SHOTS- BS ARVERTESTIEBLA»
VOOR SMEEK KJ 0I8TMBJ.
Een duur verhaal.
Woensdag 21 Februari 1912.
67e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Wandelen in den winter.
Feuilleton.
No. 15a
Amsterdam’s schoon en de Schoonheids
commissie.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek 10,40 per 8 maanden,
franco per postf0,60.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
en de Brusselaars, de Belgen zelven. Het zit
er opgeplakt als de beschaving op ieder par
venu. En men voelt nergens de distinctie van
innerlijke voornaamheid, van wie al geslachten
lang leefden in den toestand van fijne gees
tesbeschaving.
Amsterdam is met Brussel vergeleken een
patricische, een slanke vrouw met de fijne,
De dochter van den rijken fabrikant Langerek kon
men in alle opzichten een gelukkig meisje noemen.
Wat Nellie wilde, gebeurde en zoo kwam het ook, dat
ze den man harer keuze kreeg.
Eerst had haar vader het wel anders gewild, maar
ten slotte gaf hij zijn toestemming, dat ze met Hendrik
Barger, zjjn onder-chef, trouwen zou.
En toen ’t eenmaal zoo ver was, wilde hij Barger aan
stonds een bewijs van vertrouwen schenken Hij stelde
hem een som van vijftien duizend gulden ter hand,
waarmee hij naar St.-Peterburg moest reizen om enkele
betalingen te doen en nieuwe overeenkomsten af te
sluiten.
Ik weet zelf niet, waarom ik zoo tegen je vertrek
opzie, zei Nellie daags voor Hendrik’s vertrekik weet
zelfs, dat het dwaas van me is, maar ik kan er nu
eenmaal niets aan doen.
Barger deed zjjn best zjjn meisje alle bezwaren uit
het hoofd te praten. We zullen gauw weer bjj elkaar
zjjn, zei hjj. en deze reis is de bevestiging van ons geluk.
Den volgenden morgen ging ze met haar vader naar
den trein om afscheid van Barger te nemen.
Denk aan mjj, zei ze, zooals ik voortdurend aan jou
zal denken, neem dit aandenken mee, het zal je voort
durend aan mjj herinneren.
Ze reikte Hendrik een klein gouden sieraad over, dat
den vorm van een hoefijzer had en met brillanten was
versierd. Barger bevestigde het sieraad aan zijn horlo
geketting en spoorde spoedig daarop weg.
Barger was in Dünaburg aangekomen. De trein zou
hier een uur oponthoud hebben. Hjj begaf zich in de
wachtkamer van ’t station en nam in een vensternis
plaats. Het was warm in ’t vertrek en Barger trok
dus zijn overjas uit. Plotseling zag hjj, dat een man
in zjjn nabijheid met groote belangstelling naar het
aandenken van Beftha keek. Hij bedacht nu, dat het
onvoorzichtig was, het kleinood niet beter weg te bergen,
deed het dus van zjjn horlogeketting, opende zjjn reis-
tasch en legde het gouden sieraad in een vakje van
zjjn leeren portefeuille.
Weer werd het teeken tot vertrek gegeven. De zaal
werd merkbaar leeger. Het was niet zjjn trein die
vertrok. Hjj moest nog twintig minuten wachten.
Wat duurde dat wachten toch lang. Daar traden
uit een ander lokaal een deftig uitziend heer en een
beeldschoon meisje, blijkbaar zjjn dochter, binnen. De
zakdoek van de jonge djame viel op den grond zonder
dat ze het bemerkte. Barger haastte zich hem op te
rapen en hem over te reiken. Zij bedankte hem beleefd
en de oude heer zei een paar woorden. Spoedig was
een gesprek gaande toen plotseling het meisje uitriep
Ach, ja, als we nu maar niet in een overvollen wag
gon komen.
Mijn beste Diana, ik ben niet in staat, dat te voor
komen, antwoordde hjj.
Toen na eenige minuten het sein om in te stappen
gegeven werd, drukte Barger den conducteur een zil
verstukje in de hand en fluisterde hem iets toe. Deze
opende een geheel leegen coupé, waarin de drie passa
giers plaats namen.
luchtvermengingen moeten inademen. Daarbij komt
nog, dut men in den winter meestal meer en zwaardere
spjjzen geniet, tot welker vertering in ’t lichaam veel
beweging en zuurstof noodig zijn, en toch brengen de
meesten hun vrijen tijd door in kamerarrest. De stede
lingen vermijden bjjna angstvallig het loopen en
benutten, waar ze slechts kunnen, de tram. Daarvandaan
het groote leger der winterkwalen. De een klaagt
over hoofdpijn, de ander over slechte spijsvertering,
de derde over slapeloosheid en zeer velen over voort
durende verkoudheid.
