t)
WW8- ES ADVERTENTIEBLAD
VOOR SNEER ES ««STREKEN.
Een slachtoffer van het geluk.
NATIONALITEIT.
No, 18.
Zaterdag 2 Maart 1912.
67e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Feuilleton.
Er is
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
nog niet naar, dat
Zeker,
nauwer en me-
onzer
boorte
paald.
de geheele mensch-
i volk van broeders,
meer zou zijn van
Kort geleden bevatte het «Berliner Tageblatt« een
aardige schets over Alexandre Dumas’ geluk, dut de
herinnering aan een Engelschen lotgenoot, lord Edward
Sydenham, wakker roept. Dit slachtoffer van het ge
luk, zooals de lord zich noemde, is zelfs voor Engeland
een hoogst zonderlinge verschijning.
Het geluk vervolgde onzen lord van zijn eerste jeugd
af, want zelfs van iedere gevaarlijke kinderziekte bleef
hjj verschoond. Als jongeling won hij zonder eenige
inspanning de eerste prijzen op het college te Eton.
Reeds vroeg, nauwelijks meerderjarig geworden, kwam
hij in het bezit van millioenen. Alle ondernemin
gen gelukten hem op zijne goederen had nooit een
hagelslag plaats zijne schepen kenterden noch strand
den ooit. Zijn succes bij de vrouwen en zjjn geluk bij
het spel waren spreekwoordelijk geworden. Dit voort
durend geluk was echter zijn ramp. Altijd zonneschijn,
dat is onverdragelijk. De lord wilde echter ook eens
de schaduwzijde van het menschelqk leven leeren ken
nen hjj wenschte eens ongelukkig te zijn. Hij be
proefde het te worden, terwijl hij al zijn have en goed
in gewaagde ondernemingen op het spel zette. Maar
de meest gewaagde speculation veranderdenzoodra lord
Sydenham er aan deelnam, in ware goudmijnen. De
lord vond het onuitstaanbaar.
leder menseh heeft vreugde en leed, en juist het leed
doet de vreugde dubbel gevoelen, zeide hijmij alleen
schjjnt het ongeluk van eeuwig geluk ten deel te
ons onmiddellijk
en grootouders, maar
gansche voorgeslacht
we behooren. Zooals
voorloopig
in vervulling zal gaan.
het gemakkelijker verkeer, de
nigvuldiger aanraking, hebben de volken nader
tot elkaar gebracht en zullen dat blijven doen;
zij hebben vele scherpe kanten van het natio
nalisme afgeslepen en gaan daarmee voort, en
zij doen sommige nationale eigenschappen te
loor gaan. Maar deze verandering betreft meer
het uiterlijk leven dan het eigenlijke wezen der
natiën. En de overal oplevende nationale zin,
de heftige nationale twisten in eenzelfde staat
kundig rijk soms, doen niet vermoeden, dat de
tijd van algemeene broederschap nabij is.
Te verwonderen is dit allerminst. De voor
stelling, als zou het ontstaan en voortbestaan
der onderscheiden nationaliteiten enkel het
gevolg zijn van het leven onder verschillende
regeeringen en tusschen verschillende grenzen,
is toch wezenlijk al te naïef. Dit heeft een
diepen en wezenlijken grond en wortelt in de
vallen.
De lord begaf zich op verre reizen, om verstrooiing
te zoeken hij drong de binnenlanden van Afrika bin
nen hij ondernam een Noord pooltocht, hij besteeg den
Chimborasso, jaagde op Bengaalsche tjjgers en op
Nijlpaarden zonder dat hem ooit de geringste ongesteld
heid overkwam of het meest onbeduidende ongeval.
Diep ongelukkig keerde hij naar Londen terug, en
de verveling, het spleen, maakte zich van hem mees
ter, Hij besloot een einde aan zijn leven te maken.
Hij nam een van zjjn beste revolvers, laadde, zette
het wapen tegen de rechterslaap en drukte af.
Het schot ketstede patroon was blind geweest.
De lord ging aan het venster staan en zag peinzend
naar buiten daar zag hij een ouden bekende met treu
rig gezicht aankomen. Verheugd keerde hij zich om,
uitroepend Wat duivel De vroolijke Harry Brad-
don schjjnt ongelukkig te zijn Hij moet mij zeggen,
hoe hij dat heeft aangelegd
Weldra zaten de beide vrienden bij een flesch ouden
wijn te zamen en de lord vernam, dat Harry Braddon
door het huwelijk zijn vroegeren humor had verloren.
