t)
SIEl’WS- BJ lltmTWIBLIll
VOOR SIM BS WTMBS.
i
i
No. 37.
Woensdag 8 Mei 1912.
67e Jaargang.
Honderd vijftig gulden.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
I
j
Voor huis en hof.
en
en
antwoordde
af,
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek 10,40 per 3 maanden,
franco per poatf0,60.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
j
Jacques werd als
greep Marianne om
haar, waar de oude
Aardappelschillen, in kleine stukken gesneden,
zijn een uitstekend reinigingsmiddelflesschen b.v.
maakt men er mee schoon, men doet ze dan zoo vol
water, dat men maar even schudden kan. Ook tapijten
kan men er mee borstelen.
Rabarberplanten, nu al mooi aan het uitloopen,
leveren de zwaarste en beste stelen, als men ze, na
een laag paardenmest om den wortelhals te hebben
gelegd, overdekt met een bodemlooze ton of iets der
gelijks, waarin de zon niet gemakkelijk kan doorkomen.
De bladeren zoeken dan het licht en men krjjgt flinke
stelen, die wegens hun snellen groei ook heerlijk
malsch zijn.
waar zij al dien tijd getroond heeft, van haar
hoogte rondblikkend op het dagelijksch geroe
zemoes van trammen en wagens en bezige
menschen. Het lijkt de snoode ondankbaarheid
van een, die in rijke dagen den armen vriend
niet meer kennen wil. Voor haar zou een ander,
mooier beeld in de plaats moeten komen, dat
dan echter niet op haar oude plaats zoover
drijft men de ondankbaarheid nog niet maar
meer naar den kant van het Commandantshuis
zou verrijzen.
Onze burgemeester scheen medelijden met
haar te hebben Van hem toch was het idee
om het nieuwe gedenkteeken op het Leidsche
plein te plaatsen, op de plek, die dit najaar
met het opruimen van het hulpgebouw der
firma Hirsch vrij komt. Dan zou Naatje dus
kunnen blijven. Maar de meerderheid der com
missie, die plannen ontwerpt omtrent het stich
ten van een blijvend gedenkteeken in 1913,
bleek toch voor den Dam te zijn, al is er
nog niets beslist. En twee gedenkteekens op
den Dam, dat gaat toch niet. Dus moet Naatje
voor haar mooiere zuster de plaats ruimen.
Arme Naatje Maar het gaat immers niet an
ders. Wij gaan onze stad en den Dam, dat hart
der stad, allereerst mooier maken. En wan
neer je een salon kunt inrichten, dan zet je
de rieten stoelen weg, zelfs de leuningstoel,
waarmee je je tot nu toe moest behelpen.
wanneer je vlak onder zoo’n zwevend meubel
bent, dan heb je kans, platgedrukt van de stee
nen op te staan of heelemaal niet meer op
te staan. En daarom doe je, met alle
mogelijkheden rekening houdende, het verstan
digst te zorgen, dat je zoo ver mogelijk van
de huizen af, dat is dus op den trottoirband,
blijft. Want loop je aldoor naar boven te kij
ken, om eerst uit te wijken, wanneer je zoo’n
gevaarte boven je dreigen ziet, dan kan het
misschien net te laat wezen, maar loop je boven
dien de kans van allerlei andere ongelukken
in een drukke stad.
Gelukkig is het gevaar nu na den eersten
Mei weer geweken. Dat is te meer gelukkig,
omdat je anders de eerstvolgende dagen, nu
het Koninklijk bezoek een ongewone drukte
brengt, heelemaal geen raad meer zou weten.
Die nieuwe drukte is opwekkender. En zoo
ze ook al gevaarlijker is, dat gevaar is toch
van geheel anderen aard en pleizieriger mis
schien in zooverre je, als je dan toch sneuvelen
moet, het liever doet onder de hoeven van
koninklijke paarden (de huzaren zijn immers
ook koninklijk en de bereden politie wordt
dit gedurende dien tijd) of platgedrukt door
je medemenschen dan onder het ordinaire ge
wicht van een oude kast. Maar op dit oogen-
blik zijn we aan die Koninklijke drukte nog
niet toe. Het eenige wat we deze week nog
van het Koninklijk Huis gemerkt hebben, is
de verjaardag van prinses Juliana geweest. Veel
bijzonders is er op dien dag niet gebeurd en
zonder de vlaggen, die hier en daar wapperden,
zouden we het ternauwernood begrepen hebben,
dat ons prinsesje drie jaar werd.
