ABAK
I
Dt KWALIIUI
NIEUWSTIJDINGEN.
HEERENNODË-
ARTIKELEN
naar 'Ni A
Uit onze Raadzaal.
naiiiiii
■üfitiisi Ürosas hr lison hut
Venehfrt
- MMX SNEEKER COURANT an WYMBRIT8ERADEEL
43aJAARGARG
ZATERDAG 5 MAART 1337
Ear ata SI m3
45
-
it
nhrmnnm4
NMNBHNNNBNNI^nHNHRNMHnNHMNHInBRMHmi
0.25
1.90
0.40
Brandenburgb Co,,
TWWmb Sta 150.
flOs
voor
-
♦WO
SB
nu
Z. h. s. aangenomen als voorgesteld.
f>
ft
stem men.
BN
1.90
0.19
0.19
0.35
gid. ingeval van over
lijden binnen 30 d.
gid. fcij verlies van
een wijSvitger-
Abonnementper jaar I 2.50 fr.
post f 3.60.
Advertentieën9 ct p. regel. Inge
zonden mededeelingen hooger, bij
Abonnement belangrijke korting
Advertentiën worden tevens gratis ge
plaatst in de SNEEKER COURANT
■liMOAeS VBUDAGSAV®MDg
van
een merk
- rooktabak Is
meer waard dan
fraaie verpakking
Als Ge een kwaliteit wilt rooken
DIE NOOIT
VERVEELT
neem dan direct
de beste van alle
VERGADERING van den RAAD der GEMEENTE SNEEK
op DINSDAG 1 MAART 1927, ’s avonds 7% uur.
Voorzitter de heer P. J. de Hoop, burgemeester.
Secretaris de heer P. Sikkes.
Aanwezig 14 leden. Afwezig de heer Lampe, met kennis
geving.
vanaf 1.50
PIQUE HEMDEN
DASSEN
SOKKEN
BOORDEN
bretelles
HOEDEN
PETTEN
OVERHEMDEN
met boord
te zien met een kostenberekening. Zooals het voorstel er
ligt, kan spr. er zijn stem niet aan geven.
behoorende woningen in de Smidsbuurt. (No. 1.777.61
(16)).
HEW SLEEKER C0ÜRA3JT
D
SNEEK, 1 Maart 1927. Burgemeester en
Wethouders hebben de vólgende bouwter
reinen verkocht:
a. aan C. Faber, bouwondernemer al
hier, 609 M2 aan den Parallelweg voor den
bouw van 4 woonhuizen;
b. aan Gebrs. Negenman, bouwonder
nemers te Leeuwarden, en anderen, 371 M2,
gelegen aan de le Woudstraat tegenover
de O. L. school no. 1, voor de bouw van
4 woonhuizen.
Gemeenteraadsverkiezing.
De candidaatstelling voor de verkiezing
van leden van den gemeenteraad van Sneek
is bepaald op 12 April, de stemming op
Maandag 23 Mei.
Z. h. s. aangenomen als voorgesteld.
Punt VII. Advies van Burgemeester en Wethouders op
adressen van besturen van bijzondere lagere scholen,
houdende verzoek om toekenning van een voorschot op
de vergoeding en de bijdrage bedoeld in de artikelen 101
en 102 der Lager Onderwijswet 1920 over het dienstjaar
1927. (Bijl. 12; dossierno. 1.851.2.07-2B).
Het voorstel van B. en W. vindt men in een onzer vorige nrs.
Z. h. s. aangenomen als voorgesteld.
Het openbaar slachthuis.
Punt VIII. Voorstel van Burgemeester en Wethouders
betreffende de oprichting van een openbaar slachthuis
in de gemeente. (Bijl. 13; dossierno. 1.73.12(4)).
Het voorstel van B. en W. vindt men in een onzer vorige nrs.
De heer De Wolf is nog niet overtuigd dat het hier een
algemeen belang betreft. Spr. wenscht eerst definitieve plannen
den; nu
a. Adres van S. Marra en andere slagers, houdende
verzoek om niet over te gaan tot de oprichting van een
openbaar slachthuis. (No. 1.773.12(4)).
Wordt behandeld bij punt VIII.
b. Verslag van den schoolarts over 1926. (No. 1.851
09.1(1)).
