SNEEKER COURANT (67ste Jaargang) en WYMBRITSERADEEL (14de Jaargang) SOLIST GRATIS KINDERIIJDSCHRIFÏ T VERSCHUNÏALLE 14 DAGEN No. 23. Woensdag 18 December 1912. Nieuwstijdingen. Officieel gedeelte. Hiiisnummering. Inschrijving voor de Militie. 29e Jaargang. Ingezonden Mededeelingen a 10 cent per regel. ANNEX EN IS OVERAL fiRATIS VERKRIJGBAAR VOOR ELK KOOPER VAN SOLO MARGARINE A ^EE>CT PER PüND mwi n iriMM n i Mi—.w ni rj - i - -..i-._~.nr~~ rr Tairril - J Rede Mr. J. A. de Wilde. Het was voor de A. R. Propagandaclub „Groen van Prinsterer”, dat Vrijdagavond in „Amicitia” optrad de heer Mr. J. A. de Wilde van Den Haag, met het onderwerp „In het gelijk gesteld’ Spr. begint met een terngblik naar 1905, toen men ook voor algemeene verkiezingen stond, nadat een christelijk ministerie gedu rende 4 jaar aan de regeering was geweest. Toen werd het kabinet-Kuyper fel bestreden, door tegenstanders, die beweerden, dat de door rechts op den voorgrond gedrongen „an tithese” verderfelijk was voor ons volk. Toen heette het, „wanneer we een wat gematigder ministerie hadden, zóu een dergelijke bestrij ding niet noodig zijn”. Maar thans heeft men zoo n kabinet en, vraagt Spr., is de strijd die nu reeds gevoerd wordt, minder bitter dan die van 1905 Neen, zegt Spr., de oorzaak van de bestrij ding lag niet in het optreden van dr. Kuyper, maar in het feit, dat het christelijk deel van ons volk zich had aaneen gesloten en zoo de regeering in handen had weten te krijgen. Dat was het wat geen enkel liberaal heeft kunnen verkroppen. Maar de tijd heeft ons in 't gelijk gesteld, aldus Spr., wat onze antitheseleer betreft. Dat blijkt duidelijk uit hun concentratie-plan. Daar uit blijkt, dat thans ook van hun kant de antithese wordt erkend hun concentratie is een zuiver strijdmiddel van links tegen rechts. Een felle kritiek oefent Spr. op die Vrijzin nige concentratie In de eerste plaats wat de schoolstrijd betreft. Spreker meent dat er in ons volk drie richtingen zijn wat de opvoe ding betreft, nl. Roomsch-Katholiek, Orthodox en Modern. In welke geest elk zijn kinderen wil opvoeden, moet ieder zelf weten, Spr. wil ieder daarin vrij laten. Maar wat de groote fout van alle Vrijzinnige BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Ge meente SNEEK, brengen bij deze in herinnering de bepa lingen der Artikelen 2 en 3 der Algemeene Politieverordening betreffende de nummering van woningen en gebouwen a. dat in iedere wijk de woningen en ge bouwen, aan den hoofdingang gemerkt moe ten zijn met het wijkcijfer en een doorloopend nummer, in blauwe of zwarte olieverf. Ieder eigenaar, vruchtgebruiker, beheerder of bewoner van een gebouw, is verplicht te zorgen, dat het wijkcijfer en nummer steeds duidelijk zichtbaar blijven. b dat ieder, die een nieuwe woning of een gebouw sticht, gehouden is binnen 14 dagen, nadat het pand in gebruik is gesteld, ter Se cretarie aanvraag te doen, naar het op het pand te stellen wijkcijfer en nummer, welke binnen ééne maand na den dag der opgave aan den hoofdingang moeten worden geplaatst. Overtreding van een dezer bepalingen wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste tien gulden. Sneek, den 13 December 1912. Burgemeester en Wethouders voornoemd, P. J. de HOOP, Burgemeester. JAC. v. d. LAAN, Secretaris. De BURGEMEESTER der gemeente Sneek herinnert de belanghebbenden aan de ver plichting tot het doen van aangifte ter in schrijving voor de militie. Voor de jonge lingen, geboren in het jaar 1894 zal daar voor ter secretarie in het bijzonder zitting worden gehouden op Woensdag 8 Januari a s. Verder kan eiken werkdag gedurende de maand Januari van ’s voormiddags negen tot ’s namiddags één uur aangifte worden gedaan. Bij de aangifte ter inschrijving be staat gelegenheid om op te geven de reden van vrijstelling, die de in te schrijven per soon vermoedelijk zal kunnen doen gelden De aandacht der belanghebbenden wordt voorts gevestigd op de volgende bepalingen der Militiewet. Wie moeten worden ingeschreven. Artikel 12. 