t.
WW8- BS AIHERTESTIEBLAD
VWt SJEES BS .0I8TRBBBS.
CLOTHILDE.
No. 1.
Woensdag 3 Januari 1813.
67e Jaargang.
De naastenliefde en
de maatschappij.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Feuilleton,
B. Falkena Mzn.
Onderzoek naar de Geoefend
heid van Lotelingen, enz.
50).
Wordt vervolgd.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per post fO,60.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
afwachten en dan kunnen we dadelijk ons onderzoek
beginnen, zoodra de eenig overgebleven kellner met
een boodschap ie uitgezonden.»
«Wilt ge me dan beloven, dat ge na afloop nog eene
hier komt om mij den uitslag mede te deelen
»Dat beloof ik u
«Goed, vergeet niet, dat ik geen rustig oogen-
blik meer heb tot ge terug komt.*
Toen de barones d’ Audevon na een poos zich weer
bij het jonge paar voegde, zeide zij: «Lieve Victoire,
ik moet u nog iets mededeelen, dat u zeker zal verheu
gen, omdat er uit blijkt, in hoe grooten kring uw
menschlievende werkzaamheid met aandacht wordt
gadegeslagen, en hoe men die tracht te bevorderen.
Mejuffrouw Chabot kwam gisteren bij mij en deelde mij
mede, dat verscheidene dames, die groote belangstelling
koesteren voor uw verzorging der armen, het plan
hadden opgevat om door inzamelingen en door het
houden eener verloting u de middelen te verschaffen
om nog meer behoeftige vrouwen en meisjes te kunnen
bijstaan, dan thans reeds het geval is. Heden morgen
in de vroegte ontving ik een schrijven van de markie
zin de Nointot, dat dezen middag omstreeks vijf uur
een vergadering zal gehouden worden van invloedrijke
beschermsters dezer goede zaak, ten einde gemeenschap
pelijk te beraadslagen. Zij verzoekt mij dit aan u
mede te deelen en tevens u, als de eigenlijke persoon,
uit te noodigen er bjj tegenwoordig te zijn.*
»Dat is inderdaad een groote eer en onderscheiding,
mevrouw,* antwoordde Victoire in verwarring, «doch,
eerlijk gezegd, vrees ik in zulk een schitterend gezel
schap te verschijnen. Ik ben daar niet aan gewoon en
vandaag-
»Ik begrijp u volkomen,* viel de barones in, «maar
ge hebt reeds zooveel voor uwe armen gedaan, dat ge
salon der markiezin de Nointot binnentrad, zou hij
spoedig gewaar worden hoe wenscbeljjk zijn tegen
woordigheid voor Victoire was. Hij vond reeds een
Vrij talrijk gezelschap bijeen: dames van hoogen adel
en daarbjj echtgenooten van groothandelaars en van
hooge ambtenaren, zooals in. zulke aangelegenheden
van weldadigheid gewoonlijk het geval is. Zooals
Hugo terecht vermoed had, waren er ook eenige hee-
ren gekomen, zoodat zijn komst nog minder in het oog
kon vallen. Bedienden in fraaie livrei boden thee en
ververschingen aan en op de haar eigene lieftallige
manier hield de markiezin tegenover alle aanwezigen
de eer van haar huis op.
Het middelpunt der algemeene belangstelling was
echter het slanke meisje, in eenvoudige zwarte Wee
ding en met bleeke fijne gelaatstrekken, dat in ge
zelschap van de barones d’Audevon was binnen ge
treden. Hugo moest nu zijn geliefde dubbel bewonderen,
toen hij zag met welk een edele houding zij zich in
dezen vreemden kring bewoog en met welk een zelfbe-
heersching zij de gevoelens van haar hart wist terug
te dringen.
Toen hij haar begroette, vloog een straal van vreug
de over haar gelaat; het was of zij van een zwaren
druk verlost was en zich nu onder zijne bescherming
veilig gevoelde.
Doch waarvoor zou zij bescherming noodig hebben
op deze plaats, waar men haar blijkbaar goed gezind
was? Hoe onwaarschijnlijk dit eerst ook scheen, toch
bemerkte Hugo spoedig, toen hij met zijn ervaren oog
de aanwezigen gadesloeg, dat tegen zijn teeder be
minde Victoire eene vijandelijke stemming begon te
heerschep.