Worj.lt opgenomen in het gemeenteverslag.
c. Verslag van de commissie tot wering van schoolver
zuim over 1926. (No. 1.851.2.04.6(1)).
Alsvoren.
d. Verslag van hetgeen met betrekking tot verbetering
der volkshuisvesting in de gemeente Sneek over 1926 is
verricht. (No. 1.778.5(1)).
Voor kennisgeving aangenomen.
e. Proces-verbaal van de opneming van kas en boeken
van den gemeente-ontvanger op 21 Februari 1927. (No.
X 07.352.651(2)).
Voor kennisgeving aangenomen.
f. Bezwaarschrift d.d. 27 December 1926 van het be
stuur der „Vereeniging tot het bouwen van woningen”
tegen het besluit van Burgemeester en Wethouders van
9 November 1926, no. 21, houdende aanschrijving tot ver
betering der rioleering van de aan de vereeniging toe-
De Coöperatieve Middenstandsbank.
Men herinnert zich dat-er een geschil be
staat tusschen eenige schuldeischers en
de leden der vroegere Coöperatieve Mid
denstandsbank, waarvan destijds activa
en passiva overgegaan zijn aan de Naaml.
Venn. Middenstandsbank, welke in ver
band met de Reijengazaak gefailleerd en
geliquideerd is. Deze leden zijn door een
aantal personen, welke nog vorderingen ten
name der coöperatie hadden, en deze niet
hebben laten overschrijven op de N. V. en
later dan ook niet in het faillissement van
die N.V. erkend zijn, aangesproken voor het
betalen dezer vorderingen op grond van het
feit dat de Coöperatie nimmer officieel is af
gewikkeld, terwijl de aangesproken leden ’t
tegendeel beweerden. Deze zaak is ten
slotte voor de Leeuwarder Rechbank ge
bracht, waar voor de schuldeischers optrad
Mr. Haan alhier, voor de leden Mr. Vei
lenga van den Haag. Bij vervroegde uit
spraak heeft gister de rechtbank eerstge
noemde partij in het gelijk gesteld. Ver
worpen is de excep.tie van nietigheid en in
de hoofdzaak is geconstateerd dat de coöpe
ratie nog bestaat, dat haar leden dus aan
sprakelijk zijn voor deze schuld. Mitsdien
zijn zij veroordeeld tot betaling dezer schuld
met rente en kosten, terwijl de heer Velle-
man, die persoonlijk mede het proces der
gedaagden voerde in U dezer kosten ver-
i oordeeld is.
sülllllllllllllllliiniiiiiiiiinii
de definitieve beslissing nog als de kostenberekening wordt
overgelegd. Verwerpen we echter nu het voorstel van B. en
W., dan is de slachtplaats voor geruimen tijd van de baan.
Daarom is het beter nu dit voorstel van B. en W. aan te
nemen. Spr. wijst er op dat een wet niet tot stand komt om
iets te regelen, waaraan geen behoefte is, maar waaraan in
de praktijk is gebleken behoefte te bestaan. De vleeschkeu-
ringswet zal dus voortgevloeid zijn uit de bezwaren, welke
de praktijk hier in Nederland aankleefden.
Spr. gelooft wel dat er hier aan de slachterijen heel wat ver
beterd moet worden; bovendien heeft hij niet veel vertrouwen
in de beloften der slagers, dat men elkaar zal helpen. Op
den duur zal van die samenwerking niet veel komen. De ver-
hooging van den vleeschprijs is gering, en de slagers zouden,
als het moest, er niet veel bezwaar tegen hebben een centje
op een pond te leggen. Spr .is den heer Hoekstra dankbaar
voor z’n berekening. Voor spr. is het de vraag of de verande
ringen die de slagers kunnen aanbrengen voldoende zullen zijn.
Met het slachthuis is de regeling stellig afdoende waarom
spr. met vrijmoedigheid voorstemmen zal.
De heer B o e ij e n g a zegt dat de raad zich ih de besloten
zitting niet gebonden heeft; alleen heeft hij zich niet verklaard
tegen; een onderzoek. Nemen we dit voorstel echter nu aan
dan zijn we moreel gebonden bij normale kosten het slacht
huis 'te bouwen ook. Gezien de beschreven toestand hier zou
men denken dat onze slagers spontaan zouden vragen om
een slachthuis en dat is niet het geval. B. en W. namen het
initiatief en de slagers zijn nu en bloc tegen het slachthuis.