Zjj allen kunnen geholpen worden door lichaamsbe
weging in de frissche winterlucht. Want deze is
zuiverder, verfrisschender en versterkender dan de
zwoele zomerlucht. Daarom komen allen van de
wandeling “terug met roede wangen en vrooljjke ge
zichten, met gesterkte zenuwen en heldere oogen.
Vooral na sneeuwval, die alle onreinheden mee
naai de aarde sleurt, vormt de lucht een onvervalscht
levenselixer, een heel bijzondere seizoen-delicatesse
voor de longen. De gure pikante vrieslucht prikkelt
het bloed als luchtrormige champagne. De heldere
winterfrischheid verleent heel wat meer kracht tot
gezond worden dan iedere »Sommerfrische«. Ze hardt
het lichaam tegen ziek worden, wekt de zenuwen op,
verhoogt de spankracht en opgewektheid vau den
geest.
Men mag het echter buiten niet te koud hebben.
Men mag niet loopen drentelen, doch moet stevig
doorstappen. Daardoor wordt het bloed sneller door
de aderen gedreven en al spoedig doordringt een wel
doende warmte het lichaam.
Zwakke of oudere menschen mogen de bovenkleeren
vóór het uitgaan wat warmen. De kleeding lichte
zich naar het gestel en de gewoonten van ieder op
zich zelf. Een bedekking om den hals moesten alleen
ziekelijke menschen dragen. Men moet den hals harden,
zooals de matrozen, dan zullen heeschheid, hals- en
longencatarh met 90 pCt. afnemen. Men houde den
mond gesloten en ademe door den neus om de lucht, die
men inademt, te verwarmen. Veel praten is op de
winterwandeling niet aan te raden. Gevoelige per
sonen kunnen bij winderig weer een weg uitzoeken,
die aan de windzijde is beschut door huizen of ge
boomte en zoo noodig een parapluie gebruiken ais
windscherm.
Wandelt men een stad uit, dan moet men niet de
richting van den wind volgen, anders moet men de uit de
stad aanwaaiende slechte lucht ook buiten in ademen.
Men ga den wind tegemoet, of wel naar een der beide
zjjden. De stilste, zachtste en geljjkmatige atmosfeer
vindt men in het bosch.
Men moet vooral niet luchtschuw worden in den
winter, vooral niet het lichaam aan de buitenlucht
ontwennen en door het droog-warme kamerklimaat
verweekeljjken! Zelfs bij verkoudheid schuwe men de
frissche lucht niet, de ongesteldheid wordt hierdoor
zelfs verlicht, ze verbetert de ademhaling door den
neus, verdrijft de drukking op het hoofd en vermindert
het gevoel van lusteloosheid. Natuurljjk bestaan er
graden van verkoudheid.
Minstens een uur per dag moet men flink marchee-
ren. Velen kuunen dit verbinden met hun beroepsbezig
heid door te wandelen op den weg naar en van hunwerk,
zoo noodig langs omwegen. Wie overdag geen tjjd
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 600
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
In welk jaargetijde is wandelen het meest noodza-
keljjk? Natuurlijk in den winter. Want in den zomer
geniet men bij steeds geopende vensters overal frissche
lucht in de kamer. In het koude jaargetijde daaren
tegen zorgen de gesloten deuren en vensters, verwar
ming en verlichting en menscheljjke uitwasemingen
er voor, dat de longen soms de meest twijfelachtige
tengere handen, de doorschijnende blankheid
van de huid en het fijne sprekende profiel,
met de loome, haast vermoeide bewegingen,
waarin al de voorname distinctie en rustige
gratie van een eeuwen lang verfijnd geslacht
ligt uitgedrukt. Maar Brussel is de rijk ge
worden kruideniersdochter, met blozend, wat
grof gelaat en volle vormen en zware heupen,
met roode handen vol ringen en den zwaren
gang van wie nog pas gewerkt heeft, met het
zwaarzijden kleed om de volle buste gespan
nen en juweelen gestrooid over het glimmend
zwart. Dat mag misschien niet vleiend klinken
voor onze buren, maar het is een vergelijking,
die zich als vanzelf opdringt aan wie beide
steden wat nauwkeuriger kent.
Is het nu niet wat gevaarlijk aan deze
voorname, uit de eeuwen opgegroeide schoon
heid van onze hoofdstad te raken? In Brussel
verandert men voortdurend, bouwt er grootsche
paleizen, ruimt er straten op en legt tuinen
en plantsoenen aan. Het hindert niet, schaadt
niet aan het cachet, omdat de stad geen eigen
aardig cachet of althans geen fijn cachet heeft.
Maar aan Amsterdam’s schoon moet men met
voorzichtige handen raken. En daarvoor hebben
we nu de schoonheidscommissie.
