o
ÏMR SNEER 11 fflSTREEEN.
NIEUWS- EN IIIÏERTENTIEBLIII
„H E T”.
67e Jaargang*.
Woensdag 1 Mei 1912.
I
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
1
HER-IJK
van Maten en Gewichten.
No. 35u
ge-
9—12
soep,
aan.
wat benne dat En ze wees naar de
A, B
C, D, E, F
G
H, I
J, K. L
M, N, O, P, Q
R, S
T, V
W, X, IJ, Z
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek 10,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
IJkplichtigen, wier ge
slachtsnamen (namen
v. firma’s als geslachts
namen te beschouwen),
beginnen met de letters:
OP
iederen dag van
voorin, negen tot
twaalf, namidd.
één tot vier.
24
gewichten schoon, droog en
roestvrij moeten worden aangeboden om onderzocht te
kunnen worden
c dat betaald moet worden voor het justeeren van
gewichten en wel ten bate van ’s Rijks schatkist
d dat de maten en gewichten vóór 1 Januari 1914
gestempeld moeten worden met de letter t en tot dien
datum ook de letter s geldig is
e dat maten en gewichten, die gestempeld worden
met het afkeuringsmerk A, niet in winkels enz. terug
gebracht mogen worden
f dat er nog gelegenheid bestaat maten en gewich
ten te laten herijken aan het ijkkantoor te Leeuwarden
aan de Oosterkade, op eiken Dinsdag en Vrjjdag van
9—1 uur
g dat de onderdeelen van het Gram (de milligram-
gewichten) niet op de herijkzitting, maar alleen aan
de ijkkantoren herijkt kunnen worden (opzending per
post franco)
dat, als maatregel van orde, de ijkplichtigm uitge-
noodigd worden om zich op den voor hun geslachts
naam (firma) vastgestelden dag, ’s morgens, een kwar
tier vóór het begin der zitting, aan het herijklokaal te
bevinden tot het verkrijgen van een volgnummer, dat
uitgereikt zal worden met aanwijzing van het uur,
waarop zij hunne malen en gewichten ten herijk behoo
ren aan te bieden.
Sneek, den 10 April 1912.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
P. J. de HOOP, Burgemeester.
JAC. van der LAAN, Secretaris.
koesterenden zonneschijn, om de luwe koelte
en de in goud-groen waas gesluierde boomen.
Is het niet of alle menschen tevredener schij
nen, blijder, maar rumoeriger ook, anders dan
in de wintersche kou der voorbije dagen Zij
praten luider, lachen luidruchtiger, gesticulee-
ren drukker. Voor de café’s en in de winkel
straten is het een roezemoezig gegons van blijde
stemmen. De slager, die ’s morgens aan de
deur komt en de bakker, die het brood brengt,
hebben een blijder klank in hun stem. En de
dienstmeisjes lachen vriendelijker en worden
nauwelijks boos, wanneer straatjongens haar
aan de lange linte-mutsen trekken, die achter
haar uitwapperen op den wind of voor de stoep
haar wateremmer omverloopen.
Die straatjongens schijnen wel het blijst van
allemaal. En hun blijheid openbaart zich vooral
in een doller luidruchtigheid en dwazere stre
ken. Zij zijn als jonge veulens, zoo pas uit den
donkeren stal losgelaten in de zonnige wei,
dartel en overmoedig en plaagziek. Zij wringen
zich in den stroom van menschen als lenige kat
ten en weten altijd hier of daar een streek uit
te halen.
De vindingrijkheid van straatjongens op dat
gebied is trouwens onovertroffen. En hoe meer
menschen er op de been zijn, hoe voller en ru
moeriger de straat is, des te scherper schijnt
hun vernuft te worden. De zonsverduistering
van de vorige week, die ook overal de menschen
op de been bracht, als was het een feestdag,
heeft ook heel wat staaltjes van dat vernuft naar
voren gebracht.