Spr. heeft lang over dit belangrijke vraagstuk gedacht, met
deskundigen overlegd en de literatuur nageslagen en is tot
de conclusie gekomen dat de tijd voor deze stichting nog niet
is gekomen. Spr. heeft respect voor de voortvarendheid van
B. en W. en er zijn goede zijden aan zoo’n slachthuis maar
een hoofdbezwaar is dat een groep vakmenschen in de vrije
uitoefening van hun bedrijf belemmerd wordt. Men wijst op
de hygiëne, maar de wet wil die bevorderen en daarvoor is
geen abattoir noodig, want de slachterijen moeten ingericht
worden volgens de eischen der wet en die schijnen voldoende.
De slagers verklaren zich bereid de slachtplaatsen in te richten
naar deze eischen en die daartoe niet in staat zijn, kunnen
slachten bij collega’s; men wil dat onderling contractueel
regelen. We hebben hier jaren practijk in die samenwer
king; al jaren lang slachten verschillende slagers bij elkaar
en waarom zou dat ook in de toekomst niet gaan? Wan
neer B. en W. dus het motief aanvoeren dat zij de slagers
wilden helpen, is dat niet noodig en hygiënisch beschermt
de wet de consumenten voldoende. Het vervoer van het
vleesch, vooral in den zomer, biedt toch ook een risico
dat in aanmerking dient genomen. En al heeft men nog zoo’n
goed abattoir, alles hangt toch af van de zindelijkheid van den
slager, die immers het vleesch uit zijn winkel distribueert.
Spr. citeert wat een Sneeker slager, die hart voor zijn vak
heeft, in een vakblad schreef: van het mooie van het vak gaat
veel door een abattoir verloren, en ook het tijdverlies is niet
gering.
Wat het centraliseeren van de keuring betreft, spr. vindt
dat geen argument. Spr. is niet voor uitbreiding van het amb
tenarenregiem, wanneer dat niet strikt noodzakelijk is en dat
is hier niet het geval.
Wat de vleeschprijs betreft, het is onvermijdelijk, dat de prijs
misschien 2, 3 of 4 cent stijgt, terwijl die prijs toch ook al door
de keurloonen omhoog is gevoerd en we moeten prijsopyoering
der levensmiddelen toch voorkomen. Spr. acht de stand van
zaken hier niet van dien aard dat het noodig is, dat hier een
abattoir komt.
De heer Zuiderbaan gelooft, dat als men hedenavond
het voorstel aanneemt van B. en W., men zich ook verbindt
het abattoir te stichten. De wet voorziet in behoeften, maar
generaliseert ook en vaak worden de kleine plaatsen dan de
dupe van wat voor groote plaatsen noodig is.
Wat de samenwerking der slagers betreft, dat laat spr.
koud. Als de kleine slagers den raad hadden gevraagd om
een abattoir op te richten, zou de zaak anders staan, maar
nu gelooft spr. niet dat we een slachthuis moeten stichten.
De heer De Groot zegt dat de heer Zuiderbaan tegen is,
omdat de slagers tegen zijn, die vooral zich belemmerd ge
voelen in hun vrijheid; zij willen het bedrijf uitoefenen in den
tijd, die zij goed achten. Maar spr. denkt eens aan die 12
menschen die bij een ander moeten slachten en zeker die
vrijheid ook niet zoo onbeperkt zullen genieten. En als straks
die samenwerking niet voldoet en eenige slagers vragen dan
om een abattoir en wij besluiten tot de oprichting daarvan,
dan zouden de slagers, die met groote kosten verbouwd zouden
hebben, de dupe worden.
Verontreiniging van het vleesch na de slacht is voor ieder te
zien, die in den winkel kijkt, dat is te controleeren. En de
verontreiniging tijdens het vervoer geldt toch zeker ook voor
het vleesch der 12 slagers, die bij- anderen moeten slachten.
