I F. SMA IEZE BRINK Co., De strijd om geloof. Dit Ko. bestaat nit 2 Bladen. 0 Cllll Druil IllIHtl ilHt ■mms MEEKER COURANT an WTMRRITSERADEEL 44» JRARMRtt Uitgave: KIEZEBR1NK Co. Eerste Blari i. 48 iuren. ?uren. zwart bruin. 3n ussen. O O streden, omdat zij nu weer leven op de kentering der tijden. Oude waarden hebben haar beteeke- voor ’n nieuwe generatie verloren, op straffe van geestelijke verwildering heeft zij den strijd om nieuwe innerlijke verzekerdheid te voeren. De strijd om innerlijke verzekerdheid is een strijd om geloof, dit verstaan als boven-verstan- VOOr delijk of meer-dan-verstandelijk weten. Zondei oleum, 157. Tsmehjat imDAGB «m VBIJDAS8A W0ERRDA8 14 MASIRT IAEA Abonnement i per jaar f 2.50 fr. p.p post f 3.60. Advertentieën0 cL p. regel. Inge zonden mededeelingen booger, bij Abonnement belangrijke korting Advertentiën worden tevens gratis ge plaatst in ac SNEEKER COURAN1 to Keuringsveearts op f 325. :ent per z- ‘1 1 Vrijdagavond trad voor de afd. Sneek van den Protestantenbond en van de Ver. voor Vrijz. Hervormden in de Harmonie op ds. Kleijn van Scheveningen met het onderwerp: „De strijd om geloof in verband met het tooneelspel Leon tientje”. De strijd om geloof wordt in onzen tijd misschien veelvuldiger dan ooit in de geschiede nis der Europeesche volkeren ’t geval was, ge- richt moeten houden op het volkomen aanvaar den van het Goddelijk mysterie, de weg van het geweten, de zedelijke weg dus, moeten volgen, en zijn strijd moeten doormaken onder de be ademing van groote gestalten. De onverganke lijke waarde van het Christendom is dat het ’t menschenhart leert zich ook in zijn twijfel te richten op dat Groote Hart, dat door smart en schande tot den dood toe bevestigd heeft hoe, hoe donker het ook is, er bij Eeuwigheidslicht liefde en vertrouwen kunnen blijven. Aan het kruis heeft de eeuwige zin van de strijdende ziel gestalte gekregen. nis steeds grooter wordt. Wij weten van den Kos- I r cr?:nd:g meer dan de ouden, en juist daar- Als ons nu iets, wat voor ons zekerheid was, plotseling ontroofd wordt, begint de strijd om bevrijd te worden van de twijfel, om nieuwe verzekerdheid. Twijfel kan niet lang duren, niet lang kan de mensch aan de tweesprong staan, de sterke wil wil zekerheid, de aarzelgeest kan langer twijfelen, maar wordt dan licht de mensch die wegkwijnt in zijn nooit tot de daad komen. We kunnen als ’t ware slapen, een leven zonder glans leiden, worden geleefd, we kun nen daarnaast een strijd om geloof doormaken om ten slotte de innerlijke verzekerdheid in den zin van het leven te winnen. Hevig kan die strijd om geloof zijn, vol van diepe smart. Hij kan tot den jongen mensch komen, die bemerkt hoe zijn idealen niet kloppen met de werkelijk heid, welke gewaarwording hem kan verbitte ren en onverschillig maken, maar als hij werke lijk gegrepen is door zijn ideaal, zich in den strijd om nieuwe verzekerdheid storten. Hij kan ook tot den mensch komen, die heeft geleefd in de zekerheid dat God groot en goed is en wien het als Job gaat, hem worden wonden geslagen; na de groote versuffing van de niet uitzegbare smart komt dan de twijfel, de strijd om van het „neen” weer tot het „ja” tegen het leven te komen. Ja tot het leven zeggen is een daad van geloof, I geloof is het leven niet denkbaar, ieder gelooft. Als gij een eenvoudige afspraak maakt, gelooft gij dat U de tijd zal zijn geschonken die af spraak te houden, als gij niet gelooft wordt gij de twijfelaar, de angstige, ja soms de ziels zieke mensch, die het leven niet meer aan kan, omdat in het hart geen zekerheid aangaande het leven meer leeft. De geleerde, die jaren wijdt aan een wetenschappelijk onderzoek, gelooft zijn doel te bereiken, anders is zijn werkkracht ver loren. Terecht noemde Tolstoi het geloof dan ook de kracht waardoor de mensch leeft, het vervult een