ME1WS- EN lliïERTENTIEBHD
WK SNEES EN «TWEN.
wo. e.
CL0TH1LDE
Woensdag 31 Januari 1913.
67e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Uit de Raadszaal.
Feuilleton.
over
ze ge-
een
stelde
58\
3
een
men-
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek 10,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
HOOFDSTUK XVI.
Vervolg).
«Wij hebben den waren moordenaar aan het gerecht
overgeleverd. Met den dood voor oogen, hebben wij
hem bij den commissaris van politie gebracht, en daar
heeft hij de bekentenis herhaald, die hij te voren reeds
aan Crambard en mij had gedaan.
Victoire kon niet spreken verstomd zonk zij weder
aan de borst van haar verloofde, terwjjl de tranen
langs haar wangen stroomden.
Berquin verzocht nu het gezelschap om niet langer
buiten te blijven staan, doch naar binnen te gaan, waar
men de dames de gebeurtenissen der laatste uren wi^d-
loopig kon verhalen.
»En dan zullen onze beide helden wel niet afkeerig
zijn van een kleine hartversterking,* voegde hij er
lachend bij, «want de wijn, dien de commissaris van
politie ons voorzette, was tamelijk zuur.*
Hugo verhaalde nu zijn avonturen in de straat Tique-
tonne, die zoo slecht begonnen, doch door de hulp
van Crambard zoo gelukkig afliepen.
De schilder voelde zich zeer vereerd en tevens ta
melijk verlegen, toen de dames hem op innige wijze
haar oprechten dank betuigden.
Berquin verhaalde nu van hetgeen op het politie
bureau was voorgevallen. De dokter had daar Hugo
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Bij een tramhalte.
’t Was in den morgen. Over de stad hing
een zware, vochtige nevel, die de torenspit
sen verborg en de hooge daken onduidelijk
maakte in een grijs waas. Maar beneden op
de straten was het helder en frisch, als op
een vorstdag zonder zon. De menschen liepen
voorzichtig met kleine, benauwde pasjes en
zochten angstvallig de donkere wagensporen.
Bij de tramhalte troepten er wat samen, onge
duldig uitkijkend langs de ‘blikkerende tram
rails, die zich ginds in de verte in het grijs
der straat verloren, dan stampvoetend van de
venijnige kou, die verraderlijk langs de bee-
nen optrok. Nu en dan kwam er nog een,
voorzichtig balanceerend over het beijzelde,
spiegelgladde trottoir, maar steviger, hoewel
nog voorzichtig aanstappend over het midden
der straat, met haastige nerveuze bewegingen
aanstappen.
Het groepje groeide aldoor aan en sommi
gen drongen zich al bij voorbaat vooruit tot
aan de tramrails. Eindelijk geluidde van verre
het getingel van de trambel en angstige oogen
gluurden al naar den aansnorrenden wagen.
De tram scheen vol; het was alles donker
daarbinnen. En dichter drongen de menschen
naar voren, met nijdige ellebogenstompen som
migen, behoedzaam en ongemerkt, met lenig
wringen van het lichaam tusschen de menschen
door, anderen. Als de tram voor de halte
gleed, nog voor hij stilstond, hadden sommigen
de koperen stangen van voor- of achterbalcon
al vastgegrepen en trachten nu tusschen het
gedrang zich op te hijschen, met hun vrije
arm of met hun lichaam anderen wegduwend.
Maar de achtersten drongen al maar naar voren,
zoodat meerdere lichamen in de nauwe ope-
ningen samenklompten.
«Niet zoo dringen daarachter*, klonk het.
«Juffrouw, wees u toch voorzichtig*, waar
schuwde een dikke meneer, die bijna platge-
knepen werd.
Maar de juffrouw stoorde zich niet aan de
vermaning en stond met een zegevierenden
blik neerziende op de dringende menschen,
al spoedig op het achterbalcon.
«Kalm nou, alsjeblieft*, gebood de conduc
teur, «er zijn nog acht plaatsen in ’t geheel*.
met die gladheid*, zei
om zich heen.
menschen nader kwamen naar
ze.
sproken.
Punten van behandeling:
1 Notulen van den 23 December 1911.
Deze notulen worden, na lezing door den secretaris,
onder dankzegging aan dezen voor de nauwkeurige
redactie, onveranderd vastgesteld.