Het huwelijk is ’t grootste ongeluk in het menschelijk
leven 1 besloot Braddon zijn verhaal.
Goed 1 Dan ga ik trouwen antwoordde de lord.
Spot niet
Spotten Ik zweer je, de eerste vrouw, die mij
vandaag ontmoet, zij moge mooi of leelijk, dom of
geestig, arm of rijk zijn, die wordt mijne vrouw
Harry vond voor een oogenblik zijn gullen lach weer,
zoozeer beviel hem de scherts van zijn vriend. Deze
nam echter zwijgend zijn hoed en ging de kamer uit.
Toen hjj op straat kwam, reed juist een open rijtuig
voorbij, waarin eene gesluierde dame zat.
Ik houd mjjn woord 1 Die wordt mijn vrouw Die
moet mij ongelukkig maken I riep de lord zijn vriend
toe, die hem hoofdschuddend gevolgd was, sprong in
een huurrijtuig en beval den koetsier, het tweespan te
volgen.
Na geruimen tijd hield de equipage bij een der
schoonste villa’s van het Westend op, en de lord zag
bij het uitstappen nog juist een hooge, slanke vrou
wenfiguur in de huisdeur verdwijnen.
Hij ging naar den portier en vroeg dezen, wie die
dame was.
De nicht van den generaal, antwoordde de man ver
baasd.
Is de generaal thuis
Om u te dienen.
Geef den generaal dan mijn kaartje en zeg hem, dat
ik hem gaarne zou spreken.
De portier gehoorzaamde en de generaal was bereid
den lord te ontvangen, die hij vroeger reeds meerma
len had ontmoet.
En weer had de lord groot geluk.
De kinderlooze, rijke generaal nam het aanzoek van
Sydenham, om de hand zijner nicht, die hjj als zijn
eigen kind had laten opvoeden, zeer gunstig op en
Mary werd na korten tijd zóo verliefd op den lord, dat
zij zich plechtig voornam al hare krachten aan het ge
luk van haren echtgenoot te zullen wijden. In de eer
ste maanden van zijn echt gevoelde Sydenham zich
ook zeer gelukkig, de beminnelijkheid en toewijding van
een zoo schoone en onschuldige vrouw als Mary was,
verrukte hem. Daarna kwam echter het spleen weer
boven. Hij begon zjjn vrouw te kwellen, hij sleepte
haar met zich de wereld rond, maar mevrouw Syden
ham had een onuitputtelijk geduld. Zij verdroeg alles
met zachtheid, en wanneer hij verlangde, dat zij een
dolzinnigen zeiltocht of een gevaarlijke gletscherpartjj
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 oent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Er is een tijd geweest, dat men van een
algemeen wereldburgerschap droomde, ’t welk
men in de naaste toekomst nabij waande. Met
de staatkundige grenzen meende men ook alle
nationale eigenschappen en bizonderheden te
zullen kunnen wegwisschen. En als men maar
eenmaal de verschillende regeeringen op zij
had geschoven, dan zou
heid samenleven als een
waarin geen onderscheid
natie of taal.
’t Staat er
deze droom
met hem zou maken, dan gehoorzaamde zij blindelings.
Dat was te veel voor den lord. Zijn spleen bereikte
den hoogsten graad, en toen hij op zekeren dag aan
den oever van de Niagara stond, sprong hjj plotseling
in den vloed. De stroom voerde de schijnbaar leven-
looze gestalte met zich. Doch het geluk werd niet
moedehij kwam weer tot bewustzijn en lag, toen hij
ontwaakte, gered en zeer opgefrischt op het droge.
Ellendig geluk! bromde hjj, begaf zich naar’t nabijzijnd
bosch en overlegde wat hem nu te doen stond. Daar
zjjne vrouw hem, gelijk een ieder, voor dood moest
houden, besloot hij, een nieuw leven onder een anderen
naam te beginnen, een leven van ontbering en van
arbeid dat zou hem toch ongeluk aanbrengen.
Met den eersten houthakker, dien hjj ontmoette,
wisselde hij van kleederen, om vervolgens als hout
hakker te gaan leven. Maar het geluk bleef hem nabij.
De zware arbeid deed zijn lichaam goed de schoonste
boomen vielen onder zijn bijl; de grootste vlotten, die
de San-Lorenga afvoeren, waren de zijne, en in zes
maanden had hij zich een bescheiden kapitaaltje ver
worven.
