De Wilde Boerin MissBlanche iso 75 Ifficlnl örgiio dit Ihimii SiiiL ▼endt^nt UINADAGio VRIJDAGSAVONDS Uitgever» Brandenburgh Co., •wbbx -- 'Mefooi Ne« 150. NOWSTIJDINfitN. I I 41e JAARGA9G ZATERDAG 8 ROVEMBER 1994 Eerste Blad Ho. 12 dit werk bij een prijsvraag bekroonden met den FZETTIIuIEjEITOJSr. 7-) X. IX. I sierno? XO7.352.110O); bijl. 129). betreffende de regeling een en en en ons vragen van m o e- Abonnementper jaar f 2.50 fr. p. post f 3.60. Advertentiën9 ct.j p. regel, inge zonden mededeelingen hooger, bij Abonnement belangrijke korting Advertentiën worden tevens gratis ge plaatst in de SNEEKER COURANT door T. E. HOLT R OP. o- I maar- die toch moest strijden omdat hij mensch is, en zich niet zonder worsteling van naar 't van De spreker begon zijn rede met de opmerking, dat er zeker tijd, lust en moed voor noodig is een boek als dit van bijna 600 bladzijden druks te lezen. En ’t is ook niet te verwonderen, dat menigeen, die zich zoo geheel aan ’t practische leven moet geven, liever de lichtere' kost van dag-, week- of maandblad kiest, dan zijn her senen in te spannen met het lezen van zoo’n boek. Toch is spr. overtuigd, dat zij die het met dit boek wagen niet teleurgesteld zullen worden. Het is een zwaar boek, dat taaie volharding eischt, dat men dikwijls wel eens wat beknopter Er komen in dit boek meerdere levens voor, zoo o. a. drie groote mansfiguren. Heeft de schrijver hier drie kanten van zijn persoonlijk heid in afzonderlijke figtireh belichaamd? Of heeft hij ontmoetingen op zijn levensweg in die personen weergegeven? Alleen de schrijver zelf zou daarop een antwoord kunnen geven. Maar Eindelijk is de slag gevallen, en zonder verder beroep moet de boerin kosten en achterstallige vergoeding, alles betalen. Zij doet het zwijgend, maar zóó verschrikkelijk wordt haar uitzicht in die dagen, dat elk haar angstig vermijdt, zich huiverend afkeert, want zij schijnt een doode, die nog alleen handelt onder den invloed van een geheim zinnige kracht. Ook zijzelf gevoelt zich afgestorven van de wereld buiten haar, levend slechts door een vreemd wezen, dat langzaam in haar gedrongen, met haar samengegroeid, tot haarzelf geworden is. Zif is nu niet meer onzeker, niet meer zwak, zij lijdt niet meer, zij gehoorzaamt slechts. Onbewogen rekent zij af met den gemachtigde van Lammers en spreekt met hem af, wanneer in ’t vervolg de tien gulden zal betaald worden. Want het pad naar het dorp kan zij niet missen, al zal zijzelf het niet meer be treden. VERGADERING van den GEMEENTERAAD' van SNEEK, op MAANDAG 10 NOVEMBER 1924, des na middags 7'4 uur in de groote zaal van het rechtsgebouw. Punten van behandeling: Punt 1. Notulen der vergadering van 13 October 1924. Punt II. Ingekomen stukken. a. Schrijven van het bestuur der kaatsvereeniging „Sneek”, houdende adhaesiebetuiging aan het door het bestuur der Vereeniging tot bevordering van het vreem delingenverkeer te Sneek ingezonden adres betreffende den aanleg van een gemeentelijk sportterrein. (1.855.3). b. Mededeeling van D. Bókkens, dat hij ontslag neemt als lid der commissie van toezicht op het lager onderwijs. (1.851.2.02.7-2(1)). Punt 111. Advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van W. Reen, houdende verzoek om tegemoet koming in de door hem, tengevolge van een aan een zijner paarden overkomen ongeval, geleden schade. (Dossierno. X07.351.32(13); bijl. 116). Punt IV. Advies van Burgemeester en Wethouders op verzoeken van het