MissBlanche
I
WITTE ROZEN.
Het stedelijk leven binnen Sneek
in de 17e en 18e eeuw.
annex SNEEKER COURANT en WYMBRITSERADEEL
Otiicliil Orini dir Imnti tail
Verachjjnf
Nieuwstijdinyo.
41e JAARGM6
ZATERDAG 3 JANUARI 1925
Eerste Blad
Go. 31
7E gid. Mj twUm cn
iv nu Mn daim, vv
■ohiMlami dl» anaa Abonni’a varaekard tegen angelakken vaar
ti-
e
te.
n
I.
S.
dit onbarmhartige
De professor snoot zijn neus met een waar tafel-
2
gen,
len doen!
Iterij
den geleerde,
n be- :i
urgh.
S. A.
I.
En een flink pak slaag er bij.
•rst.
imatra
iden
ssen
ers
>te,
Plaatsing met toestemming der uitgevers
Gebrs. Cohen Amsterdam.
-o-
gld. bij varliaa van
aan wijsvinger.
L
54.
Uit het Duitsch
van
EUFEMIA VON ADLERSFELD—BALLESTREM.
K
:e.
n.
:a
en en
vjaar.
ek.
DINSDAG! «m VRIJDAGSAVONDS
Uitgevers
Brandenbürgh Co.,
Snu Telefoea Me. 150,
J) Lieve.
2) Tamelijk wel. 3) Dat lastige, eigenwijze schep
sel.
Abonnementper jaar f 2.50 fr. p.
post f 3.60.
Advertentiën9 ct. p. regel, inge
zonden mededeelingen hooger, bij
Abonnement belangrijke korting
Advertentiën worden tevens gratis ge
plaatst in de SNEEKER COURANT.
„Een deugd, barmhartigheid, verciert der vorsten troonen,
En scepters meer dan goud, ja maeckt het hoofd van
[’t Rijck,
Terwijl het sterflijck is, een Godheid zelf gelijck.”
kundig en gaf dikwijls wie(n) het niet toekwam, terwijl de
ware behoeftigen voortdurend leden. En doordat dit' ver
schijnsel van liefdadigheid zoo kerkelijk getint was,
.werd ter wille van de bedeeling de gewetensvrijheid qp
schromelijke wijze in de engte gedreven.
Toch vond men het stelsel van kerkelijke armenzorg
als zoodanig goed, en mocht de overheid bijna overal
slechts aanvullend optreden. En zelfs hiervan was nog niet
iedereen gediend, evenmin als men van het noodzakelijke
dier overheidsplicht overtuigd was. Herinnert U de gran-
diooze figuur van Groen van Prinsterer, die de vertolker
van veler beginselen was, toen hij als zijn meening uit
sprak: „Armenzorg is de eigenaardige taak der kerk, maar
wordt door den vrijzinnigen staat ter invloedsuitbreiding
overgenchnen”Da Costa ging zelfs wel heel ver, toen hij
de in zijn tijd opgerichte Maatschappij van Weldadigheid
te Frederiksoord „uit den duivel” noemde met de moti-
veering: „God heeft armen en rijken beiden gemaakt en
wij mogen wel geven, maar niet opheffen wat door God is
gewild!!!”
Intusschen heb ik mijn bestek overschreden en haast
mij, Uw aandacht te vragen voor een vorm van gemeente
lijken armenzorg te Sneek, welke in 1635 naar eigen in-
heemsch model en met soepelheid van lijn en onderlinge
proporties werd geconstrueerd, ongetwijfeld tot zegen
der noodlijdenden en behoeftigen, al zal ook dit nog verre
van ’t ideaal verwijderd zijn geweest evenals elke steun
regeling van alle tijden.
Reeds kort na de reformatie ,o. a. in 1590, waren voor
zieningen getroffen door de Sneeker Magistraat, om de
armen, buiten de „publycque Gereformeerde Kercke” val
lende, te ondersteunen. Dit getal, de zgn. „Stads-Armen”
vermeerderde geleidelijk in den loop der jaren. In 1635
werden voor het eerst „Articülen geconcipieert voor d’ op
sichters der armen deser stede Sneek”, waarin een rege-
v.
v.) zou plaats hebben. Die methode bleef ongewijzigd
gehandhaafd tot 1734, dus bijna een eeuw. En ook in
het nieuwe reglement van laatstgenoemd jaar vinden we
dat van -635 in hoofdzaak terug, wel een bewijs, dat men
algemeen accoord ging met de wijze van verzorging, zoo-
als die tot dusverre was ingesteld.
