VOOR SIK ES 0I8MES.
yÈy
JIEUW8- ES AimiWIEBLllI
CLOTHILDE
L
No. 10.
Zaterdag 3 Februari 1918.
67e Jaargang.
Zelfkennis.
I
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Feuilleton.
1
L
59',
Wordt vervolgd.
-
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS Voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per post fO,5O.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
zich wel ten deele
omstandigheden,
i
De ware mensch is hij, die altijd ver
ontschuldigingen voor anderen vindt, maar
zich zelf nimmer verontschuldigt.
was, bewees hem, dat zijne woorden indruk maak
ten.
Na afloop daarvan richtte de overste zich weder tot
Hugo en vroeg: »En zijt ge er zeker van, mijnheer
de Carolles, dat deze zich noemende John Nameless de
zoon is van wijlen den overste de Vrains
«Daarop verpand ik mjjn woord van eer.«
«Als ritmeester heb ik nog onder de bevelen vau
den ouden heer gestaan en ben hem veel dank ver
schuldigd. Ik ben dus nog te meer verplicht alles
aan te wenden om zijn zoon recht te laten wedervaren
Hij schelde; een bediende kwam binnen en kt eeg be
vel de beide heeren naar het schrijfvertrek van den
president te geleiden hij zelf aou dan den heer Grévy
gaan verwittigen.
Vijf minuten misschien waren in bange verwachting
verloopen, daar ging de deur open en de grijze presi
dent trad de kamer binnen.
«Goeden avond, heeren,zeide hij. «Dat is verwon
derlijk nieuws, wat ik daar vernomen heb. Ik verzoek
u, mijnheer Berquin, mij den uitslag mede tedeelen van
de nasporingen, die ge met den heer De Carolles hebt
gedaan, doch slechts voor zoover rechtskundige bewij
zen voor de onschuld van uw cliënt zijn gevonden.
De president nam plaats in een leuningstoel en met
een weak verzocht hij ook de heeren te gaan zitten.
Wel nimmer in zijn leven had de beroemde advocaat
zoo helder en overtuigend gesproken als bij nu deed voor
den president, die aandachtig luisterde. Toen hij ein
digde met een beroep op de liefde tot recht en recht
vaardigheid, schudde Grévy het grijze hoofd.
in den laten avond met Berquin een audiëntie bij den
president der republiek te verzoeken, om aan dezen
persoonlijk het geval voor oogen te stellen. Hij was
overtuigd, dat de president geen gerechtelijken moord
zou toelaten, maar dien zou verhinderen, zelfs al wer
den alle voorgeschreven formaliteiten niet in acht ge
nomen.
Gelukkig was de adjudant van den president, de
overste de Beaurepaire, een vroegere wapenbroeder
van zijn vader en ook hem persoonlijk goed gezind,
zoodat hij mocht hopen niet te worden afgewezen zon
der gehoord te zijn.
Zoo was hij dan met Berquin haastig naar het Elysée
gegaan en had den overste wegens een dringende zaak
te spreken gevraagd. De overste kwam dan ook vrien
delijk naar hem toe, toen hij de ontvangkamer binnen
trad, waar de beide heeren wachtten.
«Het verheugt mij u weder eens te zien, mijnheer
de Carolles,* zeide hij. «Wat hebt ge voor gewichtige
zaken, dat ge op dit uur nog hier komt
«In de eerste plaats verzoek ik vergunning om u,
heer overste, mijn vriend den advocaat Berquin voor te
stellen, die u met weinige woorden eene zaak wenscht
voor te dragen, waarover wij mijnheer den president
gaarne wenschten te spreken. Het betreft den onge-
lukkige, wiens doodvonnis vandaag onderteekend is.
Wij brengen namelijk de onomstootelijke bewijzen van
zijn onschuld.*
De overste keek op. «Bewijzen zegt ge herhaalde
hij met nadruk op ieder woord.
«Ja wel, bewijzen, mijnheer,* antwoordde Hugo.
«Nu, mijnheer Berquin, dan verzoek ik u mjj de
zaak nadgr te verklaren.*
De advocaat voldeed aan dit verlangen en de groote
verbazing, die op het gelaat van den overste te lezen
J fll
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
HOOFDSTUK XVI.
Vervolg).
Intusschen gingen Berquin en Hugo de Carolles weer
naar boven, doch juist kwam de portier van het huis
aanloopen en reikte den advocaat een brief over, die
pas voor hem gebracht was.
