MissBlanche I WITTE ROZEN. Het stedelijk leven binnen Sneek in de 17e en 18e eeuw. annex SNEEKER COURANT en WYMBRITSERADEEL Otiicliil Orini dir Imnti tail Verachjjnf Nieuwstijdinyo. 41e JAARGM6 ZATERDAG 3 JANUARI 1925 Eerste Blad Go. 31 7E gid. Mj twUm cn iv nu Mn daim, vv ■ohiMlami dl» anaa Abonni’a varaekard tegen angelakken vaar ti- e te. n I. S. dit onbarmhartige De professor snoot zijn neus met een waar tafel- 2 gen, len doen! Iterij den geleerde, n be- :i urgh. S. A. I. En een flink pak slaag er bij. •rst. imatra iden ssen ers >te, Plaatsing met toestemming der uitgevers Gebrs. Cohen Amsterdam. -o- gld. bij varliaa van aan wijsvinger. L 54. Uit het Duitsch van EUFEMIA VON ADLERSFELD—BALLESTREM. K :e. n. :a en en vjaar. ek. DINSDAG! «m VRIJDAGSAVONDS Uitgevers Brandenbürgh Co., Snu Telefoea Me. 150, J) Lieve. 2) Tamelijk wel. 3) Dat lastige, eigenwijze schep sel. Abonnementper jaar f 2.50 fr. p. post f 3.60. Advertentiën9 ct. p. regel, inge zonden mededeelingen hooger, bij Abonnement belangrijke korting Advertentiën worden tevens gratis ge plaatst in de SNEEKER COURANT. „Een deugd, barmhartigheid, verciert der vorsten troonen, En scepters meer dan goud, ja maeckt het hoofd van [’t Rijck, Terwijl het sterflijck is, een Godheid zelf gelijck.” kundig en gaf dikwijls wie(n) het niet toekwam, terwijl de ware behoeftigen voortdurend leden. En doordat dit' ver schijnsel van liefdadigheid zoo kerkelijk getint was, .werd ter wille van de bedeeling de gewetensvrijheid qp schromelijke wijze in de engte gedreven. Toch vond men het stelsel van kerkelijke armenzorg als zoodanig goed, en mocht de overheid bijna overal slechts aanvullend optreden. En zelfs hiervan was nog niet iedereen gediend, evenmin als men van het noodzakelijke dier overheidsplicht overtuigd was. Herinnert U de gran- diooze figuur van Groen van Prinsterer, die de vertolker van veler beginselen was, toen hij als zijn meening uit sprak: „Armenzorg is de eigenaardige taak der kerk, maar wordt door den vrijzinnigen staat ter invloedsuitbreiding overgenchnen”Da Costa ging zelfs wel heel ver, toen hij de in zijn tijd opgerichte Maatschappij van Weldadigheid te Frederiksoord „uit den duivel” noemde met de moti- veering: „God heeft armen en rijken beiden gemaakt en wij mogen wel geven, maar niet opheffen wat door God is gewild!!!” Intusschen heb ik mijn bestek overschreden en haast mij, Uw aandacht te vragen voor een vorm van gemeente lijken armenzorg te Sneek, welke in 1635 naar eigen in- heemsch model en met soepelheid van lijn en onderlinge proporties werd geconstrueerd, ongetwijfeld tot zegen der noodlijdenden en behoeftigen, al zal ook dit nog verre van ’t ideaal verwijderd zijn geweest evenals elke steun regeling van alle tijden. Reeds kort na de reformatie ,o. a. in 1590, waren voor zieningen getroffen door de Sneeker Magistraat, om de armen, buiten de „publycque Gereformeerde Kercke” val lende, te ondersteunen. Dit getal, de zgn. „Stads-Armen” vermeerderde geleidelijk in den loop der jaren. In 1635 werden voor het eerst „Articülen geconcipieert voor d’ op sichters der armen deser stede Sneek”, waarin een rege- v. v.) zou plaats hebben. Die methode bleef ongewijzigd gehandhaafd tot 1734, dus bijna een eeuw. En ook in het nieuwe reglement van laatstgenoemd jaar vinden we dat van -635 