Aan deze gemeentelijk-stedelijke tak van dienst werkten
sedert 1635 samen de volgende functionarissen: een boek
houder (thans secretaris der armvoogdij), 4 „commissaris
sen”, (id. voogden burgerlijk armbestuur), een „fiscaal”
(een trait d’union tusschen den stedelijken Magistraat en
de commissarissen-armvoogden), en de „opzichters”, in
zekeren zin dienaren van de meer aristocratische „com
missarissen”, terwijl de stadsbode voor loopdiensten
mocht worden gerequireerd.
Hoe dit veelsoortig college werkte, zal U door het vol
gende duidelijk worden.
De stad was ten behoeve van de inzameling der „armen
gelden” verdeeld in vier kwartieren. Voor „kwartier” leest
mén- in ’.tukken betrekkelijk de armverzorging ook wel
eens „espel”, doch deze naamsverwisseling is misleidend.
Er waren nl. 4 kwartieren met ieder 2 opzichters voor deze
philantropische tak van dienst, doch 6 espels als staats
rechtelijke afdeelingen van de stad Sneek, met name: Dijk-
ster-, Kleinzaridster-, Grootzandster-, Scharn- of Leeu-
wenburgster-, Marktstraatster- en Nieuwe Geuzen- of
Koornmarktster Espel”, welke laatste politieke indeeling
niets met de eerste gemeen had. Bedoelde opzichters
moesten bp een bepaalden dag in de week, des Donder
dags, ieder in zijn wijk, de aalmoezen voor de armen op
halen langs de deuren, in den zgn. kleinen buidel. Van
elke twee was daarmee om de beurt één opzichter belast
De opgezamelde gelden moesten daarna onverwijld ge
bracht worden bij den boekhouder, die daartoe zitting
hield gedurende de 17e eeuw in het Sneeker oude stad
huis en na 1734 in het Nieuw Weeshuis, „voor d’ clocke
twaleff vuiren slaet”. Het was gewenscht, doch niet be
slist noodzakelijk, djt beide de opzichters van ieder kwar
tier zich te dien einde bij den boekhouder presenteerden.
Kwam de stadsbode aanzegging doen aan de opzich
ters, dat er ten stadhuize vergadering zou zijn met de
leden van den Magistraat, dan dienden genen ook te be
stemder tijd op de aangewezen plaats te zijn. Later werd
hier ook het Nieuw Weeshuis voor aangewezen. Eveneens
waren zij verplicht op last van de commissarissen bepaal
de armen in hun wijk te bezoeken „ofte visiteren, om
eenich behulp t’ doen”, zoo noodig onmiddeliijk. Kwamen
de armen alsdan of bij andere gelegenheden met klachten,
dan moesten deze via de opzichters ingediend worden ter
vergadering van Commissarissen en Boekhouder Ook hier
moest stipt de hiërarchieke weg bewandeld worden!
Wiens beurt het was, moest elke week, des Zaterdags
morgens, in den zomer vóór acht en des winters vóór
negen uur, zich vervoegen ten huize van den boekhouder,
om met dezen ten stadhuize „den aelmoesen den armen
tot t’deilen ofte geuen”. Ook in de 18e eeuw bleef deze
uitkeering steeds op het raadhuis geschieden. Ging de
dienstdoende opzichter voor een bepaalden tijd uit de
stad, om zijn particuliere belangen te behartigen, dan
moest hij daarvan bijtijds zijn „adivnct ofte naest geseten
medebroeder” op de hoogte stellen, die in zulk een geval
voor hem moest invallen.