De V o o r z. zegt dat deze vergadering zich dient uit te
spreken; wanneer wij plannen maken dient eerst vast te staan
dat wij een slachthuis zullen bouwen, anders gooien wij geld
weg; dit tot den heer De Wolf.
We hebben in verschillende plaatsen onderzocht, en ook wel
eens een minder gunstigen indruk gekregen; dat was dan
daar waar iets aan het abattoir ontbrak, bv. als in Baarn de
koelinrichting. Dergeiijke fouten moeten hier vermeden worden.
Na die tocht hebben we 2 vergaderingen met den slagershond
gehad waarbij de gemeenschapszin der slagers opvallend was;
er scheen onder hen bijna geen concurrentie te heerschen.
Nu is bij spr. de vraag opgekomen of die samenwerking zoo
zal blijven; een contract is opzegbaar; er kunnen ook nieuwe
slagers bij komen. Zooals de slagers het willen geeft men
feitelijk zes hunner het monopolie van slachten. Er is hier
een slachterij door ons bezocht, waarvan de eigenaar zeide dat
hoe eerder er een slachthuis komt hoe beter het is, en die
man staat toch onder dit adres!! En zoo hebben we verschil
lende uitingen gehoord. We willen voorzichtig zijn, dat is
eigenlijk alles. Nu moeten we toch een noodslachtplaats hebben
en als er geen abattoir komt, moeten de slagers zorgen met
Juni klaar te zijn. Dat zal hun heel wat kosten, en als de
raad dan later toch.een abattoir wil, dan mag men in die
nieuwe slachterijen niet slachten
De heer Boeijenga: Ze aanvaarden zelf de consekwen-
ties van hun houding!
De Voorz.: De vrijheid van de slagers die bij anderen
moeten slachten, wordt toch ook beperkt, zooals de heer De
Groot terecht zegt. Er zijn tal van slagers met goede winkels,
die nooit een goede slachterij kunnen krijgen, omdat het vee
niet door den winkel mag. We hebben hier voorts twee paar-
denslachterijen, die niet goed kunnen ingericht worden en
toch wordt hier veel1 paardenvleesch gegeten. Voor deze men
schen moet ook gezorgd.
De heer Blok acht de bestrijding van het voorstel van B.
en W. niet onverdienstelijk; de bezwaren door de slagers
naar voren gebracht, zijn hier hedenavond nog beter geargu
menteerd dan door henzelf. De motieven voor en tegen het
slachthuis zijn nu van alle kanten wel ter tafel gekomen;
nieuws valt er dus eigenlijk niet meer te zeggen. Spr. wil
speciaal even ingaan op de opmerking van den heer Boeijenga,
dat de tijd nog niet is gekomen voor een slachthuis. Dat is
mogelijk, maar spr. gelooft dat de tijd juist wel is gekomen.
De heer Van der Meulen vraagt en verkrijgt verlof
om na behandeling der agenda een vraag tot den burgemeester
te mogen richten over een filmvertooning alhier, waarvoor
vergunning wordt verleend.
Aan de orde is nu:
Punt 1. Notulen van de vergadering van 31 Januari 1927.
Hebben ter visie gelegen en worden onveranderd vast
gesteld.
Punt II. Ingekomen stukken:
De heer D o k k u m zegt dat men in de in het praeadvies
van B. en W. genoemde besloten zitting van den raad niet
absoluut afwijzend stond tegenover het openbaar slachthuis,
meer niet. Maar of spr. er ten slotte voor z51 stemmen hangt
af van verschillende voorwaarden. Nu heeft spr. zich de vraag
gesteld: is de oprichting noodig of niet? B. en W. zeggen van
wel op grond van de rapporten van den inspecteur der volks
gezondheid, den veearts en den architect. Geen enkele slachterij
voldoet volgens dit rapport aan de eischen der wet. 6 kun
nen met geringe kosten, 8 met aanzienlijke kosten, 12 in het
geheel niet ingericht worden volgens de eischen van die wet.
Dat „aanzienlijke kosten” is natuurlijk maar betrekkelijk en
de 12 andere slagers zouden natuurlijk op een andere plaats,
•dan waar zij nu werken, een slachterij kunnen inrichten,
welke aan de eischen der wet voldoet. Die eischen zijn toch
niet zoo ernstig, dat als een'slachterij afgekeurd wordt, ook de
slager uitgeschakeld is. Het gaat toch alleen maar om vol
doende afmetingen, goede afwatering, afgeronde hoeken in ae
lokalen enz. Dat zijn toch te vervullen eischen.