Die vlaggen gaven aan de Kalverstraat, aan
het eene einde daarvan tenminste naar den
Dam toe, toch wel een feestelijk aanzien. De
straat is daar op zijn smalst en in dat nauwe
gedeelte vulden de talrijke, rustig-neerhangende
vlaggen, wier stokken elkaar bijna raakten, de
lucht boven met een rijke kleurigheid van rood
en wit en blauw.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Op den Dam was tusschen 12 en 1 een on
gewone beweeglijkheid. Het carillon van het
paleis werd bespeeld. Dat gebeurt wel iederen
Maandag, zonder dat iemand erop let alleen
de vorige week, toen ter gedachtenis aan de
slachtoffers van de »Titanic« het »Nader bij
U, mijn God* uit de hooge koepel klonk, waren
menschen komen luisteren maar nu op dezen
on gewonen dag scheen men er plotseling aan
dacht voor te hebben. Er zaten menschen op
(jen steenen wal rondom het gedenkteeken, vlak
tegen de denneboompjes, die hun verdorde tak
ken naar Naatje omhoog reiken en er stonden
er rondom geschaard of verderop in kleine
groepjes. Meest werkmenschen waren het, zoo
van het werk weggeloopen, in hun bestoven
pakjes, en burgerjuffrouwen met kapothoedjes
op en zwarte boezelaars voor en wat kinderen
en andere menschen. Enkele heeren stonden
er tusschen en een paar vreemdelingen. En
naai- en winkelmeisjes, die hun vrij uurtje
hadden, liepen gearmd rond. De dikke koetsier,
die dag aan dag met zijn vigilante of victoria
vlak voor de kleine steentjes van het paleis
de wacht houdt, was afgestegen en stond de
bewegelijke menigte ginds rondom het gedenk
teeken aan te staren als was ze om hem daar
en gold het een hulde aan zijne corpulentie.
Op de bank bij de wacht van het paleis zaten
beeld van het naderend bezoek der Koningin
drie glazenwasschers in hun vuil-witte linnen
pakjes broederlijk naast den soldaat, boven wier
groot tenue het witte scheerkwastje rechtstan
dig en fier de lucht in piekte. En hoog in de
stille, grijze, doorzonde lucht zongen de zilveren
klanken van het paleis-carillon en drupte neer
op de luisterenden rondom het beeld van Naatje,
Arme Naatje Zij kan bij de Amsterdammers
geen goed meer doen. Jarenlang al is zij het
voorwerp van hun spot en verachting. En nu,
nu men het 100-jarig herstel van ons onafhan
kelijk volksbestaan het volgend jaar gaat her
denken, wil men haar, die de herinnering aan
dat herstel bewaart, zelfs wegdoen van den Dam,
Verhuizen, Prinses Juliana en Naatje
van den Dam.
’t Is de laatste dagen gevaarlijk geweest in
Amsterdam’s straten. Niet dat we hier bang be
hoeven te zijn voor geblindeerde auto’s, waar
uit aan alle kanten revolvers dreigen en boe
ventronies gluren. Tot een dergelijke ont
wikkeling heeft de misdadigheid in Amsterdam,
in Nederland het nog niet gebracht. De gevaar
lijkheid is dan ook van heel wat huiselijker
aard en met een klein beetje voorzichtigheid
kan men haar gemakkelijk uit den weg gaan.
Men behoeft daartoe alleen maar goed uit te
kijken, niet slechts voor en achter en terzij,
wat hier altijd geraden is, maar ook naar boven
en dan zoo mogelijk langs den trottoirband te
loopen, als een dronken man, die bewijzen
wil, dat hij nog langs een lijntje kan gaan.