Op de ruwere zeden dier tijden wijzen ook weer verbods
bepalingen als deze: „Dat niemand vant collegio sal moo-
gen droncken comen op het stadtshuis ofte elders anders,
daermen van arme saecken sal handelen, veel min sicli
droncken ofte vol t’ drincken.” „Niemant van de opsichters
sullen mogen vloecken, sweeren, ofte eenige quade manie
ren pleegen ofte spreecken.” En belachelijk in de oogen
van den modernen mensch onzes tijds, doch des te meer
typeerend voor dien van een paar eeuwen terug, is wel
het volgende: „Oock sal niemant vande opsichters moogen
gaen sitten op d’ plaettse ofte cussens vande commissaris
sen, Boeckhouder, offte fiscal bij poene als vooren 111/st.
sonder dat opgemelte persoonen oock sullen vermogen
haer plaets t’ veranderen.” Dat waren ambtelijke verhou
dingen van dien tijd, zeker niet gunstiger dan het „afstand
bewaren” in zekere groepen van onze dagen.
Tot de uitgedeelde goederen onder de armen behoorden
in de eerste plaats geld, voorts levensmiddelen in natura,
inzonderheid brood, wijders bij hoogtijden iets extra's
voor de maag, soms kleeding en ook aan de huiszittende
armen het verstrekken van een gratis woongelegenheid
in een zgn. „armenkamer”. Helaas kon ik tot heden geen
uitdeelingsstaten en dergelijk sommierlijk en statistisch
materiaal inzake de Sneeker armbedeeling van dien tijd
bemachtigen, zoodat het werken met cijfers voorloopig
achterwege moet blijven. Om de brooduitdeeling geregeld
te doen plaats hebben, werd den opzichters opgelegd
„voortaan binnen twe dagen na de wtdeilinge geholden
(te) sijn den backers den leverantie ende gereedmaeckinge
der broden tegêns den volgenden dach van leveringe aen
te dienen.” Verzuimden de opzichters deze waarschuwing
aan de bakkers te doen, dan kostte dit hun een extra-
boete.
Wanneer er een der „armlastigen”
51.)
„Nu, daartoe zijn er dan toch drie noodig: de een,
die het doet, de ander, die het zich laat welgevallen,
en de derde, die het toelaat. En daar ben ik de man
niet naar,” zeide de vorst half lachend, maar toch
een weinig ongerust.
„Maar wanneer u weg is De hemel is hoog
en de Czaar is ver, zegt bij ons een spreekwoord.”
„Nu, Boris, ben je eindelijk klaar,” riep hij zijn
neef toe, die zich juist in ’t voorportaal liet zien. „De
trein wacht namelijk niet op ons. Dat is zoo een van
zijne eigenaardigheden. Dus voorwaarts! Adieu aan
allen, tot weerziens! Adieu, Iris” en een heel burger
lijke kus begeleidde dit vaarwel „groet onzen jon-
gen voor mij. Adieu, Olga, adieu, Sigrid! En aan u,
waarde professor, draag ik de zorg op voor vrouw
en huisgenooten.”
„Goed, u kan zich op mij verlaten. Maar maak nu
dat u weg komt, het is hoog tijd!” sprak de profes
sor haastend.
Hochwald legde zijn arm in dien van den geleerde,
om zich door hem tot aan het rijtuig te laten verge
zellen.
„Zorgt u vooral voor mijne vrouw,” fluisterde hij
hem toe, houd haar een beetje gezelschap, wil u?
Ziet u, mijne schoonzuster is zeer nerveus en kwelt
mijne vrouw daar dikwijls erg mede maar wan
neer u er bij is, zal zij zich wel wat in acht ne
men
„Laat dat maar aan mij over,” stelde de professor
hem gerust. Na deze woorden rolde Bet rijtuig weg.
Iris stond in het portaal en wist niet, waarom het hart
haar op eens zoo zwaar werd.
„Kom, mevrouw,” riep de professor haar toe, „doet
u mij nu als het u belieft een genoegen en kijkt u
niet zoo zwaarmoedig. Uw echtgenoot blijft immers
niet lang weg.”
„Dat weet ik, dat weet ik het is ook al te
dwaas”, trachtte Iris te schertsen. „Maar ik kan er
niets aan doen, professor het is mij zoo droef te
moede
„Nu ja!” knikte de professor met een veelbetee-
kenend glimlachje. „De eerste scheiding, niet waar?”
