijt ge mij hier in het Grand Hotel komen opzoeken. Dat is een fout, een groote fout, doch nu die eenmaal begaan is, kunnen wij niet beter doen dan onze reke ning te vereffenen.* «Welke rekening «Houd u maar niet zoo dom 1 Gij hebt een millioen genomen; daarvan komen vijfhonderdduizend francs aan mij toe, als ik u niet verraad, en ik laat u niet vertrekken, voor dat ik die som in mq n bezit heb.* schoven «Mijn spion Tevoren had Sanquinet niet tegen gesproken, toen Biroulas hem beschuldigde, dat hij hem had laten be spieden, want inderdaad liet hij de gangen van den hotelhouder nagaan door iemand, die daar even als Caarmartin zijn brood mee verdiende. Doch hij wist niets van Hugo’s verblijf in de straat Tiquetonne. Den avond, dat hij hem voor de deur van het hotel ontmoette, had hij hem niet herkend; te vergeefs vroeg hij zich nu af, wie de man kon wezen, die door Biroulas buiten de deur was gezet. «Ja. den spion, dien ge in mijn huis hadt,* herhaalde Biroulas. «Dat zal er een van de politie geweest zijn. Hoe zag hij er uit «Hij is lang, draagt een knevel en laat zich Martin Guerre noemen. Hij beweert van Quimperlé te komen om hier een betrekking te vinden, maar niemand geloof de dat, zelfs Francois niet en evenmin Crambard, een verloopen schilder, die bij mij woont en dien de spion heeft willen uithooren.* Na de eerste woorden van Biroulas begreep Sauqui- net reeds, dat een ander hetzelfde had gedaan als hij, al gebeurde dit niet met dezelfde bedoeling deze ont dekking verontrustte hem. Hij liet daar echter niets van bemerken, maar zeide bedaard «Ik ken zoo’n man niet, in ieder geval was het verstandig, dat ge hem buiten de deur hebt gezet en nog verstandiger is het, dat ge naar rede wilt luisteren. Morgen avond zal ik precies op tijd komen.* «Ik zal u in de portiersloge wachten.* «Ga nu heenhet is niet noodig, dat men ons bij elkaar ziet, verscheidene menschen kennen mij hier.* Nauwelijks had hij dit gezegd, of in de verte zag hij Wie in onzen tijd nog de illusie behouden heeft, dat recht en zedelijkheid als hoogste leidende factor de handelingen van menschen en volken bepalen, zal de laatste weken, maar eigenlijk de laatste jaren al, wel moeite gehad hebben, dat geloof onbeschadigd te bewaren. Want het is toch niet alleen het Tripoli- taansch avontuur van Italië, waarin zich het brutale geweld van volken en regeering ma nifesteert. Dit avontuur toont alleen zijn bru taliteit wat openlijker en onbeschaamder dan soortgelijke van andere mogendheden en wijst wellicht op een nieuwe fase in de ontwikke ling der internationale verhoudingen. Is deze fase een teruggang in de ontwikkeling der menschheid? Het is maar de vraag wat men als teruggang beschouwt, in welke richting men meent, dat het menschelijk leven zich ontwikkelt. Voor zoover wij weten is de menschheid alle eeuwen van haar bestaan bezig zich op te werken uit den staat van rechteloosheid, uit den toestand, waarin het recht van den sterk ste als eenige wet geldt, naar dien van rechts staat, waarin de menschen en later ook de overheid zich te onderwerpen hebben aan vastgestelde rechtsregelen en willekeur en machtsmisbruik van sterkeren zooveel mogelijk wordt buitengesloten. Dit is een maatschap pelijk en zedelijk proces, in dien zin, dat zoowel de drang der maatschappelijke omstandigheden als de zedelijke begeerten van den mensch tot die ontwikkeling meewerkte en dat zich naast de maatschappelijke rechtsregelen ook een zedelijke wet, een zedelijk- en rechtsbewustzijn ontwikkelde. Dit laatste was altijd de vast gestelde rechtsregelen in ontwikkeling een eindje vooruit, d.w.z. wat verder in de richting waarin zich het proces voltrok. Natuurlijk was dit wel. Slechts aarzelend en langzaam staan mensch en maatschappij een stuk van hun vrijheid af ten bate van het algemeen belang. Waar nu in een samen leving van menschen zich steeds en meer de behoefte deed gelden om de onderlinge ver houdingen door vaste wetten te regelen, werden slechts die maatregelen vastgesteld, die abso luut onontbeerlijk gebleken waren. De noodzakelijkheid om in hun levensönder- kwaad, dat der huichelarij, van tegenstelling tusschen beginsel en daden niet alleen, maar van een zeer bewuste tegenstelling ook, van een doen dus, dat men zeer zeker in tegen spraak wist met