't Is misschien wat laat, om nu nog over de
zonsverduistering te praten. Het leven gaat zoo
snel, brengt zoo iederen dag wat anders, dat we
ze bijna al weer vergeten zijn. Maar ik wil er
toch nog even van de aardigheid van een
straatjongen vertellen, waarvan ik zelf getuige
was. Zij is niet om te bulderen van het lachen
maar zij was leuk door het droog-komiekerige,
het naïeve doen van den jongen.
*t Was op den hoek van Leidsche straat en
Kerkstraat en de maan had juist haar eerste
schaduw op de zon geworpen, zoodat het nog
klaar licht was. Als overal stonden ook daar,
voor den winkel op den hoek, menschen bij
eengegroept met roetig-zwarte glazen in de hand,
druk-pratend en gesticuleerend. Enkele straat
jongens, die nergens ontbreken, stonden er om
heen.
8 Mei, voorm.
namidd. 14.
Door de Leidsche straat kwam een vrouw
aanstappen met een do ter kapothoedje op,
een bonte boezelaar voor en een mandje onder
den arm. ’t Was een dik schommeltje, naar
schatting tegen de zestig. Toen ze op den hoek
gekomen was, bleef ze even staan en keek
naar de menschen, die hun hoofden achterover
gebogen, de lucht instaarden.
>Wat is er te doen?* vroeg ze een der jon
gens.
»De zonsverduistering!» zei de jongen sma
lend. >Weet je dat niet
»O, de zonsverduistering*, kwam
ze die?<
De jtrngen knikte.
»Heb je hem nog niet gezien?*
De vrouw schudde het hoofd.
»Kan je die dan zien?«
>Ja, door een glaasie.«
»Een glaasie?* kwam de vrouw en keek den
jongen wantrouwend
»En
zwarte stukjes glas, die de menschen in hun
handen hielden.
»Daar mot je door kijken*, zei de jongen,
»anders krijg je de zonnesteek.*
>Zoo?* kwam de vrouw, »de zonnesteek*.
En ze keek verlangend naar het stukje glas,
dat de jongen in de hand hield.
Die bemerkte het.
»Wil je ook eens kijken?* vroeg hij, het glas
omhoog houdend.
De vrouw knikte en stak de hand uit.
»Neen,« zei de jongen. »Dan moet je zoo gaan
staan*. En hij draaide haar met haar rug naar
de zon.
>Zoo?« kwam fle vrouw ongeloovig.
»Ja, voor ’t gevaar.*
De vrouw bleef roerloos staan, nam dan het
stukje glas, dat de jongen haar in de hand
duwde,
»Daar moet je door kijken,* zei hij.
De vrouw, het roetig-zwarte stukje glas voor
het oog, keek naar de zonnig-blauwe lucht.
»Ik. zie niks,* zei de vrouw na een oogenblik.
»Dan moet je beter kijken.* antwoordde de
jongen lakoniek.
De vrouw bleef turen.
>Maar ik zie nog niks*, kwam ze eindelijk
weer.
De jongen, die achter haar leelijke gezich
ten had staan trekken, kwam nu voor haar
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van SNEEK,
maken bij deze bekend
a dat dit jaar voor den herijk der maten en ge
wichten zitting zal worden gehouden in het voormalig
Paleis van Justitie a/d Marktstraat alhier, op 8, 9,
10, 13, 15, 17, 20. 21, 22, 23 en 24 Mei, en wel
Verkoopers van nieuwe
maten en gewichten,
Apothekers, Goud- en
Zilversmeden, op
goud bestraald; heit gelaat alleen werd door
de parasol rose beschenen.
Wat was zij toch slank, zooals zij daar
liep! Hoe gracieus waren hare bewegingen!
Was ik dan blind geweest? De tantes en
nichten hadden gelijk: zij was waarlijk
schoon! Een lieflijke lach verhelderde hare
trekken, zij was gelukkig, zeker, in dit
oogenblik was zij het en het geluk kwam
van haar kind!
Er verhief zich een stem in mijn binnenste,
een stem die heel duidelijk zeide: Je bent
toch een monster
Ik was opgestaan en naar het raam ge
gaan. Een mooie dag vandaag! riep ik naar
buiten 0ik begrijp dat het eene koude en
prozaïsche uitwerking moet gehad hebben
als een zware donkere schaduw over een zon
nig lachend landschap.