„Ja, maar dat kan ’t niet zijn. Misschien is Mar
cellus morgenavond alweer terug-heeft hij u
gezegd, waarom hij vertrekt?”
Aldus de dichter van „Gebroeders”.
Doch was dit eene uiterst gulle, ruimvloeiende mild
dadigheid Prof. dr. Knappert heeft het met cijfers aan-
getoond voor geheel ons land in diens mooie Geschiedenis
der Ned. Herv. Kerk, alsmede Dr. S. Cuperus voor ’t hei-
telan in diens dissertatie over de Herv. Kerk in Friesland
tijdens de Republiek doch van verstandige en afdoende
armenzorg kon hierbij al even weinig sprake zijn als
tijdens de Middeleeuwen. Zij bestreed de armoede onvol-
I doende en voorkwam die nog minder, werkte onoordeel-
zeggen,” zeide Sascha op gedempten toon, maar toch
zoo duidelijk, dat zoowel Iris als Sigrid het konden
verstaan.
De laatste haalde er de schouders over op, nam
mantel en parasol van den standaard en wandelde
het park in. Iris met Sascha en mevrouw Chrysopras
gingen weer naar boven, terwijl de professor de
bibliotheek opzocht.
„Wanneer de luidjes nu maar openlijk wilden zeg
gen, wat er aan de hand is,” sprak hij binnensmonds.
„Wat heeft nu die schoone knorrige Sigrid tegen die
lieve vorstin? Waarom moet ik mij het hoofd bre
ken, om dat uit te visschen? Enfin, wij zullen op onze
hoede zijn. Aardige lui, die Hochwalds. Waarom
zij echter die Yankee dochter nareizen blijft mij een
raadsel. Die hebben ze toch nfet noodig Hm!
Hm!”
Er waren echter nog geen vijf minuten verloopen,
of de goede professor had bij zijn boeken de wereld
vergeten, maar toch niet geheel, hetgeen men hem
had opgedragen.
Een paar uur later vertrok ook Sascha, onder een
vloed van tranen harer moeder, die nu eerst begon
te begrijpen, wat zij in hare dochter bezat, wier lee-
lijk uiterlijk haar dagelijks een doorn in ’t oog was,
En toen de trein reeds in gang was, riep zij haar
met den zakdoek wuivend nog toe: „Sascha
Sascha, de grace houd je goed!”
Toen zij van het station naar huis terugkeerden,
verwonderde Iris er zich in stilte over hoe Marcel
lus Hochwald, dié in alle dingen zoo degelijk was en
elke oppervlakkigheid vermeed, zoo’n oppervlakkige
zuster kon hebben. „Wat zullen de menschen er wel
van zeggen,” dat was het zedelijke richtsnoer van
haar leven, en wanneer het mode was geworden, op
de handen in plaats van op de voeten te loopen, dan
had zij het zeker ook gedaan, en wel alleen omdat
iedereen het deed.
Dat broer en zuster zooveel van elkander konden
verschillen, dacht Iris bij zichzelve, terwijl zij hare
paarden den weg door het woud liet inslaan. En dat
bracht haar op het idee om de verhouding tusschen
haar en Sigrid na te gaan. Hadden zulke scherpe
tegenstellingen zich ook niet tusschen haar en hare
zuster voorgedaan, sedert sedert zij Marcellus
leerde kennen en hij haar zijn hart had geschonken.
Het was alsof op eens Iris oogen geopend werden:
het geheele zonderlinge, krenkende gedrag van Sigrid
tegenover haar was jaloezie.
En zoo overweldigd was zij door dezen plotselin-
gen schellen lichtstraal, dat zij de paarden met een
ruk in de teugels tot staan bracht en er niets van
bemerkte.
„Mijn God, Iris, waarom houden wij hier midden
in ’f woud stil. Wat is er gebeurd?” riep mevrouw
Chrysopras.
„O, niets,” antwoordde Iris en liet de schimmels
weder vóortdraven. „Ik was zoo in gedachten, Olga,
daarvan maakten die luiaards gebruik!”