In zijn kamer gekomen, opende de advocaat den brief,
doch nauwelijks had bij de weinige regelen gelezen,
of hij verbleekte en zonk op een stoel neer.
«Wat scheelt er aan vroeg Hugo verschnkt.
Berquin reikte hem zwijgend den brief over en nu
las hjj
«Zooeven heb ik het bevelschrift ontvangen. Morgen
ochtend om zeven uur.* R-
«Wat beteekent dat vroeg Hugo verwonderd.
«Dat beteekent niets minder dan het mislukken van
al onze moeiten en zorgen. De »R« onder ilie weinige
woorden is de verkorte handteekening van den direc
teur der gevangenis La Roquette. Volgens zijne be
lofte deelt hjj mij mede, dat hij zoo pas het bevel heeft
ontvangen om John Nameless ter dood te laten brengen
dit zal morgen ochtend om zeven uur ten uitvoer ge
legd worden.*
«Maar dat is ónmogelijk 1* riep Hugo uit. «Nu,
op het oogenblik, dat zijn onschuld duidelijk bewe
zen is
Op den beroemden tempel van Apollo te
Delphi, vooral ook door het Delphisch orakel
in de Grieksche oudheid bekend, stonden eens
als opschrift de woorden: «ken u zelven*. Ze
waren daar als een vermaning tot de Grieken,
die den weg naar de wijsheid zochten, om hen
er aan te herinneren dat zelfkennis de eenige
poort was, waardoor men op dien weg geraken
kon.
Het schijnt soms wel of wij, menschen van
een later geslacht, deze vermaning geheel
vergeten hebben. Wij leeren van allerlei,
studeeren wijze boeken, meenen soms wonder
knap te zijn. Maar de eerste stap op den weg
naar ware wijsheid slaan wij gewoonlijk over.
Wij denken er nauwelijks aan onze kinderen
die poort te wijzen, waardoor we toch allen
heen moeten om tot wijsheid en levenskennis
te geraken.
In ons onderwijsstelsel is voor een woord,
als de Grieken op hun beroemden tempel
schreven, nauwelijks een plaats. Als we maar
veel practische kennis opdoen en een voldoend
aantal feiten van buiten kennen, dan, zoo schij
nen wij te meenen, zijn we voor het leven
geborgen. Maar de meesten van ons breekt
dat leelijk op in het leven. Pijnlijk onder
vinden we het veelal, dat we vergeten hebben
den eersten stap te doen en daardoor het
leven door blijven brekebeenen, tot dat veel
verdriet en wrange levenservaringen ons terug
drijven naar de poort, waar nog altijd de
woorden geschreven staan: ken u zelven.
Want, immers dit is de oorzaak van zoo
velerlei lijden, van zooveel ontgoochelingen
en teleurstellingen, van het mislukken van zoo
vele levens, dat wij ons zelven niet kennen.
Dat wijten wij dan aan allerlei omstandigheden,
aan andere menschen vaak, zonder te begrij
pen, dat in ons zelven maar al te vaak de re
denen verscholen liggen. Niet, dat het altijd
aan onze fouten ligt; het kan evengoed in
onze deugden zijn grond hebben. Het ligt aan
ons gebrek aan zelfkennis; daaraan, dat we ons
zelven niet begrijpen, onze krachten niet naar
waarde weten te schatten, ’t zij we die over
schatten of onderschatten, dat we de oorza
ken niet kennen van onze eigen stemmingen
en neigingen en hartstochten.
Is het toch ook niet wonderlijk? Wanneer
iemand een belangrijk werk gaat ondernemen,
van welks slagen veel voor hem afhangt, dan
zal hij nauwkeurig alles berekenen, de werk
tuigen en gereedschappen, die hij gaat gebrui
ken, aandachtig onderzoeken. Maar onze per
soonlijkheid, onze gaven en krachten en ook
onze zwakheden, zijn het instrument, waarmee
we ons levenswerk moeten tot stand brengen,
waarmee we ons geluk, heel het aanzien van
ons leven, moeten bevestigen. En de meesten
geven zich de moeite niet, dat instrument eerst
terdege te leeren kennen. Zoo beginnen ze
aan werk, waarvoor dat instrument vaak hee-
lemaal niet dient en laten anderen arbeid on
aangeroerd liggen, waarvoor het misschien bij
uitstek geschikt zou blijken.