in hoofdzaak terug, wel een bewijs, dat men algemeen accoord ging met de wijze van verzorging, zoo- als die tot dusverre was ingesteld. Aan deze gemeentelijk-stedelijke tak van dienst werkten sedert 1635 samen de volgende functionarissen: een boek houder (thans secretaris der armvoogdij), 4 „commissaris sen”, (id. voogden burgerlijk armbestuur), een „fiscaal” (een trait d’union tusschen den stedelijken Magistraat en de commissarissen-armvoogden), en de „opzichters”, in zekeren zin dienaren van de meer aristocratische „com missarissen”, terwijl de stadsbode voor loopdiensten mocht worden gerequireerd. Hoe dit veelsoortig college werkte, zal U door het vol gende duidelijk worden. De stad was ten behoeve van de inzameling der „armen gelden” verdeeld in vier kwartieren. Voor „kwartier” leest mén- in ’.tukken betrekkelijk de armverzorging ook wel eens „espel”, doch deze naamsverwisseling is misleidend. Er waren nl. 4 kwartieren met ieder 2 opzichters voor deze philantropische tak van dienst, doch 6 espels als staats rechtelijke afdeelingen van de stad Sneek, met name: Dijk- ster-, Kleinzaridster-, Grootzandster-, Scharn- of Leeu- wenburgster-, Marktstraatster- en Nieuwe Geuzen- of Koornmarktster Espel”, welke laatste politieke indeeling niets met de eerste gemeen had. Bedoelde opzichters moesten bp een bepaalden dag in de week, des Donder dags, ieder in zijn wijk, de aalmoezen voor de armen op halen langs de deuren, in den zgn. kleinen buidel. Van elke twee was daarmee om de beurt één opzichter belast De opgezamelde gelden moesten daarna onverwijld ge bracht worden bij den boekhouder, die daartoe zitting hield gedurende de 17e eeuw in het Sneeker oude stad huis en na 1734 in het Nieuw Weeshuis, „voor d’ clocke twaleff vuiren slaet”. Het was gewenscht, doch niet be slist noodzakelijk, djt beide de opzichters van ieder kwar tier zich te dien einde bij den boekhouder presenteerden. Kwam de stadsbode aanzegging doen aan de opzich ters, dat er ten stadhuize vergadering zou zijn met de leden van den Magistraat, dan dienden genen ook te be stemder tijd op de aangewezen plaats te zijn. Later werd hier ook het Nieuw Weeshuis voor aangewezen. Eveneens waren zij verplicht op last van de commissarissen bepaal de armen in hun wijk te bezoeken „ofte visiteren, om eenich behulp t’ doen”, zoo noodig onmiddeliijk. Kwamen de armen alsdan of bij andere gelegenheden met klachten, dan moesten deze via de opzichters ingediend worden ter vergadering van Commissarissen en Boekhouder Ook hier moest stipt de hiërarchieke weg bewandeld worden! Wiens beurt het was, moest elke week, des Zaterdags morgens, in den zomer vóór acht en des winters vóór negen uur, zich vervoegen ten huize van den boekhouder, om met dezen ten stadhuize „den aelmoesen den armen tot t’deilen ofte geuen”. Ook in de 18e eeuw bleef deze uitkeering steeds op het raadhuis geschieden. Ging de dienstdoende opzichter voor een bepaalden tijd uit de stad, om zijn particuliere belangen te behartigen, dan moest hij daarvan bijtijds zijn „adivnct ofte naest geseten medebroeder” op de hoogte stellen, die in zulk een geval voor hem moest invallen. Op de ruwere zeden dier tijden wijzen ook weer verbods bepalingen als deze: „Dat niemand vant collegio sal moo- gen droncken comen op het stadtshuis ofte elders anders, daermen