Zij antwoordde iets dat ik niet verstond.
Maar uit haar gezichtje was de gelukkige
uitdrukking verdwenen.
Toen nam zij het kind op, dat het pimpje
verlangend naar haar uitstak en hu liefkoos
de zij het voor mijne oogen. Daar ontwaak
te de eerste jaloerschheid in mijWaarlijk
jaloerschheid en wat een zeldzame jaloersch
heid, die haar voorwerp niet begreep! Als
Het mama tot haar zeide, dat gaf mij een
steek in het hart en de liefkoozingen, waar
mede zij den kleine overlaadde, brachten mij
bijna buiten mijzelve.
Ik was jaloersch pp beiden!
Het deed mij pijn, dat ik geen deel had
in dat leven vol liefde, dat ik niet de derde
m dien bond wws.
De lente, de straatjongens en de
zonsverduistering.
Wonderlijk, zooals alles plotseling verandert,
wanneer de eerste warme lentewind over de
huizen en door de straten blaast. De stad wordt
kleuriger en rumoeriger, als was zij vol blijde
menschen en luchtige, schitterende dingen.
Voor de café’s, de groote en de kleine, staat
het vol tafeltjes en gele of groene stoelen, waar
de pienschen neerstrijken, als mussehen om
broodkruimels. Grijze en witte en bruine mar-
quizen en zonnezeilen steken overal ver bui
ten de huizen uit. De tram heeft open wagens
waar de menschen zich bij de haltes verdrin
gen om de plaatsen aan den buitenkant. De
vigelantes, die gering in aantal nog, nu de
auto’s ze verdrongen de wacht hielden op
den Dam en het Rembrandt- en Leidscheplein
en bij het Rijksmuseum en het Station, zijn ge-
metamorphoseerd in open victoria’s en de taxi-
auto’s zelf hebben de kappen neergeslagen.
Vreemdelingen, herkenbaar aan hun roode Bae-
dekers’s, schijnen plotseling overal uit den grond
opgedoken en drentelen door de overvolle
straten. En de Amsterdammers zelf hebben
hun laatste aarzeling overwonnen en loopen
nu brutaalweg met strooien hoeden naast hun
lichtkleurig-getoiletteerde dames, als was het al
volop zomer. De mussehen zijn brutaler, terwijl
ze in zwermen, niemand weet van waar, neer
strijken in de straten en op de zonnige pleinen.
En in de plantsoenen en langs de grachten rei
ken de hoornen iederen dag verder hun ijle
schaduwen.
Het Vondelpark, dat in goud groenen lente-
dos prijkt, heeft een bekijks als anders het heele
jaar niet. Het belangstellends! schijnen de
kleine kinderen en de kindermeisjes, die er nu
ontelbaar zijn. Dan volgen de fietsers, die luid
langs de paden hun lentevreugde uitrinkelen,
overstemd soms alleen door het zware getoe
ter van auto’s. Wandelaars voelen zich haast
alleen veilig op banken en stellen .zich ermee
tevreden de lenteweelde en het geroezemoes
om hen heen, zittend te bekijken. Het schijnt
hun geen oogenblik te ontstemmen, dat allerlei
voertuigen, auto’s, fietsen en kinderwagens de
paden onveilig maken. Zij kijken tevreden glim
lachend om den hoogen blauwen hemel en den
niet zooveel leven maken. Het
- Het moet zijn eten hebben
Het moet uit Het heeft zich pijn gedaan.
Het heele huis draaide langzamerhand alleen
om Het.
Deze gedurige neutraliteit ergerde mij.
Wij moeten hem toch een naam geven!
riep ik eens uit. Ik heb heelemaal vergeten
om aan de moederOch, ik meen die
vrouw naar zijnen naam te vragen, ant
woordde mijne vrouw. Zij wilde nog terug
komen, maar zij komt niet, zij is zeker ziek.
Nu, ik noem het Max.
Max is een mooie, korte naam, nietwaar?