Het is toch te gek 1 lachte hij, maar ik zal het geld
wel weer kwijt wordeu
Toen de winter was aangebroken, begaf hij zich
naar New'-York, speelde op de Beurs en vertienvoudigde
weldra zijn kapitaal. Hij speculeerde voort, hij wilde
zjjn geld verliezen, bij kocht voor zijn gansche ver
mogen aandeelen in eene half-geruïneerde spoorweg
maatschappij. Nauwelijks was hij in het bezit van de
slechte papieren, of er traden gunstige omstandigheden
voor de onderneming in de aandeelen stegen snel en
ongehoordde lord won een reusachtige som. Nog
eens waagde hij eene gevaarlijke speculatie hetzelfde
herhaalde zich.
en blijft buiten de grenzen van ons instinctieve
leven. Alleen innerlijke saamhoorigheid ver
mag die liefde te wekken die zichzelf misschien
nauwelijks bewust, niettemin geworteld zit in
ons diepste levensinstinct.
Maar dit nationale wezen, dat onze persoon
lijkheid heeft gevormd, ontwikkelt zich in en
door ons verder.Wij zijn er uit voortgekomen en
er de levende deelen van. Van zijn levensopen-
baringen, het nationale karakter, de nationale
beschaving, de nationale taal, zijn wij de dra
gers. De natuurlijke en geestelijke eenheid,
die onze nationaliteit tegenover de buitenwe
reld vormt, is in ons gezamenlijk verpersoonlijkt.
En onze persoonlijke eigenschappen, onze daden,
ons werk, zullen den ontwikkelingsgang er van
bepalen.
Natuurlijk niet deze alleen. Ook de in
vloed van het ons omringende, van vreemde
volken en vreemde beschavingen zal zich doen
gelden. Maar het zal toch ook weer aan ons
liggen, hoe die invloeden op onze nationaliteit
inwerken. Het is njgts verkeerds vreemde
invloeden te ondergaan. De vraag is maar
hóe we ze ondergaan. Alleen de vreemde
invloed, die lijdelijk ondergaan wordt, werkt
ontzenuwend en ontkrachtend. Ieder menseh
ondergaat anderer invloeden. Maar wanneer
hij een eigen persoonlijkheid is, krachtig-omlijnd,
dan zal hij wat van buiten tot hem komt niet
enkel aannemen, maar het verwerken tot iets
eigens, het inwerken in eigen geestelijk leven,
dat het er éen mee geworden is, niets vreemds
meer, waar het den invloed der persoonlijkheid
ondergaan heeft en het persoonlijk stempel er
is opgedrukt. Zoo zal ook een krachtig-levende
nationaliteit vreemden invloed ondervinden. En
of zij krachtig zal zijn, dat ligt in de handen
der stamgenooten.
Ons nationaliteitsgevoel, wortelend in ons
instinctieve leven, is zoo dikwijls tot nationaal
bewustzijn nog niet gestegen. En dat bewust
zijn is noodig, willen we het nationale leven
versterken. Die versterking zal niet bestaan
in een winnen aan uiterlijke macht. Maar zij
moet zijn een krachtiger ontwikkeling van het
nationale karakter, een vervolmaking van de
nationale beschaving, zich uitende vooral in een
bloeiende nationale kunst en een zuiver bewaren
van de nationale taal. En zij zal ons en onze
nakomelingen ten goede komen. Want meer
dan wij hetzelven vermoeden, vindt ons per
soonlijk leven in dat nationale leven zijn vas
ten grond en innerlijke kracht. Mr. K.
innigste geaardheid der menschen zelven.
Wij, menschen, zijn allen verschillend, ook
al wonen we in dezelfde huizen. We hebben
onzen eigen aanleg, onze bizondere eigenschap
pen en gaven, onze geheel afzonderlijke ge
aardheid. Die geaardheid, die eigenschappen
zijn maar niet toevallig. Zij hebben hun oorzaak
in onze afstamming, al worden ze ook vervormd
door onze opvoeding en de omstandigheden,
waarin we leven.