bestuur der Vereeniging voor Christelijk schoolonderwijs, om toekenning van een vergoeding inge volge artikel 100 der L. O. wet 1920 over 1923, ten be- Verliezen! Welnu, dan heeft zij tot troost haar woord, dat ze geen stap meer buiten haar bezittingen zal zetten, als ze niet vrij over het betwiste pad kan gaan. Dat ge voelt zij niet als straf vbor zichzelf, maar als wraak tegenover Lammers. Toch zal zij volhouden, zoolang er nog eenigen kans is. Hoe zuinig van aard zij anders is, in het proces ziet ze op geen geld, omdat het de macht is, die haar recht moet verschaffen, het recht, dat haar tenslotte toch ontgaat, wijl een overeenkomst, op vertrou wen gevestigd, niet is beschreven. hoeve van de Jan Van Nassau- en julianaschool. (Dossier no. 11851.2.07-2 B(l); bijl. 117). Punt V. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van staten van oninvorderbare posten van den hoofdelijken omslag, belastingjaar 1 Januari 1921 Mei 1922. (Dossierno. 1.714.521.02.9(1); bijl. 118). Punt VI. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de staten van oninvorderbare posten van schoolgeld voor h(t openbaar lager onderwijs en het bijzonder lager onderwiji over 1922. (Dossierno. 1.851. 2.02.2(2); bijl. 119). Punt VU. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de staten van oninvorderbare posten van schoolgeld voor het openbaar lager onderwijs en het openbaar uitgebreid lager onderwijs over het schooljaar 1922/1923. (Dossierno. 1.851.2.02.2(2); bijl. 120). Punt VIII. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de staten van oninbare posten van schoolgeld voor het bijzonder lager onderwijs over ^schooljaar 1922/1923). (Dossierno. 1.851.2.02.2(2); bijl. 121). Punt IX. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van den staat van oninbare posten van schoolgeld voor het openbaar vervolgonderwijs over 1923. Dertig jaar lang sluit zij haar leven af op de boerderij en de landerijen, die erbij behooren. Familieleden en vrienden bezoeken haar alleen in den eersten tijd, maar zij herkennen haar niet meer en komen glfl. bij vwüm en gld. bij verliM vm iu Mn dnlm. vv Mn wijevingor. zou wenschen, maar als men het eenmaal ten I einde heeft gelezen^zal men dankbaar zijn voor de innerlijke aanwinst en overtuigd zijn dat er toch geen bladzijde uit gemist kan worden. En men zal steeds riteer gaan bewonderen de be gaafdheid, het talent, de innerlijke rijkdom van den man, die zulk een omvangrijk boek wist te schrijven met zoo weinig banaliteit er in. Trouwens de waarde van dit boek spreekt -(Dossierno. 1.851.2.02.2(2); bijl. 122). Punt X. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het in het openbaar verhuren van landerijen. (Dossierno XO7.351.3203); bijl. 123). Punt XI. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om niet over te gaan tot onbewoonbaarverklaring van de woning aan de Bothniakade no. 26. (Dossierno. 1.778.522 (3); bijl. 124). Punt XII. Voorstel van Burgemeester én Wethouders tot vaststelling van een nieuw reglement van orde voor de vergaderingen van den raad der gemeente Sneek (Dossierno. X07.51(6); bijl. 125). Punt XIII. Veorloopigc vaststelling van de gemeente- rekening over 1923. (Dossierno. X07.352.18(4) bijl 126 127 en 128). Punt XIV, Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der gemeentebegrooting voor 1924. (Dos sierno. X07.352.11 10)bijl. 129). Punt XV. Voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende de regeling van het onderwijs