de eischen, die wet en maat schappelijke moraal stelden, en van een be wuste houding, als gedroeg men zich naar die eischen en stelde ze hoog. Dit zien we telkens in onze samenleving en het ergert ons. Bo vendien zien we steeds scherper den grooten afstand tusschen maatschappelijke en ideëele moraal, voelen we steeds duidelijker, dat de mensch niet handelt naar wat de hoogste zedenwet hem vcorschrijft, terwijl toch ieder zich houdt, alsof die wet voor hem de wet was en het hoogste ideëele goed. Dit nu, de strijd tusschen woorden en daden, tusschen het doen en de zelf beleden en aan vaarde beginselen van geschreven en onge schreven recht, treft ons nog meer in de daden van volken en regeeringen dan in die van private personen. Naast het recht in de ver schillende staten, heeft zich slechts langzaam een internationaal recht ontwikkeld, dat ook de houding en gedragingen van volken en regeeringen aan vaste regelen trachtte te binden en dat eerst de laatste jaren geschreven rocht is geworden. Langen tijd heeft hier het recht van den sterkste vrijwel onbeperkt en onbestreden gegolden. Hierdoor zijn de ge dragingen der regeeringen telkens weer in meer flagranten strijd met onze opvattingen omtrent wat recht en billijk is en verzetten we ons telkens weer, wanneer het brutaalste egoïsme zich toont. Bovendien willen we in den staat, die voor ons naar binnen toe de verpersoonlijking, immers de handhaver van het recht is, ook naar buiten, d.w.z. in zijn handelingen tegenover andere staten strenger billijkheid nog betracht zien, dan in de ver houdingen tusschen de menschen onderling. Maar dit is een gevolg van het niet onder scheiden van het begrip staat als overheid, die het recht handhaaft en in het algemeen geen tegenstrijdige belangen met zijn onderda nen kent en de staat als individu in den rij der volken, die alleen nog het eigenbelang kent. Zoo werken dus twee factoren samen waar door we ons telkens weer ergeren over het internationale leven der volkeren: de achterlijk heid in ontwikkeling van het internationaal recht, waardoor dit in scherperen strijd is met onze moraal, en de handelingen der mogendheden, die zich daarnaar richten, heviger tegen die moraal botsen, en ons begrip van staat als handhaver van het recht, waardoor we den staat niet als individu zien tegenover anderen. Maar hierom mogen we in de gebeurtenissen van het heden nog geen achteruitgang zien, waar toch werkelijk het volkenrecht bezig is zich steeds verder te ontwikkelen. Zoo er eenige achteruitgang is, is die het gevolg van tijdsomstandigheden: de reusachtige ontwikke ling van het kapitalisme, van handel en indu strieën, die nieuwe afzetgebieden en terreinen van werkzaamheid zoeken. Maar altijd hebben de staten zich door andere dan rechts- en zedelijkheidsoverwegingen laten leiden, alleen zijn die overwegingen, veelal andere weer dan vroeger. Dat Italië’s aanval op twee Turksche provincies brutaler is dan dergelijke expedities van andere mogendheden, is in zooverre waar, dat hij eerlijker is. Maar Engeland tegenover de Boerenrepublieken, Frankrijk en Spanje tegenover Marokko, Rusland tegenover Fin land hebben niet anders gedaan en Engeland en Ruslanddoen thans tegenover Perzië evenzoo. Alleen Italië heeft zelfs geen aannemelijk voorwendsel gezocht, doet den aanval recht streeks en zonder omwegen. In zooverre schijnt zijn Tripolitaansch avontuur een nieuw tijdperk te openen. Maar is dat een slechter? Macht is tot nu toe nog de beheerscheres geweest van de verhoudingen der volkeren, niet het recht. Is het zoo’n groote fout, dit openlijk te toonen en alle mooidoenerij en huichelarij ter zijde te schuiven? ALLERLEI A. Kerel, wat heb je je servet komiek zitten. Je lijkt net een ezel zoo! B. Ja man, dat is nu op het moment het verschil tusschen ons: ik heb het uiterlijk van een ezel en gij het overige! CONSCIËNTIEUS. Heer (tot zijn knecht). «Zeg aan dien meneer, dat ik niet thuis ben*. Knecht. «Neen, mijnheer, dat gaat niet. Ik heb al een kwartje fooi van hem aangenomen*. ONATTENT. Mevrouw: «Neen maar, dat wordt nu toch al te kras. Sinds een half uur loopt er een huzaar voor ons huis heen en weer!* Dienstmeisje: «Dat had u me wel eens wat eerder kunnen zeggen!* NEE OURANT,

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1