2 Ingekomen stukken en mededeelingen.
De Voorzitter doet tnededeeling van:
einde worden gebracht. Eerst wanneer Biroulas
levend of dood veroordeeld is, zal het vonnis tegen
John Nameless van rechtswege nietig zijn. Zoo luidt
het wettelijk voorschrift, ofschoon het reeds voor meer
dan honderd jaren als een verkeerde maatregel is er
kend. Alle omwentelingen en de vooruitgang in al
dien tijd hebben ons rechtswezen niet van dezen ver
ouderden maatregel kunnen ontlasten. Nu, in ons ge
val zullen wij er spoedig mee klaar zijn. Ik zal na
tuurlijk onverwijld aanvragen, dat mijnheer de Vrains
de gevangenis La Roquette mag verlaten en overge
bracht naar eene andere, waar hem het verblijf veel
verlicht kan worden. Om dit alles in orde te brengen
moet ik onmiddellijk een bericht aan den president
der republiek, aan den minister van justitie en aan den
politie-directeur zenden, opdat die heeren het morgen
in de vroegte in handen krijgen. Mijn vriend Hugo
en ik zullen dit persoonlijk bezorgen om vergissing te
voorkomen, die in dit geval zeer noodlottig kon zijn
«Aangezien wij hier slechts hinderlijk zouden zijn,
zullen wij afscheid nemen,* zeide Victoire en stond op.
Haar vriendin volgde haar voorbeeld, doch fluisterde
daarbij den advocaat snel eenige woorden toe.
Berquin knikte en sprak tot Crambard, die eveneens
was opgestaan «Door Uwe pogingen om ons te hel
pen hebt geniet alleen uw onderkomen verloren, maar
ook uw geheele have ingeboet-
»0h,« viel de schilder lachend in, «wat mijn have
aangaat, daar behoeft ge zooveel drukte niet om te
maken, want wat ik op dit oogenblik bezit, draag ik
aan het lijf.*
«Ten behoeve van ons zijt ge met zooveel zelfop
offering werkzaam geweest, mijnheer Crambard, dat
ge ons nu ook moet veroorlooven om u op passende
wijze schadeloos te stellen voor uw verlies en u ook
een bleek, ernstig gezicht, dat nooit uit de
plooi scheen te komen en achter hem een oud
vrouwtje met een kind aan de hand.
»’t Is een schandaal*, mopperde de meneer,
toen hij mij in het oog kreeg, «dat ze geen
zand laten strooien met die gladheid*.
Ik knikte.
»’t Is ongehoord*, ging de meneer voort.
«Moet de gemeente daarvoor zorgen?* waagde
ik te vragen.
Hij nam mij even op en in zijn blik gloeide
een diepe minachting.
«Natuurlijk, mijnheer, natuurlijk*, zei hij. «Wie
dacht u dan?*
Ik dacht op dat oogenblik, dat de meneer
zich toch wel wat erg nijdig maakte om zoo’n
kleinigheid en zei dus niets.
«En dan die trammen*, ging hij voort, zijn I
horloge opnieuw uit den zak halend, «ze schij
nen wel om ’t half uur te rijden, dat is nou
gemeente-exploitatie*.
Ik glimlachte.
«Was het vroeger beter?* vroeg ik.
De meneer keek mij aan en haalde de schou
ders op, als wilde hij te kennen geven, dat
zoo groote imbeliciteit niet te
een oogenblik later keerde
«En ik ben voor half 9 van huis gegaan*.
«Maar je blijft ook zoo achteraf*, zei ik,
verwijtend, «zoo kom je nooit mee*.
«Ik moet wel, meneer*, kwam ze en wees
met een nauw-merkbaar gebaar naar de beenen
van het kindje. «Zij kan daar niet tusschenin
dringen*.
Ik zag, dat de beenen van het kind tot aan
de voeten in beugels zaten.
»’t Is ook zoo druk
het vrouwtje en keek
Toen weer
de tramhalte, zichtte
«Laat ons maar loopen. Klaar*, zei
duldig.
Het kint’ dicht tegen zich aangedrukt, suk
kelde ze langzaam weg over de gladde straat.
Ik dacht aan den meneer, die zoo nijdig
geweest was en bewonderde de geduldige
gelatenheid van het vrouwtje.
verder behulpzaam te zijn om tot een staat te komen,
waarin ge uw talent nuttig kunt aanwenden.*
De advocaat had intusschen zijn bediende binnenge
roepen en hem eenige bevelen gegeven. Daarop zeide
hij tot Crambard, die sprakeloos stond «Beste vriend,
in de eerste plaats hebt ge rust noodig. Mijn logeer
kamer staat u ten dienste, mijn knecht zal u alles bren
gen, wat ge ter verkwikking noodig hebt. Slaap nu
eens flink uit, dan zullen wij morgen eens verder zien.