biologische functie in het leven, het is de kracht in de ziel, waarmede deze zich tegen de onzekerheid handhaaft. Wij gaan rustig de toch altijd vol verrassing zijnde toekomst in, omdat wij gelooven, het geloof geeft een zeker heid meer dan die van het verstand, die ons gansche bewustzijn, ons geheele denken, voelen en willen bepaalt. Knaagt aan dat geloof wat, dan komt de twijfel, die pijnlijk diep ingraven kan. Slechts de absolute materialist, wiens ge loof weten is, voor wie alleen de zintuigelijke waarneming werkelijkheid is, twijfelt niet, even- min als het dogmatisch godsdienstig type, zoo lang wat hem geleerd werd, door hem met het verstand positief wordt vastgehouden. Ieder die innerlijk leeft, kent echter of heeft gekend de twijfel in zijn strijd om een nieuwe overtuiging of om de oude bevestigd te zien, de strijd der denkende menschheid. Geloof is de innerlijke verzekerdheid aan- gaande het onbekende, waarvan, als wij er ons werkelijk met ons verstand in verdiepen, wij beseffen, dat het terrein van het ongewetene 3e. Voor den Hulpkeurmeester op f600. per jaar; zulks onder verplichting dat het geheele jaar van een auto gebruik wordt gemaakt, wat den Hulpkeurmeester betreft echter slechts van 1 November tot 1 Februari, terwijl deze van 1 Februari tot 1 November een motorrijwiel dis ponibel dient te hebben. De heer Landman is het niet eens niet dit voorstel. De opzichter is ook benoemd voor den weg SneekBolsward, wat een dou ceurtje beteekent van f200, en spr. meent dat de voorz. daarbij opmerkte, dat dit weer een vergoeding voor het autogebruik was. Ook de toelage van den hulpkeurmeester wil men om hoog brengen. Spr. acht het echter niet verant woord tegenover de gemeentenaren er telkens een schepje op te doen; de boeren doen dat met de arbeiders ook niet en daardoor ontstaan onjuiste verhoudingen. Spr. raadt den hulpkeurmeester Bruinsma aan de helft zachter te rijden; zooals die jaagt kan de sterkste man ter wereld het niet verdragen. Iedere slagers jongen met ervaring kan zijn baantje waarne men, zoodat spr. vindt dat f30 salaris mooi is. Met alle ernst stelt spr., waar onze gemeente een der zwaarst belaste is, voor, de toestand te laten als hij is. De V o o r z. zegt dat B. en W. bij de begroe ting is opgedragen met voorstellen te komen. Spr. heeft de vorige keer een grapje gemaakt toen architect Zondervan de nevenbetrekking kreeg. Hij heeft toen gekscherend gezegd, als dit straks ons voorstel inzake verplaatsings kosten maar niet in de doofpot doet stoppen; blijkbaar heeft spr. echter toen een profetische blik gehad. Spr. gelooft dat de verhooging voor den hulpkeurmeester wel zeer noodig is, gezien wat andere gemeenten doen. Dit is een beschei den voorstel. De heer S c h i 1 s t r a wil graag bezuinigen, doch gelooft dat dit voorstel geen extra uit gave op den duur zal zijn, doch juist een be zuinigingspost wordt. Iemand, die elke dag op een motor moet rijden, gaat er aan, en als de hulpkeurmeester ziek wordt, zal hij salaris moe ten hebben zonder te werken, daarom is het beter hem een auto te verschaffen. De man moet wel hard rijden bij de groote uitgestrektheid der gemeente. Spr. is voor meer verhooging, dan de hulpkeurmeester volgens dit voorstel krijgt. De heer R ij p m a zegt dat als de andere heeren opslag krijgen, de heer De Koning ook wel komen zal. Spr. is tegen het voorstel, het kost hem te veel geld. Den heer Rengers blijkt dat de gemeente- opzichter en de hulpkeurmeester beide groote afstanden afleggen. Spr. acht het nu verkeerd tusschen die twee verschil te maken. Spr. wil voorstellen, omdat hij de toelagen wenscht te zien als een tegemoetkoming en niet als een volledige betaling, de f 600 van den hulpkeur meester op f425 te brengen, anders krijgt men straks de opzichter toch weer. De Voorz.: Dan wordt het voor den hulp