in lichamelijke oefening aan de openbare lagere scholen. (Dossierno 1.851.31.02.4 A(l); bijl. 130) It gld. bij varUaa wan ma «lager Wat er ook gebeuren moge, de eiach van een verstandige Rooker blijft immer Geef MIJ maar in mooi, vlot, duidelijk Hollandsch, zoodat we geen oogenblik aan een vertaling denken. Een menschenleven! En men voelt het bij het lezen van jlit boek, dat de schrijver daarin zich zed heeft neergeschreven: niet wat er met en om he’m heeft plaats gevonden, maar wat hij beleefde als denkend, voelend, strevend en vaak ook tegensti^vend mensch, dat opgroeiend van knaap tot jongeling en later tot man, geleefd heeft in de diepte van zichzelf en als deel van de menschheid. De man, die geworsteld heeft bevordering van de volksontwikkeling in den 1 prijs van 50.000 kronen en dat het in de paar' met lje-t leven, vaak met een overmachtig leven, meest uitgebreiden zin. Immers zij stellen ons in de gelegenheid eigen gedachten en opvat tingen te toetsen aan die van anderen, en van dat toetsen en dat botsen van gedachten zal altijd het resultaat zijn, dat we innerlijk rijker en beter naar huis gaan. En juist in deze mate rialistische tijd is dat van groot belang. De schrijver leidt ons in zijn boek eerst naar dacht hadden, misschien ook nooit gedacht had- een dorpje, op ’t speelplein van c* school, waai den, en tóch wisten! Dankbaar ook de vertalers, 'een groep kinderen dartelen in ’t vrije kwartier, die ons van dit boek een bewerking bezorgden Aan het schoolplein grenst de kerk en het kerk- niet terug nadat ze wantrouwig ontvangen en beleedigend koel weggezonden zijn. Slechts veekooplui en venfers be treden nog het erf van de wilde boerin. Zij wordt men- schenschuw en niemand bestaat meer voor haar dan die ze noodig heeft voor haar bedrijf. Persoonlijk vraagt ze niets en geeft ze niets, zwoegend den geheelen dag, bijna zonder ooit te rusten, nooit ver moeid, ofschoon uiterlijk spoedig een oude vrouw gewor den. Slechts één doel zweeft haar altijd voor. Ze moet geld verdienen, geld besparen, geld schrapen, geld opeen- hoopen, tot de kosten van het proces zijn gedekt, maar bovenal, tot ze genoeg heeft om gereed te zijn, als het lichtpunt, waarop ze nu nog in de verte staart, als een zon in haar leven zal verrijzen. Ze wil de landerijen van Lammers koopen, als hij gestorven is. Hij is ouder dan zij, een zwak mannetje, en zal vóór 'haar sterven. Zij zal hem we! kunnen dooden door maar altijd aan zijn dood te den ken. Dan zullen de erfgenamen de zate verkoopen, en dan moet zij gereed zijn, in haar, hand de groote bezitting te vereenigen, waarvan ze eens heeft gedroomd. Dan zal zij zegevierend langs haar eigen pad in de wereld terug- keeren. Maar nóg niet, n|ög heeft zij geen geld genoeg. Het zou slecht van Lammers zijn, nu reeds te sterven, nu zij nog niet klaar is. Haar wensch houdt hem nog een poos in het leven, maar eens zal het anders zijn. Daarom slaaft zij als een knecht van den vroegen mor gen tot den laten avond. Zelf grijpt ze alles aan, het vuilste en ruwste werk, maar van haar onderhoorigen vergt ze ook al het mogelijke. Geen cent geeft ze onnut uit, geen nieuw stuk kleeding of huisraad komt ooit haar woning binnen. Het boerenhuis wordt oiet onderhouden, maar de boerin zorgt voor haar land en vee, zoodat ze eerste-soort- prijzen maakt voor haar zuivel, en vreemde kooplieden haar opzoeken om fokdieren te kooperi1 tegen hoogen prijs. Dienstboden kan zij niet houden, omdat