Die afstamming nu wijst
terug op onze ouders
ook verder nog op ons
en den stam, waartoe
wij van sommige onzer eigenschappen gemak
kelijk kunnen opklimmen tot algemeene fami
lietrekken, zoo komen we van andere in nog
wijder verwantschap tot eigenschappen en
bizonderheden van ons ras. Het is immers
natuurlijk, dat bij menschen van één stam,
levende in hetzelfde klimaat, op eenzelfden
bodem, on Ier dezelfde oeconomische en vaak
ook politieke omstandigheden, dezelfde lotge
vallen ondergaande, zich dezelfde lichamelijke
en geestelijke eigenschappen moesten ontwik
kelen, die van geslacht op geslacht zich voort
plantende, gedurende tal van eeuwen, steeds
intensiever moesten worden en tot krachtige
ontwikkeling kwamen.
Maar niet alleen bepaalde eigenschappen,
ook eenzelfde geestelijke gesteldheid ontstond
er. Zooals die eigenschappen zich vormden
onder den invloed der omstandigheden en
gebeurtenissen, zoo ondervonden wederkeerig
omstandigheden en gebeurtenissen den invloed
der zich ontwikkelende eigenschappen. Het
was eene wisselwerking, waaruit niet alleen
het nationale karakter maar ook de nationale
beschaving geboren werden. Natuurlijk, deze
beschaving bleef niet vreemd aan de algemeen
menschelijke. En hoe nauwer de aanraking
met de verschillende volken werd, des te
meer moest die invloed zich doen gelden. Maar
er bleef toch een bizonder stempel deze be
schaving opgedrukt, die er het nationale ken
merk aan gaf.
Daartoe werkte natuurlijk in bizondere mate
het bestaan eener gemeenschappelijke taal mee.
De taal was ontstaan en gegroeid met den uiterlij-
ken en innerlijken groei van den stam en sloot
deze als ’t ware.af van de buitenwereld, maakte
van haar een nauw-omsloten gemeenschap,
ook naar binnen toe. Want zij is niet maar
het middel, waarin wij onze gedachten en ge
voelens uiten, zooals wij dat ook in een andere
taal, die wij aanleerden, zouden kunnen doen.
Maar zij is vast ineengegroeid met de gewaar
wordingen van ieder onzer, met ieders inner
lijk leven. Zij heeft invloed geoefend op de
vorming van de geestelijke gesteldheid van
den stam, evengoed als zij daar den invloed
van ondergaan heeft. Zij is een onafscheidelijk
deel geworden van het nationale wezen, waarin
karakter en beschaving zijn tezaam gegroeid.
En hiervan, van dit nationale wezen zijn
wij de erfgenamen. Het heeft de vorming
persoonlijkheid, zooals die bij de ge
reeds was, in groote omtrekken be-
Want het is immers niet waar, dat
wij enkel bepaald-aanwijsbare eigenschappen
erven. Wij erven ook de algemeene geestelijke
gesteldheid, zooals die onder den invloed der
beschaving geworden is. Wij erven in zekeren
zin ook de beschaving onzer voorouders. Niet
zóo natuurlijk, dat we de feitelijke kennis, de
wetenschap met de geboorte meekrijgen. Maar
zóó, dat in onze geestelijke gesteldheid de
aanleg voor deze beschaving aanwezig is. Wij
zijn tot op zekere ‘hoogte de uitkomsten van
wat voorafgegaan is.
Zoo staan we niet los op de wereld, maar
in innige levensgemeenschap met ons voorge
slacht en onzen stam. Wij zijn allen als
levende uit de kern van ons nationale wezen.
Er is in ons, in meerdere of mindere mate
iets, dat gemeengoed is van allen,
één levenseenheid, waaruit wij zijn voort
gekomen, éénzelfde levenskracht, die in ons
werkt. Vanuit ons innerlijk zijn, gaan vreemde,
geheimzinnige draden, waarmee we onverbreek
baar aan onzen stam zijn vastgebonden. Dat
is als de band, die ouders en kinderen samen
houdt zwakker wel, maar toch dezelfde in
wezen. En ons nationaliteitsgevoel is in wezen
niets anders als de liefde van het kind voor
zijn ouders. Dat heeft niet dién man of dié
vrouw lief, omdat het van hen veel goeds en
liefs heeft ondervonden Het vraagt ook niet
of die ouders zulke voortreffelijke menschen
zijn; er zijn er misschien wel betere. Het
heeft zonder redeneeren lief, wat het als één
met zichzelven voelt. Zijn liefde is in oorsprong
instinctief, een vaak nauwelijks bewuste, na
tuurlijke aandrift.
En zo j gaat het met ons tegenover onzen
stam. Zeker, we kunnen in andere natiën
misschien voortreffelijker eigenschappen waar-
deeren. Maar die waardeering is verstandelijk
R COURANT,