En die weinige moeten dan veelal, zoo zij het
filet voor zich zei ven doen, nog terwille van
vrouw of kinderen of andere familie, op eigen
voordeel min of meer bedacht zijn.
Wij kunnen dus gerust zeggen, dat het in
onze samenleving onmogelijk is, ook in de
praktijk onzen naasten lief te hebben als ons
zelven. Maar daarom kunnen wij hem nog wel
liefhebben. En dat kunnen wij praktisch alleen
doen door niet ons medegevoel altijd vrijuit te
laten spreken, maar dat medegevoel door de
regelende macht van ons verstand de plaats te
geven, waarop het zich zonder schade hand
haven kan. Alleen zoodoende zullen wij er voor
kunnen waken, dat medegevoel in den strijd
om het bestaan niet dood te drukken.
Er zijn natuurlijk ook menschen, bij wie dat
gevaar in geenen deele bestaat. Dat zijn zij
en zij zijn talrijk die van nature maar heel
Weinig voor hun medemenschen voelen en voor
anderen over hebben. Zij moeten integendeel
dat medegevoel bij zich zelven aankweeken,
maar toch ook weer op zoodanige wijze, dat
niet de eerste practische uiting daarvan hen
voor goed afschrikt. Ook zij moeten dus,
evenals de talloos velen, wien het leven tot
€3n sterker egoïsme drong, dan hun van nature
eigen was, hun medegevoel laten reguleeren
door hun verstand.
Dit is, we wenschen het nog eens te zeggen,
geen zedelijke les. Van hoog ethisch standpunt
uit, moet ons medegevoel grenzenloos zijn en
van die diepe innigheid, waarin men de stem
van het hart hoort. Maar er zijn maar weinig
menschen voor martelaar geschikt. En nu de
vorm onzer samenleving ons geen andere keus
laat dan óf martelaar te worden óf ons mede
gevoel door praktische overwegingen te laten
beheerschen, willen we het niet heelemaal
overboord gooien, is het verstandig, dat de
meesten dit laatste kiezen. Zoo kunnen ze
dan, zonder bij de eerste poging opgeschrikt
te worden, hun naastenliefde in de praktijk
toepassen.
Die toepassing zal dan bestaan in het mede
leven met anderen, het deelen in andermans
verdriet en vreugd, in anderer zorgen en
teleurstellingen, maar ook in het meedeelen
aan anderen, overal waar dit noodig blijkt en
we het kunnen doen zonder dat ons eigen
bestaan gevaar loopt of ernstige schade lijdt.
De dwang van het leven verhindert ons aan
anderer lief en leed meer aandacht te besteden
NOTA’s, -x
KWITANTIÉN,
ENVELOPPEN,
PRIJSCOURANTEN, -
ADRESKAARTEN, -
BRIEFKAARTEN,
CIRCULAIRES,
POSTPAPIER, enz.
met firma bedrukt, worït zeei netjes en vlug
tegen billijken prijs geleverd.
Aanbevelend,
Groote Kerkstraat SNEEK.
zeker ook dit offer wel voor hen zult willen brengen.
Men zou het u zeker kwalijk nemen als ge bij deze ge
legenheid zoudt wegblijven. Is het niet zoo, Hugo
Hugo had verwonderd toegelnisterd, toen hjj hoorde
spreken over Eugenie’s bemoeiingen in deze zaak, die
hij niet wist overeen te brengen met haar aanvankelijk
trotsche houding tegenover Victoire. Na een oogenblik
te hebben nagedacht, antwoordde hij
«Ik moet u gelijk geven, tante, en ik hoop, dat
Victoire zich zal laten overhalen om naar mevrouw de
Nointot te gaan. Ik ben zelf ook altijd vriendelijk bij
die dame ontvangen en heb daar zooveel aan huis ver
keerd, dat het niets ongewoons zal zijn, wanneer ik
ook de vergadering bij woon, stellig zullen er ook wel
andere heeren komen.*
«Natuurlijk kom ik u met mijn rijtuig afhalen, lief
kind,* voegde de barones er bij »ik zal u zelf bij de
markiezin brengen, ge kunt zeker zjjn van een vrien
delijke ontvangst.*
Zoo liet Victoire zich overhalen om haar toestem
ming te geven, hoe zwaar dit haar ook viel in haar
tegenwoordigen gemoedstoestand, waarvan de barones
natuurlijk niet het geiingste vermoeden had. Voort
durend had zij haar broeder in zijn gevangenis voor
oogen, onophoudelijk streden hoop en vrees in haar
binnenste. In dien toestand moest zij, die sedert jaren
gewoon was aan het stille vreedzame leven in de straat
Rochebrune, in een talrijk gezelschap van vreemden
verschijnen, die haar zeker nieuwsgierig zouden aan
zien en bedillen. Doch het was voor de goede zaak,
en denkende aan de vele ellendigen en hulpeloozen in
deze wijk, vond zij de noodige kracht om zich zelven
te overwinnen en schikte zij zich naar den wensch
van Hugo en zijn tante.