Een afwijking naar den kant der straat is hier
altijd, althans in verschillende straten, min of
meer gevaarlijk en was het nu de laatste dagen
nog meer, omdat de groote bakken van ver
huiswagens vervaarlijk dicht bij het trottoir ple
gen te komen. Afwijking naar den huizenkant
was nu de laatste dagen beslist af te raden,
omdat er overal uit de lucht gevaar dreigde
van zwevende kasten en tafels en ledikanten
en ander huisraad, dat in iedere straat langs
de gevels van minstens een paar huizen naar
beneden bengelde. De Amsterdamsche kruiers,
die hier ook veelal het verhuizen klaar spelen
voor den gewonen burgerman, die niet naar
de Gruyter en consorten loopt, staan goed be
kend. En ik neem dan ook dadelijk aan, dat
ze over ’t algemeen stevige touwen en katrol
len gebruiken. Maar een ongeluk zit in een
klein hoekje. Daar kasten en dergelijke niet
vooraf gewogen worden, is het moeilijk met
wiskunstige zekerheid te beslissen, dat de tou
wen ze dragen kunnen, en bovendien kan
een lus zoo gemakkelijk losschieten. Gebeurt dit,
Jacques Cozic was een jonge Breton sche
visscher. Bij den dood van zijn ouders had
hiji, de oudste, de zorg op zich genomen
voor een vijftal broertjes en zusjes, in wier
levensonderhoud hiji voorzag, door te visschen
met de „Dentu”, de schuit, hem door zijn
vader nagelaten.
Hiji was vijf en twintig jaar, een kloeke
kerel met open, eerlijk gelaat, en daarom
was het niet te verwonderen, dat hiji het
hart had veroverd van de mooie Marianne
met haar glanzend zwart haar, dat in een
vlecht, dik als een kabel, om haar hoofd
lag, en haar oogen zoo diep als het water
der zee.
Kon hiji haar tot zijn vrouw maken, dan
zou er niets aan zijn geluk ontbreken.
Marianne wilde wel, maar haar vader had
ook een woord te zeggen en oude Salaun
was niet gemakkelijk. Alles sidderde in de
kombuis van zijn schip, als hij mét de vuist
op tafel sloeg: zijn vrouw, Marianne en de
twee broers.
Er waren er meer, die naar de hand der
mooie schippersdochter stonden, en één voor
al was voor Jacques een gevaarlijke mededin
ger, niet omdat Marianne hem de voorkeur
gaf, maar Salaun stelde zijn eischen en daar
aan kon die mededinger beter voldoen dan
hjji.
Weliswaar was hiji een landrot en zou va
der Salaun zeker het liefst een varensman
als schoonzoon hebben gehad, maar hij be
zat een boomgaard met honderd appelboo-
men, een akker, een aardappelveld, een paard,
vier koeien en vijftig schapen, en wat kon
de arme Jacques daar tegenover stellen?
Op een Zondagmorgen, toen ziji uit de
kerk kwamen, sprak Salaun den jongen aan:
Mijn jongen, het is nu al twee jaar
ongeveer, dat je Marianne naloopt. Daar
moet een eind aan komen. Ik mag je wel
lijden, ge zijt een brave kerel, maar wat heb
je op zak?
Ik bezit
van vader.
- Jawel, maar daarvan moeten de broers
de zusters ook hun portie hebben.
- En dan heb ik nog mijn moed
mijn sterke armen.
Daar zal ik niets kwaads van zeggen,
maar kijk eens hier, ik geef Marianne een
huisje, een stukje grond, een koe en hon
derd gulden baar geld mee, ongerekend het
uitzet. Ge begrijpt, het zou een schande
zijn, als zij je nam zonder iets en gij zijt
een veel te flinke borst, om dat te wen-
schen Dus stel ik je de voorwaarde: breng
honderdvijftig gulden mee.
De arme Jacques keek, of Salaun hem een
klap in het gezicht gegeven had, en wat het
ergste was, hiji moest erkennen, dat de ou
de schipper gelijk had.
Hiji moest den volgenden morgen uitzeilen
op de vischvangst en hoopte door het werk
wat afleiding te krijgen in zijn leed, maar
telkens kwamen hem de honderd vijftig gul
den weer in de gedachten, die voor hem het
bezit van het beminde meisje vertegenwoor
digde.