1. Behoudens het bepaalde in art. 13 wordt voor de militie ingeschreven lo. ieder minderjarig mannelijk Neder lander, die op 1 Januari van het jaar, vol gende op dat, waarin hij het 18de levens jaar heeft volbracht, binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, of wiens vader, moeder of voogd op genoemd tijdstip in een dier Rijken woonplaats heeft; 2o. ieder meerderjarig mannelijk Neder lander, die op genoemd tijdstip in een der genoemde Rijken woonplaats heeft; 3o. ieder mannelijk niet-Nederlander, die op genoemd tijdstip ingezetene van het Rijk is. 2. Voor ingezetene in den zin dezer wet wordt gehouden: A. de minderjarige niet-Nederlander, die Rotterdam e. zoo hij in het Duitsche Rijk en zijn vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, in de gemeente Amsterdam f. zoo hij in het Koninkrijk België en zijn vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk of in het Duitsche Rijk woonplaats heeft, in de gemeente Rotterdam; sterdam d. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Koninkrijk België en hij niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente heeft c. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Duitsche Rijk en hij niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente Am- of voogd na 1 Januari van het jaar, vol gende op dat, waarin de minderjarige het 18de levensjaar volbracht, en vóór het in treden van diens 21ste levensjaar zijne of hare woonplaats binnen een dier Rijken ge vestigd heeft; 3o ieder mannelijk minderjarige, diena 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is ge worden, zoo hij of zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft; 4o, ieder meerderjarig mannelijk Neder lander, die na 1 Januari van het jaar, vol gende op dat, waarin hij het 18de levens jaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Konink rijk België gevestigd heeft; 5o. ieder mannelijk meerderjarige, die na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is ge worden, zoo hij binnen het Rijk, in het Dftitscbe Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft; 6o. ieder mannelijk niet-Nederlander, die na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezeten^ is gewor den in den zin van art. 12, tweede lid; 7o. hij, die vóór het intreden van het 21e levensjaar ophoudt te verkeeren in een der gevallen, bedoeld in art. 13, indien hij overi gens, hetzij volgens art. 12, hetzij volgens het hiervoren onder lo6o bepaalde inge schreven zou moeten worden. 2. Met betrekking tot het bepaalde on der lo—6o gelden art. 12, laatste lid en art. 13. 3. Ten aanzien van de .gemeente, waar de inschrijving of de inschrijving opnieuw moet geschieden, geldt art. 14, eerste lid, met dien verstande, dat de plaats van in schrijving wordt bepaald naar de gemeente of het Rijk, waar de woonplaats gevestigd is of was op den dag, waarop de in te schrijven persoon of zijn vader, moeder of voogd is geraakt in een der in het eerste lid van dit artikel omschreven gevallen. 4. Ten aanzien van de aangifte of op gave ter inschrijving of ter inschrijving op nieuw gelden de artt. 15, en 16, met dien verstande, dat de aangifte geschiedt binnen dertig en de opgave binnen tien dagen na den dag, waarop de in te schrijven persoon of zijn vader, moeder of voogd is geraakt in een der in het eerste lid van dit artikel omschreven gevallen. Strafbepalingen. Artikel 102. 1. Met hechtenis van ten hoogste veer tien dagen of geldboete van ten hoogste honderd vijftig gulden wordt gestraft: lo. de in art. 15, eerste of tweede lid, bedoelde persoon of diegene der in laatst genoemde lid bedoelde bestuurders, dieniet voldoet aan eene hem bij dat art. of bij art. 17, vierde lid, opgelegde verplichting; 2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft hij, die op zettelijk een der in het eerste lid bedoelde feiten pleegt. Sneek, 11 December 1912. Burgemeester voornoemd, P. J. de HOOP. 2o. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder 2o: zoo hij woonplaats heeft binnen het V gV'MJ.VMMW, -“JJJV1 TT UVJJy «1.V~~ jzoo hij woonplaats heeft in het Duit- XM «V fjVXAlVVXmU XX UVOWl IXU/T/K zoo hij woonplaats heeft in het Ko- i Rijk, in de gemeente zijner woonplaats i_-_-- sche Rijk, in de gemeente Amsterdam; c. zoo hij woonplaats heeft in het Ko ninkrijk België, in de gemeente Rotterdam 3o. A. van hem. bedoeld in art. 12, eerste lid, onder 3o., indien hij minderjarig is a. zoo zijn vader, moeder of voogd bin nen het Rijk woonplaats heeft, in de ge meente der woonplaats van vader, moeder of voogd b. zoo hij in den zin dezer wet geen va der, moeder of voogd heeft of zoo zijn voogd niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente, waar hij zelf woonplaats heeft B. van hem, bedoeld in art. 12. eerste lid, onder 3o.indien hij meerderjarig is: in de gemeente, waar hij woonplaats heeft. 2. De in het vorig lid als plaats van in schrijving aangewezen gemeente is die, waar de woonplaats gevestigd is of was op 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de levens jaar volbracht. Ten aanzien van hem, wiens inschrijving te Amsterdam of te Rotterdam moet geschieden wegens woonplaats onder echeidenlijk in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, wordt de gemeente, waar de inschrijving moet plaats hebben, bepaald naar het Rijk, waar de woonplaats geves tigd is of was op 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de levensjaar volbracht. Aangifte of opgave ter inschrijving. Art. 15. 1. Hij, die volgens art. 12 moet worden ingeschreven is verplicht zich daartoe aan te geven bij den burgemeester der gemeente, waar de inschrijving moet geschieden. 2. Indien hij ongesteld of afwezig is, rust de verplichting tot het doen van de aangifte: a. indien het een minderjarige betreft, op zijn vader, moeder of voogd, mits de vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, of indien de voogdij is opgedragen aan <*ae rechtspersoonlijk heid bezittende vereeniging, aan eene stich ting of aan eene instelling van weldadigheid op de bestuurders b indien het een meerderjarige betreft, die onder curateele staat, op zijn curator 3. De minderjarige die in den zin dezer wet geen vader, moeder of voogd heeft, of wiens vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, ie, be houdens het bepaalde in het volgend lid, steeds zelf tot het doen van de aangifte ver plicht. 4. Hij, die is opgenomen in een der in art. 16 vermelde gestichten en inrichtingen of behoort tot de in het tweede lid van ge noemd artikel bedoelde personen dan wel in dienst is bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen, behoeft niet ter inschrijving te worden aan gegeven. 5. De aangifte geschiedt in de maand Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de levensjaar volbracht. 6. Voor hem of haar, die tot het doen van de aangifte verplicht is, kan de aan gifte geschieden door een ander, daartoe schriftelijk gemachtigd. Art. 16. 1. De bestuurders van krankzinnigen-, idioten-, doofstommen- en blindengestichten, van gevangenissen, van rijkswerkinrichtin- gen, van rijksopvcedingsgestichten en van tuchtscholen zenden jaarlijks vóór 10 Januari eene opgave, ingericht in den door Ons te bepalen vorm, van de daarin opgenomen mannelijke personen, die alsdan voor de militie moeten worden ingeschreven, aan Onzen commissaris in de provincie, binnen welke de inschrijving moet plaats hebben. 2. Ten aanzien van de mannelijke per sonen, die ingevolge art. 39 van het Wet boek van Strafrecht ter beschikking van de Regeering zijn gesteld en niet in een Rijks- opvoedingsgesticht zijn opgenomen, geschiedt gelijke opgave vanwege Onzen Minister van Justitie. 3. De inschrijving van de in het eerste en het tweede lid bedoelde personen, zoo mede van die, welke in dienst zijn bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen, geschiedt overeen komstig door Ons te geven voorschriften. Wie later nog inschrijvingsplichtig kunnen worden. Artikel 17. 