van arme saecken sal handelen, veel min sicli droncken ofte vol t’ drincken.” „Niemant van de opsichters sullen mogen vloecken, sweeren, ofte eenige quade manie ren pleegen ofte spreecken.” En belachelijk in de oogen van den modernen mensch onzes tijds, doch des te meer typeerend voor dien van een paar eeuwen terug, is wel het volgende: „Oock sal niemant vande opsichters moogen gaen sitten op d’ plaettse ofte cussens vande commissaris sen, Boeckhouder, offte fiscal bij poene als vooren 111/st. sonder dat opgemelte persoonen oock sullen vermogen haer plaets t’ veranderen.” Dat waren ambtelijke verhou dingen van dien tijd, zeker niet gunstiger dan het „afstand bewaren” in zekere groepen van onze dagen. Tot de uitgedeelde goederen onder de armen behoorden in de eerste plaats geld, voorts levensmiddelen in natura, inzonderheid brood, wijders bij hoogtijden iets extra's voor de maag, soms kleeding en ook aan de huiszittende armen het verstrekken van een gratis woongelegenheid in een zgn. „armenkamer”. Helaas kon ik tot heden geen uitdeelingsstaten en dergelijk sommierlijk en statistisch materiaal inzake de Sneeker armbedeeling van dien tijd bemachtigen, zoodat het werken met cijfers voorloopig achterwege moet blijven. Om de brooduitdeeling geregeld te doen plaats hebben, werd den opzichters opgelegd „voortaan binnen twe dagen na de wtdeilinge geholden (te) sijn den backers den leverantie ende gereedmaeckinge der broden tegêns den volgenden dach van leveringe aen te dienen.” Verzuimden de opzichters deze waarschuwing aan de bakkers te doen, dan kostte dit hun een extra- boete. Wanneer er een der „armlastigen” 51.) „Nu, daartoe zijn er dan toch drie noodig: de een, die het doet, de ander, die het zich laat welgevallen, en de derde, die het toelaat. En daar ben ik de man niet naar,” zeide de vorst half lachend, maar toch een weinig ongerust. „Maar wanneer u weg is De hemel is hoog en de Czaar is ver, zegt bij ons een spreekwoord.” „Nu, Boris, ben je eindelijk klaar,” riep hij zijn neef toe, die zich juist in ’t voorportaal liet zien. „De trein wacht namelijk niet op ons. Dat is zoo een van zijne eigenaardigheden. Dus voorwaarts! Adieu aan allen, tot weerziens! Adieu, Iris” en een heel burger lijke kus begeleidde dit vaarwel „groet onzen jon- gen voor mij. Adieu, Olga, adieu, Sigrid! En aan u, waarde professor, draag ik de zorg op voor vrouw en huisgenooten.” „Goed, u kan zich op mij verlaten. Maar maak nu dat u weg komt, het is hoog tijd!” sprak de profes sor haastend. Hochwald legde zijn arm in dien van den geleerde, om zich door hem tot aan het rijtuig te laten verge zellen. „Zorgt u vooral voor mijne vrouw,” fluisterde hij hem toe, houd haar een beetje gezelschap, wil u? Ziet u, mijne schoonzuster is zeer nerveus en kwelt mijne vrouw daar dikwijls erg mede maar wan neer u er bij is, zal zij zich wel wat in acht ne men „Laat dat maar aan mij over,” stelde de professor hem gerust. Na deze woorden rolde Bet rijtuig weg. Iris stond in het portaal en wist niet, waarom het hart haar op eens zoo zwaar werd. „Kom, mevrouw,” riep de professor haar toe, „doet u mij nu als het u belieft een genoegen en kijkt u niet zoo zwaarmoedig. Uw echtgenoot blijft immers niet lang weg.” „Dat weet ik, dat weet ik het is ook al te dwaas”, trachtte Iris te schertsen. „Maar