Het kostenbedrag dat door de slagers besteed moet, dient
ook in aanmerking genomen, omdat dat ook bij het openbaar
slachthuis een rol speelt.
Spr. vraagt voorts of bij het onderzoek buiten de stad B. en
W. overal een onverdeeld gunstigen indruk hebben gekregen
van de slachthuizen; het prae-advies spreekt alleen van „over
het algemeen”. De wet eischt van de slagers vervulling van
de gestelde voorschriften. Als de slagers nu bij de gemeente
gekomen waren en hadden gezegd: „we kunnen alleen de be
drijven voortzetten als er een openbaar slachthuis komt”, dan
zou de gemeente er stellig een moeten stichten, maar het
eigenaardige is, dat deze menschen, die een eigen oordeel
hebben en ook kunnen rekenen, bijna éénstemmig, geen slacht
huis willen, doch de eischen der wet zelfstandig willen na
komen. Waar de zaken zoo staan vindt spr. het overbodig,
dat de gemeente tot de slagers zegt: „En jullie krijgen nu
toch een slachthuis.” Het adres is weliswaar niet geteekend
door alle slagers, maar als de anderen wel een slachthuis
wilden, hadden ze ook wel geadresseerd.
Spr. heeft, gezien een en ander, bezwaar tegen dit voorstel.
Spr. wil het ook voorkomen, dat verontreiniging van het
vleesch meer plaats heeft na, dan tijdens de slachting. Bij
het vervoer over betrekkelijk groote afstanden, wat, als er
een slachthuis komt, noodzakelijk wordt, lijkt de kans op ver
ontreiniging dan ook grooter. Om al deze redenen kan spr.
niet meegaan met dit voorstel.
De heer Hoekstra dankt B. en W. voor de wijze waarop
zij de zaak hebben onderzocht en spr. onderschrijft de toe
lichting geheel. Spr. heeft de argumenten van beide zijden
gewogen en de motieven der voorstanders zwaarder geacht
dan die der tegenstanders. Spr. gelooft niet dat de gemeente
er toe moet meewerken, dat de slagers, wier slachterijen niet
goed kunnen worden ingericht, voor de slachting afhankelijk
worden van de welwillendheid van anderen. Dat kan leiden
tot een soort monopolie. De vleeschkeuringswet is er ook
voor de verbruikers en niet voor de slagers. Er is alles voor
een abattoir te zeggen, omdat dan alleen tot zijn recht kan
komen de eisch dat de eerste behandeling van het vleesch
geschiedt onder toezicht. Bovendien zal de exploitatie geen
geld kosten en het exportbedrijf mogelijk maken, dat zoovele
handen werk geeft.
Wat de concurrentie van buiten betreft, waarvoor de slagers
vreezen, het volgende: Stel hier worden de keur- en slacht-
loonen f 10, voor vleesch van buiten bedraagt het keurloon
f7.50. Dat maakt op een koe van 600 pond nog geen '/2 ct.
per pond verschil. Dat beteekent dus ook niets. Als er f 10
keur- en slachtloon van een koe en f5 van een varken ge
heven wordt, is dat 't hoogste; Gouda heft f8 en f4.50,
Winschoten f 7.50 en f 4.50.
Nemen we nu eens aan dat een slager per week slacht 1
koe en 1 varken, dan bedraagt het keur- en slachtloon per
jaar totaal f750 als er een abattoir komt. Maar hiervan gaat
af het koelloon ad f200, waartegen geen der slagers bezwaar
heeft; voorts aan keurloon, dat thans betaald word, f250; de
rente en afschrijving der verbouwing van eigen slachtplaats
wat a 7^ van f 2000 f 150 is; licht, vuur enz. in eigen slacht-
lokaal f50; bakjes der reiniging f25; totaal f675. Dus per
jaar moet zoo’n slager bij het abattoir f75 meer betalen, wat
over z’n productie van 30.000 pond rund- en 10.000 pond
varkensvleesch in een jaar 0.19 ct. per pond is; dus ook
een onbeteekenend bedrag. De vleeschprijs behoeft dus niet
hooger te worden.