keurmeester een verslechtering, daar hij de we genbelasting voor de auto ook nog moet be talen. De heer Rengers: Als men deze functio narissen elk een vast bedrag geeft, zal wel blijken dat zij er heel wat mee kunnen doen. De heer v. G o o 1 is het bijna geheel eens met zijn, op te nemen „een pad van Heeg naar de Verste Helling”. (Artikel 4, B. 2 b. reglement). Hieruit blijkt o. i. duidelijk, dat adressanten zich niet tot U, maar tot het Bestuur van het Waterschap „Heeg” moeten wenden. Wij stellen U daarom voor, hen en degenen, die aan hun adres adhaesie betuigden, hiermede in kennis te stellen. De heer N ij d a m is de weg eens nagegaan en acht steun wel noodzakelijk, maar als men niet meer doet dan ze verwijzen naar het wa terschap, stuurt men de menschen met een kluitje in het riet, wat spr. zou spijten. Het waterschap zal de weg in onderhoud nemen, maar de verhooging der wegen is niet meer zoo urgent doordat het stoomgemaal te Tacozijl de waterstand heel goed op peil houdt. Zou er dan geen gevaar bestaan dat het waterschap deze kwestie op de lange baan schuift? Spr. zou de menschen willen adviseeren zich tót het waterschap te wenden, doch willen dat ook de gemeente bij het bestuur aandringt op spoed in dezen, waarmede de raad een bewijs van wel willendheid jegens adressanten geeft. De Voorz.: B. en W. wilden vroeger die weg op, doch een genomen raadsbeslissing in dezen dient geëerbiedigd, al weid die genomen tegen den zin van B. en W. De zaak is hier van alle kanten bekeken, de heer Wesselius heeft vroeger sterk aangedrongen om de ver betering door de gemeente te doen ter hand nemen, doch het niet kunnen winnen. Als de raad nu wil zwenken en B. en W. nu aanporren toch iets te doen, moet dat hier uitdrukkelijk besloten worden. De heer Rengers: Waar de raad eenmaal deze zaak naar het waterschap heeft verwezen, moet de gemeente zich niet meer met deze zaak inlaten en vooral niet petitioneeren bij het wa terschap Heeg, want als dat dan eens zeer actief werd, waar moest het dan met onze gemeente-financiën heen? Als de raad een ge paste terughoudendheid in dezen in .acht neemt, belooft spr. dat men in Heeg ook die gepaste terughoudendheid in acht zal nemen. De heer Nijdam heeft gelijk: het waterschapsbestuur schuift deze zaak wat op de lange baan; het is een heel duur waterschap, we willen de inge landen niet al te veel op kosten jagen. Als de bemaling in orde is en men de kosten daarvan overziet, kan iedereen zeggen wat hij er voor over heeft om andere verbeteringen te doen uitvoeren, bv. de Langesloot en dë Verste Hel ling. Dan zal aan adressanten worden gevraagd: wat kunnen we er nu aan doen? Deze menschen kunnen dan zelf meewerken daar ze op een bijzondere ligger komen. Het waterschapswezen wordt zeer duur door het onzalige woord: ’t Mat ynoarder. We gaven in Heeg f360.000 in 1 >/2 jaar uit voor de bemaling; het was geen kunst Heeg met het dubbele te belasten, maar hoeveel moet men dan niet baaien? Stuk voor stuk wil men de objecten afwerken om te zien welke lasten er totaal komen, om daarna na te gaan welke lasten nog vrijwillig op de schou ders kunnen genomen. Na 1928 komen deze objecten aan de orde, de bemaling is dan klaar. De heer N ij d a m acht na deze woorden geen aandrang van de gemeente meer noodig; het blijkt dat deze zaak de aandacht heeft van het waterschap. Z. h. s. wordt het voorstel van B. en W. alsnu aangenomen. In handen van B. en W. gesteld om prae- advies. j. Resolutie van Ged. Staten tot goedkeuring van de onderhandsche verhuring der onderwij- zerswoning te Woudsend. Voor kennisgeving aangenomen. Punt lil. Verzoek van bewoners van de zgn. „Verste Helling” te Heeg inzake de toestand van dat pad, met adhaesiebetui- ging van verschillende inwoners van Heeg en met voorstel van Burgemeester en Wet- Punt IV. Voorstel van Burg, en