Voor mjjn berichten heb ik u niet noodig, het is vol
doende als mijnheer de Carolles mij met de noodige
opgaven van het gebeurde ter zijde staat.* Hierop
reikte hij Crambard de hand en zeide «Dus wensch
ik u goeden nacht tot wederzien»
De schilder greep naar zijn roode muts, die hem bij
al het gebeurde niet verlaten had hij stamelde eenige
woorden van dank en maakte een tamelijk linksche
buiging voor de dames. Toen hij daarop afscheid nam
van Hugo de Carolles, fluisterde hij dezen toe«Als
ge die kleine dame van gisteren mocht wederzien,
mijnheer ge weet wel, die mij zoo handig voor den
gek hield en mij bij u bracht
«Ah, ge bedoelt mejuffrouw Rissler
«Juist, dezelfde, als ge haar ziet, wilt ge haar
zeggen, dat ik mijn woord heb gehouden en dat ik
mijn taak goed volbracht heb
«Natuurlijk doe ik datge kunt er van overtuigd
zijn, dat mejuffrouw Rissler zich daar hartelijk over
zal verheugen. Aan haar alleen is het te danken, dat
wij de onderneming van dezen dag als bondgenooten
uitvoerden. Zoodra mijn dokter morgen bij mij Komt,
zal ik hem ook bij u zenden ge hebt hem meer noodig
dan ik.<
«O, ik heb een gezond gestel, mijnheer,* zeide Ci am-
bard «znlke kleinigheden hebben voor mij niets te
Maar deze waarschuwing was weinig ge
schikt de menschen te kalmeeren. Men drong
nog woester.
Uit een der huizen kwam een oudachtig
corpulente heer aanloopen. Hij zag niet de
dringende menschen, die aan den anderen
kant stonden, maar de tram. Met een paar
haastige stappen was hij zijn deur uitgekomen,
liep nu, met zijn stok zwaaiend, op een drafje
het spiegelende trottoir. Plotseling de
gladheid bemerkend, matigde hij zijn stap,
zwaaide met zijn stok, wipte het eene been
in de lucht, dan het andere en rolde na
vergeefsche luchtsprong achterover. De
schen keken even verschrikt toe. Maar als
de meneer weer op de been krabbelde, schoten
ze in een lach. Half opgestaan, zwaaide hij
nog even met zijn stok, maar de tram was al
in beweging. En voorzichtig, met kleine pasjes,
kwam hij nu naar de tramhalte, waar de
achtergeblevenen nog bijeengroepten. Daar
boog hij zich langzaam en sloeg met zijn ge-
handschoendehand ’t vuil van zijn pantalon. Dan
keek hij, de spottende blikken der menschen
niet achtende, uit langs de blikkerende tram
rails, knoopte zijn jas los, haalde zijn horloge
te voorschijn en kneep ongeduldig zijn wenk
brauwen samen.
Van alle kanten kwamen nu weer menschen
naar de tramhalte, sommigen glibberend over
den beijzelden grond, anderen met korte, stevige
stappen, weer anderen met bedremmelde, vee-
rende pasjes, de dofste plekken opzoekend.
Soms schoof er een onwillig een eind vooruit,
tastte met zijn uitglijdenden voet weer naar
een zekerder plekje. Een oude juffrouw stapte
onbezorgder, glimlachte slim naar de menschen,
die haar aankeken; zij droeg over haar schoe
nen zwarte wollen kousen.
Toen de tram naderde, drongen de menschen
weer op en zoodra hij stilstond was er weer
hetzelfde lawaaierig gedrang en geschreeuw.
De corpulente meneer in de voorste rij had
al een van de koperen staven te pakken en
trachtte met den zwaren omvang van zijn li
chaam de anderen weg te dringen. Maar plot
seling schoof hij uit en lag op zijn knieën.
Dat gaf even een stagnatie. Maar anderen
schoten vlug voor hem heen, en voor hij op
de been was, was de tram vol.