De heer Zuiderbaan zegt, dat men hier over de kwaliteit
van het vleesch over het algemeen niet heeft te klagen. Dat
er nu een strooming is voor de oprichting van een abattoir,
vindt echter zijn oorzaak in de wet, welke een bepaalde inrich
ting der slachterijen voorschrijft. Ware dat niet het geval, dan
zou, gelooft spr., dit voorstel niet gedaan zijn. Met de Vee
markt is het hetzelfde geval: de wet noopt ons een nieuwe
veemarkt aan te leggen, hoewel de oude door ons en den
handel voldoende wordt geacht.
Aan het oprichten van een openbaar slachthuis zijn zeer
zeker voordeelen verbonden, vooral van het standpunt van
B.en W. gezien, die voor de volksgezondheid moeten waken.
Maar eveneens begrijpt spr. de actie der direct belangheb
benden. Spr. is gefrappeerd door het feit, dat tal van slagers
toch aanzienlijke kosten willen besteden om het stichten van
een openbaar slachthuis te voorkomen. Waar die menschen
dat willen doen en al zullen enkele kleine slagers zich moeten
schikken die toch, ondanks dat, ook tegen een abattoir
zijn zal spr. nu op ’t oogenblik tegen een abattoir stemmen.
De heer Oppenhuizen zegt dat het hier een diep in
grijpend besluit geldt. Immers het gaat hier om een beperking
van de vrije uitoefening van een bedrijf. Daardoor gaat iets
van het mooie van zoo’n bedrijf te niet. Anderzijds ontheft de
stichting van een slachthuis de slagers echter van het maken
van groote kosten. Voor de slagers is het een kwestie van
aanpassen, wat voor de een gemakkelijker is dan voor een
ander. Het gemeentebelang weegt echter het zwaarst en, ge
zien dit feit en in de hoop dat B. en W. alle overdreven
ambtenarij zullen weren, vindt spr. de vrijheid voor dit voorstel
van B. en W. te stemmen.
De heer P o t m a zegt dat als we geen openbaar slachthuis
krijgen, bij hem de vraag rijst, al willen de slagers elkaar nu
zooveel mogelijk behulpzaam zijn, of dit op den duur zoo
blijven zal. Misschien gaat die samenwerking eerst goed, maar
later? En als men' dan later toch een openbaar slachthuis
moet stichten, zou dat veel moeilijker gaan; nu moet men
toch een noodslachtplaats stichten. Spr. zal 'daarom nood
gedwongen stemmen voor dit voorstel van B. en W. i
De heer Van der Meulen heeft wat de heeren Potma,
Dokkum en Zuiderbaan zeggen, ook al eens overwogen. De
zindelijkheid is hier voldoende; over de kwestie van collegiale
samenwerking behoeven wij hier het hoofd niet te breken;
het publiek is nu wel tevreden over de wijze waarop het be
diend wordt en daarom gelooft spr. dat het abattoir niet zoo’n
dringende kwestie is. Ook al om de kosten zal spr. tegen
stemmen.
De heer S ij t e m a: Als we dit voorstel van B. en W. aan
nemen is alleen een beginselbesluit genomen, en krijgen we
Irssi
WIJMBRITSERADEEL. De persoon van
ien we een dag of tien geleden vermeld-
dus het Friesch Dgbl., dat deze ten
tPrH K?-Ïan een dokter f 24000 had verduis-
era, blijkt te zijn een zekere J. V., vroeger’
gemeente-ontvanger in een klein stadje van
neschen bodem. Kort na zijn opzending
aar Leeuwarden, mocht hij weer naar zijn
vo e^S J-e terugkeeren, in afwachting
van de dingen die zullen komen.
de kosten van het aan die scholen gedurende 1925 ge
geven vervolgonderwijs. (Bijl. 11; dossierno. 1.851.2.07-
2B(3/6)).
Het voorstel van B. en W. vindt men in een onzer vorige nrs.
IE gld. bij verlie
Lv van een vinger
|EA gld. bij verlies van TE gld. bij verlies EA
Ivv éénheid, voet of ocg iv van een duim. vV
B. en W. stellenwoor adressant niet ontvankelijk te ver
klaren, aangezien de beroepstermijn reeds op 9 Dec. was ver-
loopen.