ik kan er niets aan doen, professor het is mij zoo droef te moede „Nu ja!” knikte de professor met een veelbetee- kenend glimlachje. „De eerste scheiding, niet waar?” „Ja, maar dat kan ’t niet zijn. Misschien is Mar cellus morgenavond alweer terug-heeft hij u gezegd, waarom hij vertrekt?” Aldus de dichter van „Gebroeders”. Doch was dit eene uiterst gulle, ruimvloeiende mild dadigheid Prof. dr. Knappert heeft het met cijfers aan- getoond voor geheel ons land in diens mooie Geschiedenis der Ned. Herv. Kerk, alsmede Dr. S. Cuperus voor ’t hei- telan in diens dissertatie over de Herv. Kerk in Friesland tijdens de Republiek doch van verstandige en afdoende armenzorg kon hierbij al even weinig sprake zijn als tijdens de Middeleeuwen. Zij bestreed de armoede onvol- I doende en voorkwam die nog minder, werkte onoordeel- zeggen,” zeide Sascha op gedempten toon, maar toch zoo duidelijk, dat zoowel Iris als Sigrid het konden verstaan. De laatste haalde er de schouders over op, nam mantel en parasol van den standaard en wandelde het park in. Iris met Sascha en mevrouw Chrysopras gingen weer naar boven, terwijl de professor de bibliotheek opzocht. „Wanneer de luidjes nu maar openlijk wilden zeg gen, wat er aan de hand is,” sprak hij binnensmonds. „Wat heeft nu die schoone knorrige Sigrid tegen die lieve vorstin? Waarom moet ik mij het hoofd bre ken, om dat uit te visschen? Enfin, wij zullen op onze hoede zijn. Aardige lui, die Hochwalds. Waarom zij echter die Yankee dochter nareizen blijft mij een raadsel. Die hebben ze toch nfet noodig Hm! Hm!” Er waren echter nog geen vijf minuten verloopen, of de goede professor had bij zijn boeken de wereld vergeten, maar toch niet geheel, hetgeen men hem had opgedragen. Een paar uur later vertrok ook Sascha, onder een vloed van tranen harer moeder, die nu eerst begon te begrijpen, wat zij in hare dochter bezat, wier lee- lijk uiterlijk haar dagelijks een doorn in ’t oog was, En toen de trein reeds in gang was, riep zij haar met den zakdoek wuivend nog toe: „Sascha Sascha, de grace houd je goed!” Toen zij van het station naar huis terugkeerden, verwonderde Iris er zich in stilte over hoe Marcel lus Hochwald, dié in alle dingen zoo degelijk was en elke oppervlakkigheid vermeed, zoo’n oppervlakkige zuster kon hebben. „Wat zullen de menschen er wel van zeggen,” dat was het zedelijke richtsnoer van haar leven, en wanneer het mode was geworden, op de handen in plaats van op de voeten te loopen, dan had zij het zeker ook gedaan, en wel alleen omdat iedereen het deed. Dat broer en zuster zooveel van elkander konden verschillen, dacht Iris bij zichzelve, terwijl zij hare paarden den weg door het woud liet inslaan. En dat bracht haar op het idee om de verhouding tusschen haar en Sigrid na te gaan. Hadden zulke scherpe tegenstellingen zich ook niet tusschen haar en hare zuster voorgedaan, sedert sedert zij Marcellus leerde kennen en hij haar zijn hart had geschonken. Het was alsof op eens Iris oogen geopend werden: het geheele zonderlinge, krenkende gedrag van Sigrid tegenover haar was jaloezie. En zoo overweldigd was zij door dezen plotselin- gen schellen lichtstraal, dat zij de paarden met een ruk in de teugels tot staan bracht en er niets van bemerkte. „Mijn God, Iris, waarom houden wij hier midden in ’f woud stil. Wat is