Iris was nog steeds als verblind door het inzicht,
dat zij zoo plotseling had gekregen.
Dat zij ook nog nooit op die gedachte was geko
men! En toch was dat heel natuurlijk, daar haar
karakter evenmin als dat van Hochwald het gevoel
van jaloezie kende.
Een goed vertrouwen kent geen naijver of jaloezie,
want waar dit gevoel in ’t hart sluipt, daar bestaat
geen vol vertrouwen. Naijver is kleingeestigheid en
heeft haar ontstaan aan verschillende motieven te
danken. Of noemde men Sigrids naijver beter nijd,
.omdat zij het misschien niet verdragen kon, dat
Hochwalds hart haar niet toebehoorde. Dat was
't nu, wat Iris niet kon onderscheiden. Maar nijd!
De nijd is een giftige plant, die in 't huis van graaf
Erlenstein zeker niet was gezaaid, ja, erger nog, het
is een doodzonde. En toch wanneer Sigrid naijve
rig op haar was, omdat Marcellus Hochwald haar
had gekozen, dan moest zij. haar immers ook haar
geluk benijden!
O, wat een grauwe, akelige gedachten, te midden
van den zonneschijn en van het ruischen van de
eiken des wouds, waar een frisch, verkoelend zet-
windje door blies. En toch, bleef haar een andere op
lossing over van het raadsel, waarvoor Sigrid haar
door haar zonderling gedrag stelde?
„Olga, zou je Sigrid niet kunnen bepraten, je naar
Engeland te vergezellen?” zoo keerde zij zich tot
hare schoonzuster, want het werd haar nu heel dui
delijk, dat samenleving met hare zuster onder deze
omstandigheden onmogelijk was, tot de wonde ge
heel genezen was door den onfeilbaren geneesmees
ter: de Tijd.
„Bepraten?” riep mevrouw Chrysopras verwon-
ZELFONDERZOEK
1L gld. bij varliaa
*3 van aan vinger
laken van een rood zijden zakdoek.
„Dat wil zeggen, de vorst heeft er mij een klein
i beetje van verteld. Nu, ik zou mij al sterk moeten
vergissenj wanneer die reis geen weggegooid geld
was. En wanneer het ook iets gaf ik had haar laten
loopen!”
„Maar, professor!” riep Iris verbaasd. „Ja, u, als
een verstokt en onverbeterlijk vrijgezel
„Dat ben ik glimlachte de kleine geleerde.
Mevrouw Chrysopras, die bij Sascha intusschen
haar hart had uitgestort, kwam nader. „Iris, ik ge
loof, dat ik weder migraine krijg. Zulke gemoeds
aandoeningen zijn vergift voor mij. Ik zal daarom
wat stil gaan liggen. Sascha’s afscheid zal mij wel
rust geven. Laat je boven de tafel dekken?”
„Natuurlijk, wanneer je dat wilt,” zeide Iris. „Ik zal
Dit woord is te allen tijde verstaan en deswege de daad,
om den nood der armen te lenigen, elkanders lasten te
dragen, ook immer verricht. Maar op zeer verschillende
wijze. We onderscheiden hierbij vooral twee hoofdrichtin
gen: kerkelijke armenzorg uit godsdienstige motieven ge
boren, en die van overheidswege, welke uit maatschappe
lijke oorzaken voortvloeit. De eerste vorm is in wezen
steeds meer liefdadigheid geweest, een werk van vroom
heid en barmhartigheid, dat aangenaam maakte bij God
en de heiligen, zooals de Middeleeuwen het ons doen zien.
De tweede vorm daarentegen is een hoofdtak der sociale
arbeid, een der gewichtigste eischen van het gemeen
schapsbelang, een maatregel voor behoud der algemeene
orde en veiligheid.