zij ze minder behandelt dan haar beesten. Zij behelpt zich met een meisje, bijna idioot, maar sterk en zwaar geboawd, een wees, die lang in ’t armhuis was besteed, omdat niemand haar tot werken kon krijgen. Maar voor de wilde boerin heeft de gekke Sjouk zich gebogen, en zij is een stoere werkster geworden, altijd norsch en wrokkend, maar on vermoeid arbeidend. Ook de tweelingen, Auke en Gelske, moeten werken, voor de moeder geen kinderen meer, maar voor de boerin goedkoope arbeidskrachten. Zonder jonge vreugd gaat hun jeugd voorbij. Ofschoon kinderen van groote, krachtige ouders, blijven zij klein. Hun groei schijnt in drukkende omgeving plotseling gestuit. Auke wordt spoedig een hooggerugd mannetje, door de .jongens als „bultjeboer” nagejouwd, met een onnoozel wezen, Gelske een bleeke, magere meid, bits en scherp, als ze niet onder moeders oogen is. Want ook volwassen blijven de tweelingen als kinderen bevreesd voor de oude vrouw, van wie ze nooit een zacht woord hooren. Zij denkt zelfs niet aan hen als erfgenamen van haar haat, maar beschouwt ze alleen als onbetaalde arbeiders, die hun dienst'niet kunnen opzeg gen, en moeten helpen om geld te winnen. Geen enkele vrijheid heeft de moeder haar kinderen ge gund, nauwelijks geeft zij hun kleeren orri Zondags naai de kerk te gaan. Zij kunnen zich niet in de dorpsbuurt ver- toonen, of ze worden nageroepen en uitgescholden. Alleen mag Auke eenmaal per week naar de veemarkt in de stad, waar hij, slaperig, zich schijnbaar steeds laat bedotten, elke omzwerving komt dicht mogelijk bij een tegen een hek leunt. Van daar ziet ze in de verte als heel kleine speelgoed-dingen rijtuigen en auto’s voortglijden, waarmee de boeren naar de stad gaan. Toen zij voor het laatst in de stad geweest is, waren er nog geen auto’s. Soms ook zit ze verscholen achter den watermolen en telt de modderschuiten en melkbooten die voorbijvaren. Maar nooit ziet zij naar de zijde van het dorp en het huis van Lammers, en nooit nadert zij de plaats, waar eens een hoog hek met prikkeldraad en uitbouwsels aan weers zijden over de sloot, het pad naar de buurt versperde. (Wordt vervolgd.) hen, maar hoe? ’t Is alsof hij door ht;n heen kijkt, of hij zag wie ze waren en wat zé waren, hij zag de menschen „open”. En hij verstond ook, wat niet door menschen gezegd werd. Als z’n kleine broertje in de wieg glimlacht, ver staat Jens wat broertje zegt. Want, zegt Jens, broertje spreekt de „hemeltaal”, die wondere taal, waarvoor geen woordenboeken bestaan, maar die blijdschap geeft aan wie haar ver staat. Deze .knaap v.oelt het hoe er ook iets anders bestaat dan het zuiver stoffelijke, dat zich physiek kenbaar maakt: hij voelt het dat er ook een wereld-van-gedachten is. Wie zal 't zeggen, wat die gedachten zijn, en hoe, en waarom? Maar Jens hoort ze. En als kleine- broertje plotseling sterft, dan is 't hem een be hoefte meer en sterker te luisteren, om meer - van die hemeltaal te hooren. Spreker leest dan de bladzijden waarin de schrijver dit vertelt, een stuk zuivere, mooie, fijne mystiek. Mystiek, die niet anders dan goed kan doen zoolang ze ons niet uit het natuurlijk evenwicht brengt. Want ze houdt onze oogen open vooi een andere wereld, dan die van t grof-stoffe- lijke alleen, en dat is noodig. Maar Jens zal die mystiek bijblijven, ze zal tot ’n overspannen mystiek worden, die geheel wil doordringen in 'i onzienlijke. En die daar door het bewijs zal worden, dat er in dat on zienlijke