er gebeurd?” riep mevrouw Chrysopras. „O, niets,” antwoordde Iris en liet de schimmels weder vóortdraven. „Ik was zoo in gedachten, Olga, daarvan maakten die luiaards gebruik!” Iris was nog steeds als verblind door het inzicht, dat zij zoo plotseling had gekregen. Dat zij ook nog nooit op die gedachte was geko men! En toch was dat heel natuurlijk, daar haar karakter evenmin als dat van Hochwald het gevoel van jaloezie kende. Een goed vertrouwen kent geen naijver of jaloezie, want waar dit gevoel in ’t hart sluipt, daar bestaat geen vol vertrouwen. Naijver is kleingeestigheid en heeft haar ontstaan aan verschillende motieven te danken. Of noemde men Sigrids naijver beter nijd, .omdat zij het misschien niet verdragen kon, dat Hochwalds hart haar niet toebehoorde. Dat was 't nu, wat Iris niet kon onderscheiden. Maar nijd! De nijd is een giftige plant, die in 't huis van graaf Erlenstein zeker niet was gezaaid, ja, erger nog, het is een doodzonde. En toch wanneer Sigrid naijve rig op haar was, omdat Marcellus Hochwald haar had gekozen, dan moest zij. haar immers ook haar geluk benijden! O, wat een grauwe, akelige gedachten, te midden van den zonneschijn en van het ruischen van de eiken des wouds, waar een frisch, verkoelend zet- windje door blies. En toch, bleef haar een andere op lossing over van het raadsel, waarvoor Sigrid haar door haar zonderling gedrag stelde? „Olga, zou je Sigrid niet kunnen bepraten, je naar Engeland te vergezellen?” zoo keerde zij zich tot hare schoonzuster, want het werd haar nu heel dui delijk, dat samenleving met hare zuster onder deze omstandigheden onmogelijk was, tot de wonde ge heel genezen was door den onfeilbaren geneesmees ter: de Tijd. „Bepraten?” riep mevrouw Chrysopras verwon- ZELFONDERZOEK 1L gld. bij varliaa *3 van aan vinger laken van een rood zijden zakdoek. „Dat wil zeggen, de vorst heeft er mij een klein i beetje van verteld. Nu, ik zou mij al sterk moeten vergissenj wanneer die reis geen weggegooid geld was. En wanneer het ook iets gaf ik had haar laten loopen!” „Maar, professor!” riep Iris verbaasd. „Ja, u, als een verstokt en onverbeterlijk vrijgezel „Dat ben ik glimlachte de kleine geleerde. Mevrouw Chrysopras, die bij Sascha intusschen haar hart had uitgestort, kwam nader. „Iris, ik ge loof, dat ik weder migraine krijg. Zulke gemoeds aandoeningen zijn vergift voor mij. Ik zal daarom wat stil gaan liggen. Sascha’s afscheid zal mij wel rust geven. Laat je boven de tafel dekken?” „Natuurlijk, wanneer je dat wilt,” zeide Iris. „Ik zal Dit woord is te allen tijde verstaan en deswege de daad, om den nood der armen te lenigen, elkanders lasten te dragen, ook immer verricht. Maar op zeer verschillende wijze. We onderscheiden hierbij vooral twee hoofdrichtin gen: kerkelijke armenzorg uit godsdienstige motieven ge boren, en die van overheidswege, welke uit maatschappe lijke oorzaken voortvloeit. De eerste vorm is in wezen steeds meer liefdadigheid geweest, een werk van vroom heid en barmhartigheid, dat aangenaam maakte bij God en de heiligen, zooals de Middeleeuwen het ons doen zien. De tweede vorm daarentegen is een hoofdtak der sociale arbeid, een der gewichtigste eischen van het gemeen schapsbelang, een maatregel voor behoud der algemeene orde en veiligheid. Beide idealen van barmhartigheid en gemeenschapszin