Beide idealen van barmhartigheid en gemeenschapszin
bleven ook ten tijde der Republiek naast elkaar bestaan,
gingen meestal samen doch stonden elkaar ook wel eens
in den weg. In de Middeleeuwen was de kerkelijke armen
zorg een noodzakelijk uitvloeisel van de praktijk der
goede werken, waaraan immers de belofte der eeuwige
zaligheid verbonden was. Dit verklaart de stichting van
zoovele gast-, leprozen- en huiszittenhuizen, hofjes en
andere instellingen van charitaat, die niet het minst op ling werd neergelegd, op welke wijze de bedeeling (s'
den vaderlandschen bodem hebben gebloeid. De bloeitijcr
dezer liefdadigheid was niet toevallig die der mystiek,
gelijk door Mej. Dr. C. Ligtenberg voor Holland werd be
wezen door haar interessante studiën over de middeleeuw-
sche armenzorg van de stad Leiden. Voor ’t Friesche
gewest zijn gelijksoortige parallellen te trekken, waarvan
ik een enkele op papier bracht in een studie over Frane-
kers kerkelijke armenzorg in het jaar 1566. Doch er is
in deze richting nog veel te onderzoeken en de oogst
belooft heel wat.
In den nieuwen tijd bleef de liefdadigheid der kerken
bestaan, gesteund als zij steeds werd door de gave der ge-
loovigen en voortgezet in den geest der goede werken.
Immers:
XI. ARMENZORG EN STEUNREGELING TE SNEEK.
In navolging van den bekenden Griek Euripides schreef
onze prins der Nederlandsche dichters eens:
„Wie arm is leeft in smert,
geen stam kan honger boeten.”
Sascha dan zelf met het rijtuig naar het station bren
gen wie gaat er mee?”
„Ik zou Sascha nu reeds goeden dag willen zeg
gen,” viel Sigrid haar in de rede. „Ik voel mij van
daag veel beter, maar ik geloof, dat een paar uur
volkomen rust in de open lucht alleen mij goed zul
len doen!”
„And a good horsewhipping too,1) zou Fuchsia
derd. „Lieve iris, ik heb sedert gisteren niets an
ders gedaan, want de gedachte, alleen te moeten rei
zen, nu Sascha mij door de overrompeling van Mar
cellus ontnomen is, maakt mij heelemaal ziek. Ik heb
haar van morgen vroeg bijna op de knieën gesmeekt,
maar je weet wel, wat een eigenwijs schepsel het is.
Vroeger toen je vader nog leefde, durfde zij dat niet
wie zou gedacht hebben, dat zij zoo in zichzelve
gekeerd en ongenaakbaar zou worden, nu de vaste
hand ontbreekt die haar in toom hield!”
„Ja,” zeide Iris. „Maar ik geloof, dat de zeelucht
haar zoo nerveus maakt, en daarom was het mis
schien beter, dat zij met je mee ging. Er zijn er meer,
die niet tegen de zeelucht kunnen. Maar het schijnt
mij van onze, vooral van mijn kant zoo onvriendelijk
toe, haar over te halen ons te verlaten.”
„O zeker! Jij bent zoo teer van gevoel, chère,”1)
antwoordde mevrouw Chrysopras op een toon, die
uit het hart sprak. „Dikwijls is Sigrid ook geen aan
gename of gemakkelijke gezellin, weet je! Zij heeft
nukken zij is mij dikwijls een raadsel geweest,
maar toch neem ik haar gfüag mede, zij ziet er zoo
voornaam uit en met dat al, wij kunnen molto
benissimo2) met elkaar overweg. Om van raadselen
te spreken wat is er met den Marchese voorgeval
len? Waarom vertrekt hij zoo plotseling? Marcellus
scheen bij zijn vertrek op geen al te goeden voet met
hem te staan hij heeft hem geen hand gegeven.
Ik heb ’t gezien. Ik hoop dat Marcellus hem niet in
zijn eigenwaan heeft gekwetst - hij is zoo’n gevaar
lijk duellist.”
„O Iris klapte met de zweep het antwoord
werd haar moeilijk. „De Marchese heeft een afwij
zend antwoord gekregen op zijn aanzoek
„Wat!” riep mevrouw Chrysopras verwonderd.
„Toch niet van Sascha? Oh! This most troublesome
and wilful girl3)
„Toch ryet, Olga,” zocht Iris haar opgewonden
schoonzuster gerust te stellen.