grenzen zijn, die men niet straffeloos overschrijdt, Doch tusschen ’t begin en het eind van Jens’ leven zien we hoeveel schoons en heerlijks er te vernemen is van de dingen, die den zin van het leven zijn, en waarbij een mensch gevoelt dat het leven is leeren en denken en waarbij het gevoel verfijnt tot een gevoeligheid die ons beter stemt. Doch Jens heeft daaraan niet genoeg: hij wordt aangegrepen door den drang naar het geheimzinnige en hij begeeft zich in de studie dér occulte wetenschappen: hij zoekt bestaan van den geest als stoffelijkheid andere natuur dan het stoffelijke lichaam naar den invloed van die geest op ons zelf op anderen. Ei» hij is daarbij een kind van onzen tijd, één van de honderdduizenden die zich begeven naar ’t uiterste gebied van die voor 't overgroote deel nog 'onbekende wereld van den geest, als ontdekkingreizigers, vaak als waaghalzen. Zóó ook zoekt Jens naar den „Steen der Wijzen”, naar de kern' van alle we tenschap, van dat oneindige levensgebied, waar van onze gedachten het bewijs zijn dat het,be staat. Een van de kinderen, die op dat schoolplein speelden, is Jens, de eigenaardige, naar-binnen- levc^ide jongen, die dingen ziet die het oog niet ziet en dingen hoort, die het oor niet hoort. Zoo een die zit te peinzen en kijkt naar de we reld en de voorbijgaande menschen. Hij ziet maar uit zijn ingeschapen aard spoedig leert zijn zaken voordeelig af te doen. Niet voor zichzelf echter, want op een dubbeltje na, dat hij mag verteren, moet hij- al zijn geld aan de oude vrouw verantwoorden. Gelske heeft wel aanzoek gehad van vrijers, en had gaarne gemeenschap gezocht, al was het met den minsten boerenknecht, maar als et een brief voor haar kwam, kreeg ze dien niet in handen, en jongelieden, die het waag den op een Zondagavond onaangemeld te komen, werden door de wilde boerin weggejaagd. Dan kwam bij de ver bitterde vrouw nog de vage herinnering op aan ver in ’t verleden liggende tijden, toen zijzelf een frissche, forsche meid was, een machtige, die met een flikkerenden blik, een lichte aanraking van haar warm lichaam de sterkste jongemannen ontzenuwde en beheerschte. Dan zag ze neer op haar bloedelooze dochter en koelminachtend snerpte ze: Leelijkerd, ze komen toch niet om jou! Ze komen alleen om mijn geld. hof: welk een stuk leven ligt er in dit dorps- hoekje besloten, voor de jonge, beginnende mensch, die er opgroeit? En hoe dikwijls zal hij zich in zijn latere leven dat speeluur daar herinneren? Daar is de school waar hij leeren moest om dat het nu eenmaal moet; waar hij zat op te letten, of ook wel eens niet; waar hij zat te droomen soms, te kijken naar z’n schoolwerk, terwijl hij aan heel 'andere dingen dacht En dan daar vlak bij stilzwijgend in al haai grootheid die kerk en dichtbij het kerkhof De kerk ligt wat op zij. Och, gaat het niet in ’t latere leven dikwijls zoo? Hoe menigeen, die in zijn jeugd de weg naar de kerk wel wist, die er wel heeft gezeten, stond er later buiten. De kerk staat wat op zij van ’t gewone leven. Nu en dan komt even een aanraking; dan wordt men dire’ct weer door het gewone, echte leven ingepalmd. Godsdienst.staat tegenwoordig zoo’n beetje ter zijde; ’t behoort er nu eenmaal bij omdat ’t eenmaal bestaatMaar plotseling kan die kerk, die godsdienst, weer midden op ons levenspad voor ons treden wat we er ons nog van herinneren, ten herinneren?.... Volgaas aoofwaardon overMagokomen mot do NxIImAxoIix Algsnsxxx Verx«" Jüilll