Toen de heer De Carolles op het bepaalde uur den
HOOFDSTUK XIV.
Vervolg).
«Stel u gerust, Victoire, en vertrouw op mij en Ber-
quin,« smeekte Hugo, toen hij ongehinderd spreken
kon. «Ik hoop, dat me het dezen avond nog zal ge
lukken het ontbrekende bewijs voor de volkomen on
schuld van uw broeder in handen te krjjgen.*
Hij vertelde nu, wat hij met Crambard had afgesproken
en welke ontdekking hij in den kelder van het hotel
du Commerce hoopte te doen. Zij luisterde met ge
spannen aandacht naar hem.
«Ik bezweer u, Hugo,* fluisterde zij toen, «ga toch
met de grootste voorzichtigheid te werk, want als de
hotelhouder onverwacht thuis kwam en je overviel, zou
uw leven op het spel staan.*
«Wanneer het noodig mocht zijn, zou ik mijn leven
gaarne wagen om u uw broeder terug te geven, maar
dezen avond loop ik geen gevaar, geloof mij. Ook is
Crambard een kameraad, die zijn man kan staan.*
«Waarom gaat Berquin niet mee Dan zou ik veel
geruster zijn.*
«Dat kan niet. Biroulas heeft hem bjj de terecht
zitting gezien en zou dadelijk argwaan krijgen, als hij
toevallig nog thuis was en hem zag. Maar Crambard
heeft me verzekerd, dat Biroulas eiken avond van zes
tot acht uur de deur uit is hij zal me aan de deur
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2*/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
er de uitingen van.
Naast het natuurlijke leven dwingt ook het
maatschappelijk leven ons tot egoïsme. »De
een zijn brood, is de ander zijn dood*, geldt
in volle scherpte. De maatschappelijke strijd
moge al door wetten en allerhande zedelijke
en tatsoensoverwegingen eenigszins verzacht
worden en niet misschien meer den hatelijken
vorm hebben, die zij in oeroude tijden had, zij
is er daarom binnen de aangenomen grenzen
niet minder hevig om. Wij moeten zorgen,
dat we te eten hebben en kunnen niet, wan
neer het om ons eigen bestaan gaat, vragen
of een ander er ook wellicht nadeel van on
dervinden zal of zelfs er door te gronde zal
gaan. Dit moge hard schijnen, de onverbidde
lijke wet, die ons maatschappelijk leven be-
heerscht, dringt ons dezen strijd om het
bestaan op en dwingt menigeen zijn natuur
lijke goedhartigheid op zij te zetten en egoïs-
tischer te denken en te handelen dan hij van
nature deed.
Want immers naast ons egoïsme hebben
we ook een natuurlijk medegevoel voor anderen,
niet alleen voor menschen, maar ook voor
dieren. Dit medegevoel is ook bij den eenen
sterker ontwikkeld dan bij den ander. Eer:
sterke ontwikkeling daarvan, noemen wij een
deugd. Maar in het praktische leven is het
een belemmering. En hij, bij wien het al te
sterk ontwikkeld is, zoodat het zijn egoïsme
vermag terug te dringen, ondervindt daarvan
al spoedig de schadelijke gevolgen, en loopt
kans financiëel en maatschappelijk te gronde
te gaan. Toch blijft dit medegevoel noodig,
niet alleen uit zedelijk, maar ook uit maat
schappelijk oogpunt, omdat daardoor alleen de
bestaansstrijd kon worden getemperd en van
zijn felste heftigheid ontdaan. Wij zijn echter
terwille van ons zelven genoodzaakt het niet
vrijelijk over onze handelingen te laten heer
schen, maar het onder de macht van ons rege
lend verstand te brengen.