„Ha!” zeide deze, terwijl zij diep ademhaalde.
„Dus van Sigrid? En nadat hij bijna drie jaar als
een vlinder om haar heeft gefladderd?”
„Ik weet er niets van, Olga ik heb eerlijk ge
zegd nog niet den moed gehad er met Sigrid zelf
over te praten. Maar Marcellus is toch haar voogd en
heeft als zoodanig het aanzoek van de hand ge
wezen.”
„Ha zeide mevrouw Chrysopras merkbaar
verlicht. „Dat maakt de zaak eenigszins duidelijker.”
Iris knikte. Wat zij gezegd had, was alles wat zij
zelf wist door Marcellus, die haar natuurlijk de
lest van zijn gesprek met Spini niet had medege
deeld, opdat geen wolkje haar aangezicht zou ver
duisteren.
SNEEK. De agent van politie B. de Jong
alhier is benoemd tot gemeenteveldwachter
te Heeg.
Gevonden voorwerpen.
Aanwezig aan het bureau van politie,
Nieuwe Veemarkt, en aldaar te bevragen op
alle werkdagen tusschen H/2 en W/2 uur>
de navolgende voorwerpen als gevonden
gedeponeerd op 30 en 31 Dec. ’24 en 1 Jan.
1925:
Gouden broche.
Aanwezig en te bevragen bij de nrJVol-
gende ingezetenen, önderstaande voorwen
pen, als gevonden aangegeven op 30 en 31
Dec. ’24 en 1 Jan. 1925:
Huissleutel, R. Draaisma, Tranendal 13;
rozenkrans, S. Sijbranda, Boschstraat 4;
houten tabakspijp en ceintuur, R. Samplo-
nius, Potbuurt 10; witte emmer, B. Miede-
ma, Singel 12; bundel ledige zakken, J.
Ruurda, Potbuurt 11kinderwant, W. Wes
ter, Priorstr. 47; grijze jongenspet, M. de
Jong, H. Casimirstraat 4: huissleutel, J. Vis-
scher, Smidsbuurt 3; br. beursje inh. f 0.12,
K. Bijlsma, Oosterdijk 59; zwart zijden
sjaal, D. Wreede, Kloosterdwarsstraat 5.
Teveel Kerstboomen.
Te Rotterdam zijn wel 5 a 6000 Kerst
boomen door de gemeente-reiniging ver
brand; ze konden niet verkocht worden,
de aanvoer was te groot. Voor 5 of 6
centen wilden ze nog niet weg.
voorvauden owHnadomn mat gld. bl) lavan*- Iflft gl<Lingavalnaavar- |En gld. bl| «arUaa nn
YarïSüir «Ha Abonn*’» wariakard tagaa angalakkaa aoar JUUU tanga invaliditeit JUU lilden binnen *0 d. I0U Mn hand, nat af neg
js-
i Wordt vervolgd
iden.
•i.
NIEUWE SNEEZER COURANT
Gebruik geen omhaal van woorden
ala gij sigaretten koopt. Zeg eenvoudig
Geef MIJ maar
Ontwaakt gij ’s morgens met pijn in den
rug Hebt gi] donkere zwellingen onder de
oogen Zijn de enkels en handen gezwollen
Is de urine bewolkt, zanderig of brandend
Geschiedt de loozing te vaak of te weinig
Zijn uw ledematen beverig en rheumatisch.
vooral bij ruw en vochtig weer Doet uw rug
zeer, ais gij bukt of opstaat
Hoedt U bijtijds; laat Foster’s Rugpijn
Nieren Pillen een nierziekte voorkomen
spoedige behandeling is het eenige betrouw
bare voorbehoedmiddel.
Verwaarloozing kweekt al te dikwijls blaas
ontsteking, waterzucht, rheumatiek, steen
vorming en urinezuur-vergiftiging Hoewel
Foster’s Pillen zelfs bij deze latere verwikke
lingen baten, is het verstandiger om dit
epeciaal niergeneesmiddel tot voorkoming van
nierziekte te gebruiken.
Verkrijgbaar in apotheken en drogistzaken
a f 1 75 per flacon, (geel etiket met zwarten
opdruk). 25