fl10, loaono- JGft gld. Ingorol na #»«i- k«Hma«>Boxfc te SohlaAaxi «iin onso AbonnA’o votMkord togon ongolxkkoa «oor AuUV tango invaliditeit Avv U|don blnnon *0 d. Inderdaad loopt ver in den omtrek het praatje, dat vrouw Broersma schatrijk is. En langzamerhand weven zich om haar en het leven op haar boerderij tal van ge heimzinnige verhalen. Kleine kinderen worden naar bed gejaagd met de vrees voor de wilde boerin. Jongens dur ven in haar landerijen niet slootjespringen of eierzoeken, want daar liggen voetangels en vossestappen in het gras verborgen, en het oude wijf verschuilt zich in greppels en droge slooten met een geweer, dat met zout is geladen. Wie ze er mee raakt worden alle kleeren van het lijf gerukt. En de dorpelingen weten nog meer. De bewoners van de boerderij slapen nooit tegelijk. Des nachts zit altijd één van de drie op wa,cht bij het opgestapelde geld, en des daags blijft de deur der woning steeds op den ketting. Geen bezoeker komt verder dan de schuur of de stalling. Vele van zulke verhalen zullen, telkens opgesierd en geheimzinniger verduisterd, nog van mond tot mond gaan, maar vrouw Broersma zal er nooit iets van vernemen. Voor haar gaan en komen de dagen, en ze zijn alle gelijk. Haar weg ligt afgebakend vóór haar, maar zij ziet niet den weg, enkel het doel, dat zij schrede na schrede nadert. Enkele malen echter wordt het oude gevoel haar te machtig. Zóó fel grijpt het haar dan aan, dat zij gansch haar bezinning verliest. Dan dwaalt zij doelloos rond door het huis en over de akkers, hollend van plaats tot plaats, en dan plots stilstaand met starende oogen en saamge- knepen vuisten. Als een paard in zijn gewone weide heeft ze een vaste plek, waar zij uren aaneen roerloos kan blijven staan. Na ze telkens terug op een dam, zoo straatweg, waar ze onbewegelijk De uitvoering vart haar besluit kost de boerin geen moeite. Zij kan zich niet voorstellen, dat er iets anders mogelijk is dan haar woord te houden. Alleen daardoor kan ze blijven leven en werken voor haar doel. Zóó eens is zij het met zichzelf, zoo weinig weerstreving van haar besluit vindt ze in eigen gemoed, dat zij zelfs geen be hoefte gevoelt er met anderen over te spreken. Alleen den dominé, die haar bezoekt, omdat hij haar nooit meer in de kerk ziet, vertelt zij nog eens, dat zij haar eigen land niet anders verlaten zal dan over een vrij pad naar het dorp. Hij glimlacht ongeloovig, maar vertrouwend, dat mettertijd de boerin wel veranderen zal. Zij wordt niet boos, maar als hij later nog eens terugkomt, wijst ze hem bij de deur af. Zoo zien we de eerste hoofdpersoon uit dit boek, als de zoekende mysticus, gedragen door een heimw’eeachtig verlangen naar de wereld vffn het onbekende, omdat daarin de kennis en de wijsheid liggen besloten, die ons verklaren de raadselen, welke door ’t bekende niet worden opgelost. Wij missen den „Steen der Wijzen”, de sleu tel die alle raadselen ontsluit. Maar langs den weg van Jens komen we er niet: men eindigt dan als een overspannen mysticus in den af grond van het onzichtbare. De „Steen der Wij zen" wordt den mensch niet gegund, niemand zal volkomen ’t geheim doorgronden, het leven laat zijn geheim niet los en we blijven in raad selen wandelen op aarde. Wil dit zeggen daf het dus beter is maat niet meer te vragen, te zoeken, te denken0 Neen, want dat zou ons tot de ergste pes simisten en materialisten maken. Maar ’t heeft deze nuttige bedoeling de koortsachtig drijvende