Weth. tot herziening van de vergoeding aan de Oe- meente-opzichter, Keuringsveearts en Hulp keurmeester verleend voor het gebruik van een mechanisch vervoermiddel. B. en W. stellen voor: In Uwe vergadering van 9 November jl. werd ons opgedragen met voorstellen te komen om trent de vergoeding, welke enkele ambtenaren der gemeente voor het gebruik van een mecha nisch vervoermiddel genieten. Thans geniet de Gemeente-Opzichter des wege een jaarlijksche vergoeding van f 300. de Assistent Gemeente-Opzichter van f 100. de Keuringsveearts van f 300.en de Hulp keurmeester van f 400. De Gemeente-Opzichter legt jaarlijks in dienst der gemeente pl. m. 12.000 K.M. af, de Keurings veearts pl. m. 9.000 K.M. en de Hulpkeurmeester pl. m. 13.500 K.M. U besloot in Uwe vergadering van 9 Novem ber jl. eveneens voorloopig aan de betrokken ambtenaren de helft der rijkswegenbelasting te restitueeren. De Keuringsveearts moet aan rijks wegenbelasting per jaar betalen f48.-. Volgens de thans bestaande toestand geniet hij dus in totaal als tegemoetkoming in de kosten van een motorrijtuig per jaar f324.Wij meenen in dezen niet verder te moeten gaan en wenschee dit bedrag als basis voor de verdere regeling te aanvaarden. De Gemeente-Opzichter legt pl. m. 3000 K.M. per jaar meer af dan de Keurings veearts, of >/s maal zooveel. Waar beiden een auto gebruiken, dient de vergoeding van den Opzichter dan ook U/3 X f325.— te bedragen, of afgerond f425.De Hulpkeurmeester legt per jaar weer meer K.M. af. Voor dezen zouden wij evenwel een tegemoetkoming willen vast stellen, welke in geenerlei verband staat tot de vorige vergoedingen. De Hupkeunheester berijdt thans nog een motorrijwiel. Bij adres dd. 14 Januari 1928 heeft hij even wel medegedeeld, dat zijn gezondheidstoestand hem noodzaakt om een auto te gebruiken. Hij verzoekt daarom een vergoeding van f 900. per jaar te mogen ontvangen. Dit bedrag komt ons te hoog voor. Naar ons oordeel wordt aan de bezwaren van Bruinsma reeds aanmerkelijk tegemoet gekomen wanneer hij in het drukste en slechtste jaargetijde een auto kan gebruiken, nl. van 1 November tot 1 Februari, d. i. 3 maanden. Berekenen wij over die drie maanden de vergoeding naar f900. per jaar, dan wordt dit f225.Waar deze echter in den tijd vallen dat de wegen het slechtst begaanbaar zijn, zouden wij hiervoor f300.willen berekenen. De resteerende 9 maanden zal dan de huidige vergoeding ad f400.moeten worden gehandhaafd. Per jaar zou hij deswege dan uitbetaald krijgen f 300. zoodat dit per jaar zou worden in totaal f 600. De vergoeding voor den Assistent-Opzichter zouden wij willen handhaven op f 100. per jaar. Resumeerend stellen wij U voor de vergoe ding voor het gebruik van een mechanisch ver voermiddel, gerekend met ingang van 1 Januari 1928, te bepalen: le. Voor den Gemeente-Opzichter op f425. per jaar; 2e. Voor den per jaar; STPTTHFP WITM MnSAU? illuuWfi u 1 Ui£iAqa uUUaauI Na opening op de gebruikelijke wijze is aan B. en W. adviseeren: In Uwe vergadering van 11 dezer werd om advies in onze handen gesteld navolgend adres van de bewoners der „Verste Helling” te Heeg: „Met den meest verschuldigden eerbied wen- schen ondergeteekenden het volgende onder Uwe aandacht te brengen. ,,’t Heeft bij dte meesten van ondergeteekenden een eenigszins vreemden indruk gemaakt, toen in den loop van Januari ons een aanslagbiljet werd bezorgd voor de wegenbelasting. „Niet, dat ondergeteekenden er op tegen zijn, dat de gemeenteraad bronnen zoekt om aan middelen te komen, in het minst niet, maar wel, dat menschen, die dag in dag uit door modder en slijk moeten waden om school en kerk, dorp en werk te bereiken, zonder dat er middelen schijnen te bestaan om aan dezen wantoestand een einde te maken; dat deze menschen „wel” moeten bijdragen in de wegenbelasting. Wan neer het dan ook aan Uwe E.A. leden