Zoo’n schoonheidscommissie is in een stad
ais de onze een lichaam van buitengewone
beteekenis. Daar moeten alleen voorname,
geestelijk-voorname menschen in zitten, die
niet alleen de schoonheid begrijpen, maar ook
een oog hebben voor de distinctie van Am
sterdam’s schoon. En die menschen moet men
dan hun eigen gang laten gaan.
Dat hebben ze zelf ook begrepen, en daarom
willen ze de commissie reorganiseeren; haar
niet langer een commissie van bijstand doen
zijn voor Burgemeester en Wethouders, maar
een, benoemd door den gemeenteraad, met
bevoegdheden en taak, door den gemeenteraad
aangegeven. Zij zal dus zelfstandiger worden.
Zal dit, mits er de goede mannen in zitten,
niet Amsterdams schoon ten goede komen?
De man, die in de wachtkamer zoo aandachtig naar
zjjn kleinood had zitten kjjken, liep nog op het perron
op en neer.
Hij zal toch niet hierin willen komen dacht Barger.
De man scheen dit echter niet van plan te zijn. Hij
verdween in den volgenden waggon.
We zjjn goddank alleen, riep Diana uit en zette
zich tevreden lachend neer. Ik moet bekennen, dat
ik erg bang ben, men hoort zooveel van de onveiligheid
der Russchische spoorwegen.
Er zal wel veel overdrijving bij zjjn, merkte Hendrik
op.
Dat wel, maar men is toch niet gerust, vooral als
men een groote som geld bij zich heeft zooals papa.
Ik ben blij, dat je dat onvoorzichtige gezegde niet
in de wachtzaal je hebt laten ontvallen, merkte de
oude heer verwijtend op.
Het meisje keek beschaamd voor zich.
Ik heb ook een groot bedrag bij mjj en zie er niets
in, dat openljjk te verklaren, zei Barger, om hot meisje
te hulp te komen. Mijn tasch verlies ik niet uit het
oog en dan Kan er niets gebeuren. Met deze woorden
maakte hjj zjjn reistasch open en borg er een boek in,
dat hjj in Dünaburg gekocht had. Hjj stak den sleu
tel in zjjn portemonnaie.
Hebt groot geljjk, zeide de oude heer, als men op
zjjn hoede is, heeft men niets te vreezen. En om in
gevaar te komen, hoeft men overigens geen spoorreis
te maken. Ik heb dit eenigen tjjd geleden ondervon
den. Het was
Ach papa, vertel nu die geschiedenis niet. Ik ken
ze van buiten en u windt zich er maar door op.
Hoe graag ik het avontuur zou hooren. zou ik niet
willen dat u zich voor mjj van streek bracht, merkte
Barger snel op en ontving hiervoor een dankbaar
Amsterdam is een mooie stad, de mooiste
wellicht van ons land en mooier dan tal van
steden in het buitenland, die een bijzonderen
naam van schoonheid hebben. Dat gelooven
de meeste Hollanders niet. Zij praten van
Den Haag, omdat ze er altijd van hebben
hooren praten, of wel omdat ze niet begrijpen,
niet zien, wat het mooi van steden uitmaakt.
Den Haag is als stad niet mooi, is in elk
geval met Amsterdam in dit opzicht niet te
vergelijken. Het heeft boschrijker omgeving
in het Haagsche Bosch en de Scheveningsche
boschjes, uitgestrekter wandelgelegenheden en
in zijn onmiddellijke nabijheid de zee en Sche-
veningen met in den zomer zijn mondain
badplaatsleven. Maar dat heeft met de schoon
heid van de stad niet te maken, dat zijn bij
komstigheden, die Den Haag voor menigeen
als woonplaats aantrekkelijk kunnen maken.
Stedelijk schoon heeft Den Haag weinig of
niet.
Maar de meeste menschen onderscheiden
dat niet. Mooi heet in ons land alles wat
bosschig is en begroeid en dit teekent mis
schien meer dan iets anders de boomloosheid
van onze vlakten. Dat er een ander, een
fijner, een inniger schoon is dan het voor ons
ongewone, dan de schaduw van zwaar ge
boomte en de kleurigheid van planten en
bloemen, dat begrijpt men meestal niet. En
men houdt aan dit wanbegrip zoo sterk vast,
dat men zelfs onder het schoon van steden de
talrijkheid en uitgestrektheid harer parken, de
bosschigheid harer omgeving verstaat.
Maar ieder ding heeft zijn eigen schoon.