Dat geldt niet alleen voor bepaalde arbeid
in ons leven, maar voor alles in dat leven.
Onze eigenschappen en onze geaardheid en
aanleg maken ons vaak geheel ongeschikt
voor den eenen levenskring, maar daarentegen
voortreffelijk passend voor een anderen. De
een hoort thuis in een stad, de ander op het
land, de een in een familiekring, de ander in
de eenzaamheid, de een bij boeken, de ander
in het practische leven. Daarmee moeten we
rekening houden, willen v.e een gelukkig en
welbesteed leven hebben.
Zeker, de mensch kan
plooien en vervormen naar
waarin hij leeft. En wanneer hij daarin leven
moet, er niet uit weg kan, zal hij verstandig
doen, zich zelven daarin niet wrokkend, maar
met een blij hart te schikken, trachtend nog
te doen wat hij doen kan. Maar dat plooien
gaat maar tot op zekere hoogte. Een dwerg
kan van zichzelven geen reus maken door op
de teenen te gaan staan, maar evenmin een
reus van zich zelf een dwerg. En een Napo
leon heeft nu eenmaal een andere lucht noo-
dig om in te leven dan een Jan Salie.
Daarom is voor het kiezen van onzen weg
door het leven allereerst zelfkennis noodig.
We zullen dan niet ons zelven een werk op
dringen, dat we toch niet volbrengen kunnen,
ons in omstandigheden en betrekkingen plaat
sen, die ons gaan benauwen. Het is zoo vaak
de fout van menschen, die met de beste be
doelingen nog falen, dat ze zich hebben voor
gesteld iets moois en goeds te bereiken zonder
vooraf hunne krachten voor dien weg te
meten.
Men moest begrijpen, dat, hoe edel ook een
toch uit dat leven is omhoog gegroeid. In die
wijsheid alleen zullen we de rust vinden, waar
naar wij allen zoeken.
Vraagt er nu misschien een, wat hij doen
moet om tot zelfkennis te geraken? Er is éen
woord, dat de poort daarheen altijd doet open
gaan, dat is eerlijkheid. Eerlijkheid, de meest
volstrekte eerlijkheid tegenover onszelven en
anderen, tegenover eigen en anderer daden, is
een absoluut vereischte om onszelven te leeren
kennen.
Wij moeten onszelven en onze daden en de
motieven daarvan willen zien in volkomen zui
verheid, zonder er ons om te bekommeren
hoe wij daarbij zullen blijken te zijn. En dan
in de tweede plaats moeten we ons geen
moeite sparen om onszelven na te rekenen.
Onze daden en wenschen en neigingen moeten
we voor het gericht trekken. Daar moeten
we de getuigen hooren, de getuigen van de
beschuldiging, maar ook de getuigen van de
verontschuldiging. Want het is nergens nut
voor zich zelven donkerder te zien dan men
is en het schaadt ons evenzeer. En in dat
gericht zitten wij alleen als rechters. Wij
hebben niet te vragen wat anderen zouden
zeggen, maar wat ons zelven blijkt. Zoo zullen
wij uit de beweegredenen van onze daden, wan
neer we die zuiver naspeuren, onze persoon
lijkheid leeren kennen.
Maar niet alleen ten opzichte van onze daden
moeten we dat doen. Evenzeer tegenover
iedere neiging, tegenover iedere ontstemming.
Probeer het eens, wanneer gij uit uw humeur
zijt en u weet wat ten opzichte van de men
schen meent te beklagen te hebben. Maar
eerlijk! Gij zult in negen van de tien gevallen
ontdekken, dat de oorzaak voor een groot deel
bij u zelf ligt. Misschien hebt ge slecht ge
slapen of steekt uw eksteroog of wat dan ook.
En gewoonlijk hebt ge als direct voordeel nog,
dat ge uw humeurigheid in een ommezien
kwijt zijt.
Zoo zal het leeren kennen van u zelven uw
leven vergemakkelijken, u tevreden en geluk
kig maken en u ten slotte doen glimlachen
over veel, wat u nu verontwaardigt of ontstemt.
Mr. K.
«Het is maar al te goed mogelijk bij de toestanden
in ons rechtswezen,* antwoordde de advocaat bitter.