1. Voor de militie wordt ook ingeschre ven of wordt opnieuw ingeschreven; lo. ieder minderjarig mannelijk Neder lander, die na 1 Januari van het jaar, vol gende op dat, waarin hij het 18de levens jaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, gevestigd heeft en wiens vader, moeder of voogd niet reeds in een dier Rijken woonplaats had; 2o. ieder minderjarig mannelijk Neder lander, die niet in een der genoemde Rijken woonplaats heeft, doch wiens vader, moeder NIEUWE SNEEKER COURANT regeeringen is geweest, is dit, dat ze één van die drie richtingen het zgn. neutrale, maar inderdaad moderne onderwijs, als het oificiëele staatsonderwijs heeft uitgekozen en daarmee de twee andere richtingen in ’t ongelijk heeft gesteld. Neutraal onderwijs, zegt Spr. is niet mogelijk, zoo ergens, dan geldt hier het woord „Wie niet vóór Mij is, zal tegen Mij zijn.” Daarom de Staat moet aan de ouders overla ten de richting te bepalen, van het te geven onderwijs. Verder zijn de voornaamste punten van het concentratie-program het algemeen kiesrecht en het staatspensioen. Het algem. kiesrecht is juist steeds de twist appel geweest tusschen de verschillende libe rale groepeeringen en de Vrij-liberalen zelfs achtten A. K. voor kort nog gevaarlijk”. En wat het Staatspensioen betreft, de con centratie heeft dat moeten slikken om bij her stemmingen op de steun der Soc. Dem. te kunnen rekenen. Nu is de ellende van vele ouden van dagen één van de misstanden van de tegenwoordige maatschappij. Spr. meent dat al die misstan den een gevolg zijn van de zondeval. Intusschen wil Spr. de vraag onder de oogen zien of daarin verbetering kan worden ge bracht en zoo ja, of men dit moet overlaten aan ’t particulier initiatief, of dat de staat daarin moet bijspringen. De Sociaal Democraten gaan hierin het verst zij gelooven aan een vervorming van de tegen woordige maatschappij naar een socialistische. Zij hebben hiervoor geen bewijzen, nemen dat aan op gezag van Marx. Nu leeren de Soc. Democraten het volk, dat de tegenwoordige maatschappij hun vijand is en daarmee ondermijnen zij het gezag. Dit is een van Spr.’s grootste grieven. Graag er kent Spr. echter dat zij dikwijls zeer terecht een rake kritiek uitoefenen, waarmee rekening gehouden moet worden. Uit het stelsel der Sociaal Democraten vloeit noodwendig voort, dat zij voor staatspensioen zijn, zij achten het de plicht van de overheid te voorzien in de ellende van de ouden van dagen. Met de liberalen is dat anders. Die hebben steeds het stelsel gehuldigd, dat de staat zich daarmee niet moet bemoeien. En waarom zij dan thans het Staatspensioen op hun program plaatsen Omdat zij de waarheid hebben be grepen van de spotprent, waarop Troelstra en Roodhuizen samen zitten te visschen en ter wijl de laatste slechts enkele bliekjes ophaalt, vangt Troelstra baars na baars. Waardoor Omdat deze vischt met den rooden worm van Algem. kiesrecht en Staatspensioen. Ter wille van een aantal arbeidersstemmen hebben de liberalen hun eigen beginsel in den steek gelaten. Ook wij, vervolgt Spr., nemen een positie in, in het probleem van den arbeid. Wij meenen dat de arbeid moet voorzien in de behoeften van allen, die er hun bestaan in zoekenvan patroon en werkman. Kan het particulier ini tiatief dat niet doen, dan moet de overheid t ij d e 1 ij k ingrijpen. Dat beginsel is neergelegd in het ontwerp ouderdoms- en invaliditeits-verzekering van minister Talma. Bovendien, waar zal het geld van daan ko men voor een staatspensioen zonder premie betaling. Daarvoor zou 20 millioen noodig zijn en dan valt de invaliditeit er nog heele- maal buiten En nu protesteert men al tegen de tariefwet, die slechts lichte lasten zal op leggen Intusschen zal het nog de vraag zijn of dit ontwerp voor Juni wet zal worden, doordat de oppositie zoolang over de verschillende artikels praatEn dan krijgt men de verkie zingen, waarvan de uitslag nog twijfelachtig is. Behaalt de concentratie de overwinning, dan is al dat werk voor niet gedaan en ’t zal zeer de vraag zijn of in de nieuwe kamer een meerderheid