zoekers, die het uiterste geheim aan ’t heelal trachten te ontworstelen te waarschuwen, dat men er zoo niet komt. Dat is schrijvers eigen uitkomst geweest: ’t is onmogelijk de volmaakte kennis van ’s levenslot en bestemming te vinden. Maar 't zoeken daarnaar is iets anders: dat is de echte menschelijkheid. Zich in 't leven in te leven, zich aan dat leven te geven, is een doel, mooi en goed en edel, dat is ’s menschen roeping en bestemming. z En evenals een bergstroom pas dan in haar volle kracht zich ontplooit, wanneer hij zijn bed ding vult van boord tot boord, zoo ook dient de mensch in rijkdom en volheid te vullen de bedding van zijn aanleg en heel zijn wil en kracht te ontplooien: bestemming en doel zul len zich dan van zelf uitwijzen. In 't leven van den mensch is nu eenmaal iets van passiviteit, 'n niet verder kunnen, niet boven zich zelf uit kunnen stijgen: dan gevoelt men, dat er mach ten des levens zijn die ons dc baas zijn, dan gaat het met ons, zooals we niet hadden ge dacht en gewild. Geldt dit alleen wat het tragische betreft? Niet altijd. Er zijn ook zonnige plekken in elk leven waarop 't ons goed doet, dat we er zijn. En dan is ’t niet wat oppervlakkig klater goud, dat ons boeit, maar dan zijn het de beste gevoelens van mensch en samenleving als liefde, goedheid, trouw, eerbied, karakter. En zijn er enkele van die zonnige menschen, die als ’t ware heel hun leven in zonneschijn door de wereld gaan en daarvan iets laten af schijnen op anderen, gezegend dan dezulken. Zulk een menschenpaar teekent ons de schrij ver in Hans en Ellen, die van hun eigen zonnig heid laten uitstralen en neerkomen op den mis dadiger, die na een boetedoening in oprecht heid, met gratie in ’t dorp terugkeert en in hen de eersten vindt, die hem als hun medemensch ontvangen en willen helpen. En duidelijk ook toont ons de schrijver, hoe DE STEEN DER WIJZEN. Over bovengenoemd boek van den Deenschen schrijver Anker Larsen sprak Woensdagavond voor het Nut,‘ds. Junod uit Den Haag. De nieuwe voorzitter van het departement, de heer Peteri opende met een kort woord, waarin hij er op wees hoe avonden als deze het alge- ook wel uit het feit, dat de beste boekenkenners meene doel van het Nut volkomen dienen: de S 1'"' '1"” jaar van z’n verschijning reegis in een 12-tal vertalingen uitkwam. Dit boek zal dan ook een eereplaats blijven innemen in de wereldlitera- verstand en hart gewonnen geven kan. tuur. Voornamelijk wel, omdat het in zeer geniet bare vorm een onderwerp behandelt dat altijd actueel zal blijven, dat ieder menschenkind bij en "met zich draagt: de groote vraag van ’s menschen leven en lot, het zijn, het waarom, waartoe? Het feit zelf dat en de wijze waarop hij bestaat: de mensch met het denkend ver- voor den lezer is alleen dit van beteekenis, dat stand en het gevoelende hart, met zijn strevende hij in geen van die figuren, noch in de optreden en vaak tegenstrevende wil. de vrouwenfiguren iets vreemds welt, integen- Dat onderwerp wordt nooit oud: ’t zal altijd deel: ’t zijn allen levende figuren, waarin men nieuw zijn omdat het altijd weer anders is4 En iets terug vindt van personen die men kent, we hebben den schrijver dankbaar te zijn, dat misschien van zich zelf. hij ons in dit boek zoo echt heeft gezegd allerlei, I wat we rnisschien al lang wisten, altijd al ge- tot i OWE SNEEKER COURANT annex SNEEKER COURANT en WYMBRITSERADEEL

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1924 | | pagina 1