Hm, antwoordde ik, terwijl ik een paar
trekjes aan mijn sigaar deed. Frits was ook
heel aardig geweest.
Men kan tegenover de bedienden den naam
niet meer veranderen, gaf zij kort ten ant
woord. En hard riep zij buiten de deur: is
Max al op?
Jawel, het was toch ons kind!
Eens liet ik toch nog eens mijn recht
over ons kind gelden. Gedurende het eten
Werd Hat in de aangrenzende kamer aan
(Slot.)
Wij spraken weinig over hem met elkander.
En dan was het nooit anders dan „Het”.
Dit „Het” kon men echter des te meer door
het heele huis hooren:
Pschtt
slaapt
vrouw evenzoo moet gegaan zijn.
En hetzelfde weer de volgende dagenal
tijd weer die groote wonderbaar blauwe
oogen als een vermanende vraag in de pau
zen van ons gesprek starende.
Het klinkt belachelijk, maar het was zoo,
wij schaamden ons waarlijk voor het kind,
wij, beiden volwassenen! En langzamerhand
begon ons gesprek levendiger te worden, de
enkele stamelwoorden van den kleine werden
door ons opgelost en duidelijk gemaakt, ja,
soms lachten wij hard over zijn hakkelende
pogingen om te praten.
Hoe helder, hoe rein als eene klok klonk
haar lachen toch! Had ik Mat dan nooit
gehoord? Hoe kwam het dan, dat ik vaak
over mijn lessenaar gebogen dien lach als uit
de verte heel duidelijk meende te hooren;
met de eerste zonnige voorjaarsdagen speel
de Het in den tuin, dien ik van uit mijn
kantoor kon overzien.
Zij was meestal met hem.
Ik hoorde het trippelen van zijne voetjes
in het grint en dan haren voetstap nu
eens speelde zij krijgertje met hem, zijn
snaterend stemmetje wedijverde met het koor
der mussehen dan weer hield zij het
vast en kussen op kussen klonken tot mij
door.
Hoe kon ik werken
Ik opende het raam
10
13
15
17
20
21
22
23
Openbare instellingen
b dat de maten en
ze. »Zien
zijn Kleine tafeltje bediend. Dan hoorden
wij tusschen onze onbeduidende, vervelende
volzinnen zijn vroolijk gestamel, begeleid door
het klapperen van zijnen lepel.
Mijne vrouw had geen rast, zij liep voort
durend heen en weer naar hem; of de soep
met te warm was en of hij niet te veel
kreegVrouw, zei ïk kalm maar zeer be
slist, vanaf morgen moet Het aan onze taiei
mee eten. Nu Het twee jaar is, is hij oud
genoeg.
Van dien tijd af at Het steeds met ons.
Het zat in zijn hoogen leunstoel als een
prins, vlak naast mijne vrouw, beiden tegen
over mij als een vijandelijke partij.
De geelachtige bleekheid, die op zijn ge
zichtje gelegen had, was in een aristocratisch
rose veranderd en zijne vroeger opgeblazen
wangetjes zaten nu stevig op de stijve vou
wen van het servet.
Het werkte dapper aan zijne soep, en
zwaaide als hij klaar was, den lepel, dien
hij in zijn klein, rond vuistje hield, als een
schepter over de tafel. Wij hadden eenige
woorden gewisseld en zwegen nu verder.
Zijn groote oogen begonnen zich wijder en
wijder te openen over ons zwijgen.
Het keek mij aan, keek mijne vrouw aan,
verwonderd, bijna angstig, verstandig als de
oogen van een volwassen mensch, die voelde
dat alles tusschen ons niet was, zooals het
moest zijn.
Ik moet eerlijk bekennen dat die oogen
mij in de war brachten en dat het een soort
van verlichting was als Frederik met een ge
recht binnenkwam- Ik weet, dat het mijn
bij zulke muziek
een warme, geurige
lucht stroomde naar binnen en een vlinder
verdwaalde op mijn lessenaar. Daar kwam
zij van achter een boschje bonte heesters te
voorschijn, gekleed in een verblindend wit
elegant moofgentmlet door de zon als met
R COURANT.
N
9 Mei