Het zou zeker, ethisch gezien, mooier zijn,
wanneer wij het gebod «onzen naasten lief te
hebben als ons zelven*, ten volle konden na
leven. Die naleving zal ook misschien sommige
menschen, ofschoon ook hun nog niet volkomen,
mogelijk zijn, wanneer zij in de innerlijke
blijdschap, die dit naleven hun schenkt, genoeg
geluk vinden om over de praktische en maat
schappelijke nadeelen met een glimlach heen
te stappen. Maar zoo zijn er maar weinige.
De BURGEMEESTER der gemeente Sneek,
Brengt ter openbare kennis, dat het onderzoek naar
de geoefendheid der lotelingen, die dingen naar het
bewijs, hetzij voor militaire bekwaamheid, hetzij voor
lichamelijke geoefendheid, dan wel voor beide, en het
onderzoek naar de geoefendheid van jongelieden, die
dingen naar het getuigschrift, vereischt tot het aangaan
eener verbintenis bij het Reservekader, hetzij der In
fanterie of der Vesting-Artillerie dan wel der Genie,
voor deze gemeente zal plaats hebben in een der loka
len van het gebouw «Amicitia* alhier, op den 5dên Ja
nuari 1912, des voormiddags 91/, uur, zullende belang
hebbenden gehouden zijn te zorgen op plaats, dag en
uur bovengemeld, aanwezig te zijn.
Sneek, den 27 December 1911.
De Burgemeester voornoemd,
P. J. DE HOOP.
De mensch is van nature egoïst. Zijn eigen
welzijn, zijn eigen geluk en voorspoed liggen
hem het dichtst aan het hart en nemen bijna
alle plaats in, die er bij dat hart is. Van den
een geldt dit natuurlijk in veel sterkere mate
dan van den ander. Er zijn geen twee men
schen precies gelijk en zelfs de meest men-
schelijke eigenschap is in de verschillende
menschen nog eindeloos gevarieerd. Ook de
levensomstandigheden doen daarbij haar invloed
gelden.
In ’t algemeen kunnen wij wel zeggen, dat
het leven ons tot egoïsme noodzaakt. Wij
zijn in de eerste plaats op ons zelf aangewezen,
niet alleen om ons geluk te veroveren, maar
eigenlijk ook om fn het leven te blijven. Zon
der een natuurlijke zorg voor ons zelven zou
den we te gronde gaan. En deze natuurlijke
zorg is dan ook, wel verre van een ondeugd
te zijn, integendeel een deugd. Ook de eigen
liefde, waaruit zij voortkomt, is prijzenswaardig.
Zij is alle leven ingeschapen en een onmisbare
voorwaarde voor het voortbestaan van dat
leven. Zij openbaart zich ook in de meest
natuurlijke verrichtingen, en de onwillekeurige
bewegingen, als bv. het plotseling terugtrekken
van de hand, wanneer men zich brandt, zijn
dan aan ons eigen, zoo met anderen mede te
leven dat ons eigen geluk er schade bij zou
kunnen lijden. Maar daarom behoeven we
anderer aangelegenheden nog niet achteloos
voorbij te gaan. Een vriendelijk woord, een
handdruk, een raad kunnen zoo aangenaam
aandoen. En door ons ook eens in anderer
leven te verdiepen, behoeven we aan ons eigen
nog niet te kort te doen, kunnen we veeleer
ook dat eigen leven verrijken,
Diezelfde dwang van het leven verhindert
ons ook aan anderen datgene te geven, wat
we zelf beslist noodig hebben. We kunnen nu
eenmaal niet eerst voor anderer brjod, dan
voor het eigene zorgen; zelfs niet vragen, of
een ander wel brood zal hébben, wanneer wij
het onze nemen. Maar we kunnen wel van het
onze meedeelen aan anderen, we kunnen geven
wat we ook maar eventjes missen kunnen.
Dat is vaak zoo noodig, vooral in den winter,
wanneer zoo talloos velen gebrek lijden. Ons
verstand en ons hart tezamen moeten ons
leeren, wat we missen kunnen. Maar laten
we oppassen, dat ons verstand niet alleen, ook
niet al te luide spreekt. Zoo het handelen naar
de uitsluitende ingeving van het hart Ons
dikwijls schade toebrengt, het luisteren naar
de berekeningen van ons verstand berokkent
ons veelal een andere schade, die ook ons
geluk benepener en kléiner maakt.
Mr. K.
COURANT,
HANDELSDRUKWERK,
ALS