gevonden zal worden, in staat iets tot stand te brengen. Nu ligt de oogst gereed en Spr. zou het betreuren, dat door de val van dit ministerie die oogst niet binnen kon worden gehaald Zoo ging het ook ’t ministerie-Kuyper in 1905, het had een rijke oogst gereed liggen, doch werd toen verdreven door een vrijzinnige regeering waardoor alles weer ongedaan werd gemaakt. Spreker weet het, ook in eigen kringen is men teleurgesteld, maar de groote plicht van allen die leven uit de kracht van het Christe lijk- beginsel is in dezen tijd schouder aan schouder te staan rondom de mannen die zijn voorgegaan. En als wij dan, besluitSpr., in Juni het pleit verliezen, dan zal dit ons niet ontmoe digen, omdat wij weten dat het lot der men- schen niet wordt beheerscht door een stem- bus-uitslag, maar ook in ons land in handen is van God den Heere, die hemel en aarde heeft gemaakt. Van de gelegenheid tot debat maakte ge bruik de heer ds. A, van der Heide van Brits- werd, de candidaat der Sociaal Democraten voor 1913. Toen deze het onderwerp had gelezen, was hij nieuwsgierig, wie in 't gelijk gesteld zou den zijn. Zeker had hij niet durven denken, dat na alles wat in deze periode van 5!/2 jaar met een sterke meerderheid in beide Kamera, door de Christelijke regeering is gedaan en ver zuimd, de Spreker den moed zou hebben ge had te zeggenWij zijn in ’t gelijk gesteld wij die meenen dat het zg. christelijk begin sel, richtsnoer moet zijn voor de politiek in ons land. Weet de Spr. dan niet, vraagt debater, hoe ook in Spr.’s eigen kringen, in Patrimonium en in verschillende Chr. bladen de vraag is gesteld Zijn wij dan zoo bedot, toen men ons in 1909 deze regeering aanprees. Wat moeten wij kleine luyden in 1913 En geen wonder I Waarom zweeg de heer De Wilde zoo goed als geheel over de 4 jaar parlementaire arbeid die achter ons ligt Wel heeft hij weer de coalitie aanbevolen, gespro ken van beginselendat is zeer gemakkelijk maar aan de vruchten kent men den boom En de massa vraagt, „wat hebben de mannen in de Kamer, die deze beginselen aanhangen, binnen het Rijk woonplaats heeft lo. indien zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft en gedu rende de voorafgaande achttien maanden in bet Rijk of in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad beeft 2o. indien hij zelf gedurende de vooraf gaande achttien maanden in het Rijk of in de koloniën of bezittingen des Rijks in an dere werelddeelen woonplaats gehad heeft, tenzij hij in den zin dezer wet een vader of moeder heeft en deze elders dan binnen het Rijk woonplaats heeft; B. de meerderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk woonplaats heeft en gedu rende de voorafgaande achttien maanden ii het Rijk of in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad heeft. 3. Voor de toepassing van het bepaalde in het vorig lid wordt gehouden voor minderjarig hij, die minderjarig is in den zin der Nederlandsche wet voor meerderjarig hij, die meerderjarig is in den zin der Nederlandsche wet. Wie niet inschrijvingsplichtig zijn. Artikel 13 Voor de militie wordt niet ingeschreven lo. de ingezetene niet-Nederlander, die blijkt te behooren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan den verplichten krijgsdienst zijn onderworpen of waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen 2o. bij, die blijkt in de koloniën of be zittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats te hebben, mits dit niet zij ter zake van krijgsdienst. Plaats van Inschrijving. Artikel 14. 1. De inschrijving geschiedt: lo. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder lo a. zoo zijn vader, moeder, of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of voogd b. zoo hij binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente zijner woonplaats, tenzij hij in den zin dezer wet een vader, moeder of voogd heeft en deze in een an dere gemeente binnen het Rijk woonplaats DOOS JORNUid

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1912 | | pagina 1