bleven ook ten tijde der Republiek naast elkaar bestaan, gingen meestal samen doch stonden elkaar ook wel eens in den weg. In de Middeleeuwen was de kerkelijke armen zorg een noodzakelijk uitvloeisel van de praktijk der goede werken, waaraan immers de belofte der eeuwige zaligheid verbonden was. Dit verklaart de stichting van zoovele gast-, leprozen- en huiszittenhuizen, hofjes en andere instellingen van charitaat, die niet het minst op ling werd neergelegd, op welke wijze de bedeeling (s' den vaderlandschen bodem hebben gebloeid. De bloeitijcr dezer liefdadigheid was niet toevallig die der mystiek, gelijk door Mej. Dr. C. Ligtenberg voor Holland werd be wezen door haar interessante studiën over de middeleeuw- sche armenzorg van de stad Leiden. Voor ’t Friesche gewest zijn gelijksoortige parallellen te trekken, waarvan ik een enkele op papier bracht in een studie over Frane- kers kerkelijke armenzorg in het jaar 1566. Doch er is in deze richting nog veel te onderzoeken en de oogst belooft heel wat. In den nieuwen tijd bleef de liefdadigheid der kerken bestaan, gesteund als zij steeds werd door de gave der ge- loovigen en voortgezet in den geest der goede werken. Immers: XI. ARMENZORG EN STEUNREGELING TE SNEEK. In navolging van den bekenden Griek Euripides schreef onze prins der Nederlandsche dichters eens: „Wie arm is leeft in smert, geen stam kan honger boeten.” Sascha dan zelf met het rijtuig naar het station bren gen wie gaat er mee?” „Ik zou Sascha nu reeds goeden dag willen zeg gen,” viel Sigrid haar in de rede. „Ik voel mij van daag veel beter, maar ik geloof, dat een paar uur volkomen rust in de open lucht alleen mij goed zul len doen!” „And a good horsewhipping too,1) zou Fuchsia derd. „Lieve iris, ik heb sedert gisteren niets an ders gedaan, want de gedachte, alleen te moeten rei zen, nu Sascha mij door de overrompeling van Mar cellus ontnomen is, maakt mij heelemaal ziek. Ik heb haar van morgen vroeg bijna op de knieën gesmeekt, maar je weet wel, wat een eigenwijs schepsel het is. Vroeger toen je vader nog leefde, durfde zij dat niet wie zou gedacht hebben, dat zij zoo in zichzelve gekeerd en ongenaakbaar zou worden, nu de vaste hand ontbreekt die haar in toom hield!” „Ja,” zeide Iris. „Maar ik geloof, dat de zeelucht haar zoo nerveus maakt, en daarom was het mis schien beter, dat zij met je mee ging. Er zijn er meer, die niet tegen de zeelucht kunnen. Maar het schijnt mij van onze, vooral van mijn kant zoo onvriendelijk toe, haar over te halen ons te verlaten.” „O zeker! Jij bent zoo teer van gevoel, chère,”1) antwoordde mevrouw Chrysopras op een toon, die uit het hart sprak. „Dikwijls is Sigrid ook geen aan gename of gemakkelijke gezellin, weet je! Zij heeft nukken zij is mij dikwijls een raadsel geweest, maar toch neem ik haar gfüag mede, zij ziet er zoo voornaam uit en met dat al, wij kunnen molto benissimo2) met elkaar overweg. Om van raadselen te spreken wat is er met den Marchese voorgeval len? Waarom vertrekt hij zoo plotseling? Marcellus scheen bij zijn vertrek op geen al te goeden voet met hem te staan hij heeft hem geen hand gegeven. Ik heb ’t gezien. Ik hoop dat Marcellus hem niet in zijn eigenwaan heeft gekwetst - hij is zoo’n gevaar lijk duellist.” „O Iris klapte met de zweep het antwoord werd haar moeilijk. „De