Een stad wordt niet mooi, omdat men er wat
boomen in en om plant. Zij is schoon uit haar
eigen aard, door de structuur van haar straten
en grachten en huizen, door de lijnen van haar Jlet is niet gegroeid uit den aard van Brussel
wezen. Dit schoon is niet in het weelderige, J* -- TT
het pronkerige, het rijke, maar in de stille
intimiteit der grachten, in het stijlvolle der
huizen, in de fijne kleur- en lijn-effecten /an
haar gansche wezen. Het is Amsterdams
schoon, dat leeft in zijn oude grachten, met
brugjes overbogen, in zijn nauwe, bochtige
straten, in den strak-majestueuzen bouw zijner
lachje van zjjn mooie reisgenoote.
De oude heer begon, zonder verder van het meisje
notitie te nemen, zjjn verhaal.
Hjj vertelde dat hjj dokter was en een groote prak
tijk had. Op zekeren dag werd hij geroepen naar een
zeer afgelegen wjjk van de stad zjjner inwoning. Hij
kende den persoon niet en had diens naam nooit ge
hoord. Toch besloot hjj er heen te gaan. Daar hjj
gewoon was zijn bezoeken te voet af te leggen, liep
hij er ook nu heen en ging onderweg even bij een
apotheker aan om een praeperaat klaar te laten maken,
waarmee hjj proefnemingen wilde doen. Toen hij bij
den onbekenden patiënt aankwam, werd hjj door een
bediende ontvangen, die hem in een kamer bracht,
welke als een soort museum was ingericht. Opgezette
vogels, schilderijen, vreemdsoortige dieren onder glazen
stolpen en talrijke andere zonderlinge voorwerpen wet
tigden dit vermoeden. Doch laten we den dokter nu
zelf aan het woord.
Waar is da patiënt, vroeg ik.
Dat ben ik zelf, antwoordde mij de man, dien ik
voor een bediende had aangezien.
Gij vroeg ik, ge lijkt me zoo gezond als een
vischje.
Schijn schijn anders niet. De man litp op me
toe en fluisterdeLuister, niemand mag het hooren.
Zooals ge ziet ben ik natuuronderzoeker, ik ben een
ongelukkig man, er is een adder door mijn oor in mjjn
hoofd gekropen.
Verschrikt sprong ik terug en liep naar de deur. Ik
begreep, dat ik met een krankzinnige te doen had. Hij
bemerkte mjjn beweging en trad mij plotseling dreigend
in den weg. Ge wilt weggaan, riep hjj uit, ge wilt
me niet helpen. Maar ik zeg u, ge zult, ge moet mjj
helpenIk kan dat lijden, dat kruipen in mjjn
zeventiende-eeuwsche huizen.
Wanneer men op een stillen, zoelen morgen,
terwijl de lucht vol is van de geur en het
geruisch der naderende lente, langs de Kei
zers- of Heerengracht loopt, of beter nog langs
de oude Reguliersgracht, waar brugje na brugje
zijn steenen glooiing over het effen doodstille
water buigt, dan begrijpt men in het rustige
gevoel van welbehagen, dat ons stiller gaan
doet en opmerkzamer, de vreemde bekoring
der schoonheid, die van dit stadsgedeelte uit
gaat. Het schijnt alles tezamen gegroeid tot
een levend geheel van voorname schoonheid.
Die hooge huizen hooren hier met hun smalle,
haast kozijnlooze ramen, waarin vaak kleine
violette ruitjes wonderlijk kleuren, hun donker
groene, lichtgebeeldhouwde deuren, hun groen-
omleunde bordessen, die flauw gebogen, met
ijzeren leuningen omrande kleine bruggen,
weerkaatsend in het vlakke water, en die oude,
zware boomen. Het staat er alles of het er
gegroeid was onder het effen grijs der luchten
boven het donkere, rustige water. Dit is geen
gezochte schoonheid, maar de natuurlijke, die
uit de geaardheid van ons land zelf schijnt
voortgekomen, een met de hooge lucht en
het roerlooze water. En hierin juist openbaart
zich haar fijne distinctie. Dit schoon is niet
een kleed, dat een parvenu zich om de grove
leden heeft gehangen, kleurig en schitterend,
maar het is als het schoon, dat spreekt uit
ieder gebaar van den innerlijk-beschaafden en
verfijnden mensch.
Amsterdam heeft een eigenaardig cachet
van patricische voornaamheid. Vergelijk het
bv. met Brussel. Daar is de rijke kleurigheid
van veel weelde in het stadsbeeld zelf. België’s
hoofdstad is als de parvenu, die zich mooi wil
maken en zich grootsche paleizen, rijk van
zwaar verguldsel en veel lofwerk. Zij is weid-
scher, grootscher dan Amsterdam, met haar
breede boulevards en grootere pleinen en ma
jestueuze gebouwen. Maar al dat mooie, dat
grootsche en majestueuze doet aan als onecht.
NEEKERCOURANT