goed dunkt, zouden ondergeteekenden het zeer op prijs stellen, wanneer hier een onderzoek werd ingesteld, opdat wij een zichtbaar bewijs moch ten verkrijgen van de welwillendheid van Uwe E.A. leden, en wij met blijdschap, in plaats van met tegenzin, onze wegenbelasting mogen gaan betalen.” Aan dit adres hebben verschillende ingezete nen van Heeg adhaesie betuigd. Wanneer wij den inhoud van het schrijven goed beoordeelen dan is het geen reclame tegen aanslagen in de wegenbelasting, maar, al wordt dit niet duidelijk gezegd, een verzoek om het voetpad begaanbaar te maken, althans in beteren staat te brengen. Men wenscht een „zichtbaar bewijs van de welwillendheid” van Uwen Raad te verkrijgen. Het betreft hier een kwestie, welke reeds jaren oud is. In Uwe vergaderingen van 27 Januari, 28 Maart, 28 April, 31 Mei, 29 September, 25 Oc tober en 15 December 1923 is ernstig overwo gen op welke wijze de bewoners der Verste Helling zouden kunnen worden geholpen. Den 15 December 1923 werd U in kennis ge steld met een schrijven van het Bestuur van het Waterschap „Heeg”, houdende mededeeling „dat in de vergadering van Volmachten van ge meld Waterschap, gehouden op 15 November jl., is ffesloten, dat bij het nader vast te stellen gewijzigd Waterschapsreglement van den 'weg naar de Verste Helling een waterschapsobject zal worden gemaakt, zoodat dan in de kosten kan worden voorzien door een voor dien weg op te maken legger van onderhoudsplichtigen.” Bij besluit van de Staten onzer provincie van 17 Maart 1925, no. 10, opgenomen in Prov. blad no. 43 van 1925, is het reglement voor het Wa terschap „Heeg” gewijzigd, o. m. door onder de werken, welke bij het Waterschap in onderhoud door beseffen wij veel beter hoe oneindig veel ons daarin nog verborgen is dan de ouden, die zich omtrent dien Kosmos een betrekkelijk zeer eenvoudige voorstelling maakten. De echte wijze dat is nooit de eigenwijze voelt hoe mach tig is het verborgene, dat aan onze levenswer kelijkheid ten grondslag ligt, hij krijgt besef van het Mysterie, bij hèm komt dan in den vollen zin de functie van het geloof aan het woord. Het verstand zal nooit de verborgen grond der dingen kunnen peilen, contact daarmee geeft slechts het geloof; wie zich innerlijk vol ver trouwen en in vollen eerbied overgeeft aan het mysterie, doet een daad van geloof en geen revende ziel is er ooit op aarde geweest, in welke nimmer oprees bewondering over het verheven rosmische wonder, de ondoorgrondelijke grootschheid van den Goddelijken geest. Als er geen geloof is, geen zekèrheid aan gaande het leven, verwachten we van dat leven niets, vlucht de levenskracht en de liefde. Maar als we dit leven tegemoet treden met open ver pachting en liefde, gelooven we dat het leven waarde heeft, dat we er door ons handelen en doen waarde aan kunnen geven. En als we dat doen zeggen we: eeuwigheid, schakelen we dit leven in in een schakel van dienstbaarheden en beseffen we dat er waarden in tot uiting moeten komen welke het door allerlei stadia heen- dragen. orde: Punt 1. Notulen der vergadering van 11 tbruari 1928. (De Commissie bestaat uit heeren Bootsma, Gaastra en Gerbrandij.) /Worden op voorstel van het commissielid de ter Bootsma onveranderd vastgesteld. .Punt 11. Ingekomen stukken en mededee- ngen. 