Marchese heeft een afwij zend antwoord gekregen op zijn aanzoek „Wat!” riep mevrouw Chrysopras verwonderd. „Toch niet van Sascha? Oh! This most troublesome and wilful girl3) „Toch ryet, Olga,” zocht Iris haar opgewonden schoonzuster gerust te stellen. „Ha!” zeide deze, terwijl zij diep ademhaalde. „Dus van Sigrid? En nadat hij bijna drie jaar als een vlinder om haar heeft gefladderd?” „Ik weet er niets van, Olga ik heb eerlijk ge zegd nog niet den moed gehad er met Sigrid zelf over te praten. Maar Marcellus is toch haar voogd en heeft als zoodanig het aanzoek van de hand ge wezen.” „Ha zeide mevrouw Chrysopras merkbaar verlicht. „Dat maakt de zaak eenigszins duidelijker.” Iris knikte. Wat zij gezegd had, was alles wat zij zelf wist door Marcellus, die haar natuurlijk de lest van zijn gesprek met Spini niet had medege deeld, opdat geen wolkje haar aangezicht zou ver duisteren. SNEEK. De agent van politie B. de Jong alhier is benoemd tot gemeenteveldwachter te Heeg. Gevonden voorwerpen. Aanwezig aan het bureau van politie, Nieuwe Veemarkt, en aldaar te bevragen op alle werkdagen tusschen H/2 en W/2 uur> de navolgende voorwerpen als gevonden gedeponeerd op 30 en 31 Dec. ’24 en 1 Jan. 1925: Gouden broche. Aanwezig en te bevragen bij de nrJVol- gende ingezetenen, önderstaande voorwen pen, als gevonden aangegeven op 30 en 31 Dec. ’24 en 1 Jan. 1925: Huissleutel, R. Draaisma, Tranendal 13; rozenkrans, S. Sijbranda, Boschstraat 4; houten tabakspijp en ceintuur, R. Samplo- nius, Potbuurt 10; witte emmer, B. Miede- ma, Singel 12; bundel ledige zakken, J. Ruurda, Potbuurt 11kinderwant, W. Wes ter, Priorstr. 47; grijze jongenspet, M. de Jong, H. Casimirstraat 4: huissleutel, J. Vis- scher, Smidsbuurt 3; br. beursje inh. f 0.12, K. Bijlsma, Oosterdijk 59; zwart zijden sjaal, D. Wreede, Kloosterdwarsstraat 5. Teveel Kerstboomen. Te Rotterdam zijn wel 5 a 6000 Kerst boomen door de gemeente-reiniging ver brand; ze konden niet verkocht worden, de aanvoer was te groot. Voor 5 of 6 centen wilden ze nog niet weg. voorvauden owHnadomn mat gld. bl) lavan*- Iflft gl<Lingavalnaavar- |En gld. bl| «arUaa nn YarïSüir «Ha Abonn*’» wariakard tagaa angalakkaa aoar JUUU tanga invaliditeit JUU lilden binnen *0 d. I0U Mn hand, nat af neg js- i Wordt vervolgd iden. •i. NIEUWE SNEEZER COURANT Gebruik geen omhaal van woorden ala gij sigaretten koopt. Zeg eenvoudig Geef MIJ maar Ontwaakt gij ’s morgens met pijn in den rug Hebt gi] donkere zwellingen onder de oogen Zijn de enkels en handen gezwollen Is de urine bewolkt, zanderig of brandend Geschiedt de loozing te vaak of te weinig Zijn uw ledematen beverig en rheumatisch. vooral bij ruw en vochtig weer Doet uw rug zeer, ais gij bukt of opstaat Hoedt U bijtijds; laat Foster’s Rugpijn Nieren Pillen een nierziekte voorkomen spoedige behandeling is het eenige betrouw bare voorbehoedmiddel. Verwaarloozing kweekt al te dikwijls blaas ontsteking, waterzucht, rheumatiek, steen vorming en urinezuur-vergiftiging Hoewel Foster’s Pillen zelfs bij deze latere verwikke lingen baten, is het verstandiger om dit epeciaal niergeneesmiddel tot voorkoming van nierziekte te gebruiken. Verkrijgbaar in apotheken en drogistzaken a f 1 75 per flacon, (geel etiket met zwarten opdruk). 25

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1925 | | pagina 1