«Kent ge de oude spreuk niet. «Fiat justitia, pexeat
mundrs Dat beduidthet recht moet zijn loop heb
ben, of liever de justitie laat zich in zijn slakkengang
niet storen, al zou daardoor de wereld te gronde gaan.*
HOOFDSTUK XVII.
In het Elysée, het paleis van den toenmaligen pre
sident der Fransche Republiek, was de avondmaaltijd
afgeloopen. Deze begon om zeven uur ’s avonds, doch
duurde niet te lang en was zeer eenvoudig, daar Jules
Grévy in zeden en levenswijze van eenvond hield. De
maaltijd van ’s middags twaalf uur beschouwde hij als
hoofdmaaltjjd en voor dezen alleen werden gewoonlijk
uitnoodigingen rondgezonden.
Na afloop van het maal was men in de biljartzaal
gegaan, waar de president in den regel een partij speelde.
Dezen avond speelde hij met zijn schoonzoon Wilson,
die later de oorzaak van zijn roemloos aftreden is ge
worden. Aan een tafeltje bij den wand zaten mevrouw
Grévy en haar eenige dochter, mevrouw Alice Wilson,
in gezelschap van den overste De Beaurepaire, adjudant
van den president. Overigens was niemand in de
zaal aanwezig.
De president had juist zijn eerste partij gewonnen
en riep in vroolijke luim zijn schoonzoon eenige schert
sende woorden toe, terwijl hij een kop koffie opnam
van het schenkblad, dat een bediende hem aanbood.
Daar trad een tweede bediende binnen, naderde den
overste en fluisterde hem iets in het oor, waarnaar
deze blijkbaar misnoegd en tevens verbaasd luisterde
en toen, na eene verontschuldiging tegenover de dames,
opstond en de zaal verliet.
Hugo de Carolles was op de gedachte gekomen nog
leven van zelfopoffering is, niemand zoo’n leven
moet zoeken, die niet in zijn natuur een nei
ging en de kracht tot zelfopoffering bespeurt,
en dat het beter is het eenvoudigste werk
goed té doen met een blij en gelukkig hart
dan een morrende brekebeen te blijven op
een moeilijken en zwaren weg, dien men zich
zelf heeft voorgeschreven. Maar om naar dat
begrip z’n leven te kunnen richten, moet men
beginnen met zelfkennis, met te weten wat men
wil, maar ook te weten wat men kan.
Die zelfkennis is echter niet alleen noodig
om zich een weg te kiezen, n.aar zij blijft noo
dig bij iedere schrede op dien weg, bij elke
omstandigheid die zich voordoet, bij elke levens
gebeurtenis. Ons eigen wezen moet als een
opengeslagen boek voor ons liggen, willen wij
den invloed begrijpen, die het leven op ons
uitoefent en de oorzaken kennen van onze
stemmingen, van onze droefheid en vreugde,
en liefde en haat, van onze verveling ook en
onze opgewektheid, onze humeurigheid en
prikkelbaarheid. De meeste menschen zoeken
ook de oorzaken van dergelijke voorbijgaande
stemmingen en gewaarwordingen gewoonlijk
uitsluitend buiten zich. Maar zij zouden er
van verbaasd staan, wanneer ze werkelijk die
oorzaken tot op het diepste konden naspeuren.
En de wezenlijke oorzaak te kennen is toch
een eerste vereischte om een kwaal, iets dat
ons hindert, te kunnen wegnemen. Zoo blijven
ze dan hun leven lang sukkelen met allerlei
onaangenaams, met driftbuien, met gedrukt
heid, met ontstemming, wat ze vrij zeker
hadden kunnen genezen, wanneer ze de wer
kelijke oorzaak ervan gekend hadden en zich
ernstig moeite hadden willen geven die weg
te nemen.
Maar naast deze waarde van zelfkennis vcor
de praktijk van ons leven, is ze ook noodig
voor het begrijpen van menschen en dingen,
van de wereld en het leven. Van ons zelven
uitgaande alleen kunnen we het leven leeren
begrijpen. Want immers in ons is een onzicht
bare band naar de dingen buiten ons. Wan
neer we eenmaal ons zelven kennen, dan kun
nen we ook andere menschen leeren begrijpen,
en verstaan we hoe langer hoe beter de men-
schelijke samenleving, die door de betrekkin
gen en voortdurende aanrakingen van de
menschen onderling gevormd wordt, En langs
die kennis kunnen we opklimmen tot een hoo-
gere wijsheid, die boven het leven is, maar
COURANT,
k
I