Op zekeren morgen zat hiji op het dek
van zijn schip, waarvan de zeilen slap langs
den mast hingen, want er lag een dikke
mist over de zee en het was windstil.
Uit de mist zag hiji een sloep opdoemen,
die door een man geroeid werd.
Hola! riep de man, mag ik
komen
Jawel! riep Jacques en wierp hem te
gelijk een lijn toe, waaraan hij de sloep naar
het schip trok.
Ik ben een schipbreukeling, zeide de
man. Ik heb honger en dorst.
Het was hem wel aan te zien, want zjjtn
En ge hebt ze niet?
Neen.
De schipbreukeling glimlachte en er werd
niet verder over gesproken.
Vijf dagen bleef hij aan boord van de
„Dentu”, totdat deze een stoomschip praai
de, dat hem overnam en biji het afscheid ne
men van den visscher vroeg hiji diens naam
en waar hij thuis behoorde.
Jacques bleef nog een maand op zee zwal
ken en liep toen de haven van zijn Bre-
tonsch dorp binnen. Na de broers en zus
ters omhelsd te hebben, ging hiji naar het
schip van vader Salaun, dat naast het zij*-
ne in de haven lag.
In de kombuis vond hij Marianne,
maar zij was niet alleen. Haar vader en
moeder waren biji haar en Salaun vroeg:
Hebt ge een goede reis gehand?
Tamelijk.
En de vangst?
Die kon beter.
Dan zult ge waarschijnlijk geen hon
derd vijftiggulden meebrengen
Helaas niet.
Neem dan maar afscheid van Marianne,
bromde de oude schipper, want ik heb geen
lust, om haar oude-vrijister te laten worden;
daarom zal het miji aangenaam zijn, als ge
niet meer hier komt.
Jacques trok een gezicht, of hiji zijn dood
vonnis hoorde vellen en Marianne barstte in
tranen uit.
De oude Salaun was nog zöo medelijdend,
met zijn vrouw naar het dek te gaan om
het afscheid der jongelui niet te storen,
maar even later riep hiji in de stembuis:
Jacques, daar is een brievenbesteller
die naar je vraagt.
De brievenbesteller hield Jacques een brief,
met lakzegels gesloten, voor, en tevens een
register, waarin hiji teekenen moest.
Verwonderd draaide Jacques den brief om
en om.
Hiji kwam van Marseille.
Eindelijk brak hij de lakzegels open en
slaakte een kreet.
Er waren vijftien biljetten van honderd
gulden in en er was een briefje biji met de
woorden:
„Ontvang het bijgaande met een hartelij
ke dankbetuiging van den door u geredden
schipbreukeling.
aan boord
gelaat was vermagerd en ingevallen.
Goed, sprak Jacques, het is hier wel
geen restaurant, maar ge kunt toch wel
eten en drinken krijgen.
Hij gaf hem scheepsbeschuit met gerookt
spek, een kroes water en een fleschje bran
dewijn, hetgeen de schipbreukeling zich goed
liet smaken. Hij werd vroolijk en lachend
riep hij':
Ziezoo, het eenige wat mij nog ontbreekt,
is een goede sigaar.
Ook daaraan kan ik u helpen, zei
Jacques, ik heb er eenige uit Londen mee
gebracht.
En hij haalde een sigaar uit de kombuis,
waar hij er eenige zorgvuldig had verborgen
om in Frankrijk binnen te smokkelen.
Zijn gast rookte met zichtbaar welbeha
gen en vroeg verder:
Zijt gij gelukkig?
Dat hangt er van
Jacques norsch.
Waarvan?
Van honderd vijftig gulden, die ik heb
ben moet om met mooie Marianne te trou
wen.
JOHAN ORTH.”
dol van vreugde. Hij
haar middel en kuste
Salaun bij stond.
Wie Johan Orth was, wisten zij geen van
allen. Eerst hiji, die de huwelijksakte op
maakte, deelde hun mede, dat de geredde
schipbreukeling, aartshertog van Oostenrijk
en kleinzoon van den keizer was.
de „Dentu” en het huisje
i
I
I