Toen die wegreed, sloeg hij kwaadaardig op
zijn knieën en vloekte. Dan keek hij om zich
heen. Naast hem stond een naai-juffrouw met
en Crambard verbonden en ook den hotelhouder, die
door de vlammen levensgevaarlijk verwond was, weer
tot bewustzijn gebracht. De toestand van Biroulas was
zoo ernstig dat hij zelf gevoelde, dat hij weldra voor
den Hoogeren Rechter zou verschijnen. Dit ontnam
hem den moed, zijn trots was gebroken, en onder den
drang van Berquin’s ernstige vermaningen, legde hij
aan den commissaris van politie een volledige beken
tenis af. Deze biecht bracht nu eindelijk de onschuld
van Henri de Vrains volledig aan het licht onmiddel
lijk werd daar een schriftelijk verslag van opgemaakt
en door Biroulas onderteekend.
«Intusschen stond zijn huis in lichte laaie,* vervolgde
de advocaat, «en de brandweer had handen vol werks
om eene uitbreiding van den brand te voorkomen. Op
verzoek van mij zal de politie bij het wegruimen in
den kelder nauwkeurig toezien, of er nog sporen van
het gestolen geld zijn te vinden. Het vat is natuurlijk
verbrand, maar de blikken doos, die de bankbiljetten
bevatte, kan nog wel behouden gebleven zijn. In ieder
geval heeft de Fransche Bank aan dezen brand het
voordeel van een millioen francs te danken, en onze
vriend Henr: de Vrains is zijn aandeel ook. kwijt, want
van het papieren geld is zeker slechts een beetje asch
overgebleven. Maar wanneer deskundigen ze nog her
kennen, is dat voldoende om voor het gerecht te bewij
zen, dat Biroulas het gestolen geld in die doos gebor
gen had. In een ziekenwagen is de half verbrande
hotelhouder naar een ziekenhuis vervoerd. Naar de
dokter zeide, zal het misschien gelukken zijn leven
nog een poos te rekken, maar volgens menschelijke
berekening is aan een volledig herstel niet te denken.
Doch hij zal nog lang genceg leven, dat het proces
wegens moord en diefstal tegen hem kan worden be
gonnen, en dat zal nu wel zoo spoedig mogelijk ten
VERGADERING van den Raad der
gemeente Wymbritseradeel, op Zater
dag, den 27 Januari 1912, ’s voor-
middags 10uur.
Tegenwoordig zijn alle (15) leden.
Voorzitter de heer H. M. Tromp, Burgemeester.
Secretaris de heer J. Poppinga.
De Voorzitter opent de vergadering met ongeveer
de vclgende woorden
«Alvorens onze werkzaamheden aan te vangen, wensch
ik U, onder dankzegging voor de heilwenschen bij de
jaarwisseling ontvangen, van harte geluk.
Moge het U èn in Uw familieleven èa in Uw.maat
schappelijk werk wel gaan.
Het vorige jaar bracht, door veeziekte en langdurige
droogte, moeilijke dagen.
Onlangs las ik dat elders een streven bestaat om
het gezag en de verantwoordelijkheid van Burg, en
Weth. te ontwrichten. Moge onze^gemeente ook daar
voor bewaard blijven.
Ik twijfel er niet aan dat ik niet tevergeefs een
beroep doe op Uwe welwillende medewerking.
En hiermede verklaar ik de vergadering voor ge
opend*.
Hierna wordt het gebed door den Secretaris uitge-
met iemand van
praten viel. Maar
h'j zich al weer naar mij toe.
«Alweer een tram zonder bijwagen*, mop
perde hij.
«Er zijn ook niet veel wachtenden*,
ik gerust.
Hij keek om zich heen. Behalve wij beiden,
het naaistertje en het vrouwtje met het kind,
waren er nog twee mannen. De meneer hield
zich alweer vooraan gereed.
«Maar vier plaatsen*, zei dé conducteur, toen
de tram stilstond.
De meneer, alles op zij dringend, stond in
een oogenblik op het achterbalcon, de twee
mannen waren op het voorbalcon gesprongen.
«Moet je niet mee?* vroeg ik het oude
moedertje, dat slechts langzaam met haar kind
vooruitgeschuifeld was.
«Ja, ja, meneer, maar
Het naaistertje was voor mij heengewipt.
De tram reed weg en het moedertje en ik
bleven achter.
«Afeet u ook, hoe laat het is, meneer?*
vroeg het vrouwtje.
Ik haalde mijn horloge te voorschijn.
«Kwart over negen*, lichtte ik in.
«Kwart over negen?* kwam het vrouwtje.
N
COURANT.