De heer B r o n s e m a vindt dit te kras. Het schrijven van
het gemeentebestuur was 9 Nov. gedateerd en is eerst 1 De
cember bij den voorzitter van het bestuur bezorgd. Men dacht
nu 30 dagen na 1 December tijd te hebben, terwijl nu gere
kend wordt van 9 November. Waar de schuld precies zit, kan
spr. niet nagaan, maar om nu dit stuk onontvankelijk te ver
klaren, vindt spr. te kras. Spr. stelt voor B. en W. uit te
noodigen praeadvies te doen uitbrengen.
De heer De Wolf heeft bij de stukken niet de overeen
komst gevonden waarop het bestuur zich beroept en welke
bepalen zou, dat de rioleering voor rekening der gemeente
Sneek is.
De heer Bronsema heeft dat stuk in handen gehad, het
is van 1892 en is geteekend door wijlen burgemeester Alma
en den secretaris. Er staat in dat de gemeente het onderhoud
der riolen en het schoonhouden en herstellen der goten voor
hare rekening neemt. Dat stuk kan ook behandeld worden als
B. en W. straks prae-advies uitbrengen. Misschien kunnen twee
bestuursleden eerst geraadpleegd worden?
De heer Blok: Als het stuk te laat is ingekomen kan het
niet meer behandeld worden; alleen als er een vergissing be
gaan is, is het wat anders.
De heer De Wolf: Dat heeft niets te maken met die over
eenkomst tusschen de eigenaars en de gemeente, en juist die
dient onderzocht. Als een stuk te laat inkomt, kan het niet
behandeld worden.
De heer Blok: De heeren zijn zelf niet zeker van de waarde
van het geschrift, maar dat kan onder de oogen gezien wor-
gaat het echter alleen over een onderzoek of het
schrijven van B. en W. te laat is ingekomen bij adressanten
of niet.
De Voorz.: We moeten onderzoeken of de tijd van een
maand slaat op de datum van het besluit van B. en W. of
op die van de ontvangst bij de vereeniging.
Er wordt gestemd over het voorstel-Bronsema. Dit wordt
aangenomen met 113 st.
Voor de leden Potma, Sijtema, Boeijenga, Smeding, Zuider
baan, Dokkum, Hoekstra, De Wolf, Bronsema, Blok, Van der
Meulen; tegen de leden Breeuwsma, De Groot, Oppenhuizen.
Punt 111. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van een verordening, houdende algemeene
regelen voor het in gebruik geven van schoollokalen. (Bijl.
8; dossierno. 1.851.2.06.13 A(7)).
B. en W. stellen voor dit punt aan te houden tot een vol
gende vergadering in verband o. a. met een ingekomen schrij
ven der Sneeker Gymnastiek Ver.
Aldus besloten.
Punt IV. Advies van Burgemeester en Wethouders op
adressen van besturen van bijzondere lagere scholen,
houdende verzoek om toekenning van de vergoeding, be
doeld in artikel 101, le lid der Lager Onderwijswet 1920
over 1925. (Bijl. 9; dossierno. 1.851.2.07-2B).
Het voorstel van B. en W. vindt men in een onzer vorige nrs.
Z. h. s. aangenomen als voorgesteld.
Punt V. Advies van Burgemeester en Wethouders op
verzoeken van besturen van bijzondere lagere scholen
om toekenning van de vergoeding, bedoeld in artikel 101,
9c lid, der Lager Onderwijswet 1920 over 1925. (Bijl. 10;
no. 1.851.2.07-2B).
Het voorstel van B. en W. vindt men in een onzer vorige nrs.
Z. h. s. aangenomen als voorgesteld.
Punt VI. Advies van Burgemeester en Wethouders op
verzoeken van de besturen van de Julianaschool en de
R.-K. Jongensschool om toekenning van een bijdrage in
Volgens voorwaarden overeengekomen met de Hollandacha Algemeen» Ver*»- 7000 ®ld’ 700
keringa-Bank te Schiedam zijn onze abotné’s verzekerd tegen ongelukken voor eVVV lange invaliditeit 4vU