'Ingekomen zijn: a. Resolutie van Gedeputeerde Staten, dd. 8 “br. 1928, no. 85, 2e afd. F., houdende goed- euring van de raadsbesluiten, dd. 22 December -Ü27, tot vaststelling van een instructie voor Kassier-Boekhouder, de Hulpmonteurs en de deteropnemers-geldophalers van het G.E.B. b. Idem, dd. 8 Februari 1928, no. 80, 2e Afd. V., houdende mededeeling, dat bij de uitdieping r .n het provinciaal vaarwater te Woudsend aan »n wensch, om 2 M. uit de betonbeschoeiing blijven, is voldaan, en dat betonning van het rijddraai onnoodig wordt geacht. c. Idem, dd. 22 Febr. 1928, no. 89, le afd. B, coudende goedkeuring van het raadsbesluit tot erlenging van den ontruimingstermijn van de voning, bewoond door Th. Nolles, te Wouds- md. d. Idem, dd. 22 Febr. 1928, no. 79, 2e afd. F., ioudende goedkeuring van het raadsbesluit tot vijziging der gemeentebegrooting 1927, no. 10. De stukken a. t/m d. worden aangenomen mor notificatie. e. Motie van den Raad der gemeente Lem- ’iterland, waarbij de wenschelijkheid wordt uit gesproken, dat de Ver. van Nederl. Gemeenten Ills punt van overweging op hare agenda plaatst, ■in hoeverre maatregelen kunnen worden ge troffen, die leiden tot opheffing der corruptie door ambtenaren van gemeentebedrijven, met verzoek om adhaesie te betuigen. Z. h. s. wordt aangenomen het voorstel van $3. en W.: Waar het B. en W. beter voorkomt dat dit verzoek tot de Hoofdvereeniging wordt gedaan via de afd. Friesland, geen adhaesie te betuigen. f. Schrijven van Johs. Douma te Goënga en iK. Steenbeek te Woudsend, waarbij dezen hun benoeming tot lid der Comm, van Toez. op het L. O. aannemen. g. Idem van J. de Boer te Oosthem, waarbij deze de benoeming tot lid van de Comm. tot Wering van Schoolverzuim aanneemt. De stukken f. en g. worden aangenomen voor notificatie. h. Verzoek van het Burgerlijk Armbestuur tot wijziging der begrooting voor 1927. Overeenkomstig het advies der Armencom missie wordt dë wijziging goedgekeurd. i. Verzoek van de Oudercommissie te Wol- sum, om de assistente aan de o. 1. school al daar, mej. E. C. Andela, tevens te benoemen tot onderwijzeres in de nuttige handwerken. pastoor nog tot hem gezegd heeft: „Gij moet een klets van God zelf hebben, ik zal voor U bidden”. Leontientje bidt een noveen en hoopt op het wonder dat Isidoor innerlijk tot haar geloof zal brengen. Tevergeefs. Dan schrijft zij hem heimelijk en Isidoor schrijft een ontroeren de brief terug, waarin hij zijn worstelingen be schrijft. Deze brief komt den pastoor in handen en nu wordt Leontientje bewogen met Isidoor te breken. Zij breekt haar eigen hart om haar geloof en om Isidoor voor dat geloof te winnen. Zij, die lichamelijk ziek is, ze heeft de tering, wordt stil, maar, waar zij haar hart brak voor haar geloof, ook gelukkig; dat geloof krijgt in haar gestalte, haar glimlach wordt die van een heilige. Haar laatste wensch op haar sterfbed is dat Isidooi haar de oogen zal komen sluiten; hij komt en aan dit sterfbed blijkt hoe zuiver deze twee elkaar lief hadden. Leontientje zegt tot hem nog dat hij de vreugde van haar leven is geweest; men moet, zegt zij, maar ééns diep gelooven om altijd te gelooven, maar één keer diep liefhebben, om altijd lief te hebben! En als Isidoor zoo Leontientje ziet heengaan, breekt bij hem alle weerstand, hij valt voor den phstooi neer en roept uit: „Ik ook, ik ook!” Hij wil zich laten doopen, ook deel hebben aan dat geloof, dat Leontientje zoo innerlijk sterk maakte. Hier moge een strijd om een geloof binnen nauwe grenzen gestreden worden, hij heeft toch alle trekken van een geloofsstrijd, in den zin zooals spr. bedoelde. Hier wordt een mensch bewogen tot geloof, doordat dit geloof in een ander gestalte kreeg, geeft hij eigen wijsheid prijs om zich over te geven aan het mysterie al wordt dit hier tot mirakel, hier is het ook de liefde die den mensch tot geloof brengt. Bin nen 't kader van èen dogmatische geloovigheid vinden we hier dus de hoofdkenmerken van dén strijd om geloof zuiver weergegeven: de mensch zich gegrepen wetend door 't machtig mysterie, zich buigend voor 't boven-verstandelijke, knie lend 't sacrament van de liefde ontvangend. Het onbegrepene blijft, want verdorren zou het leven ais het mysterie er uit weg stierf, en dat de glans wordt van het leven als men er zich met volle overgave aan overgeeft, als wan neer in den verblinde wordt geboren ’t eeuwige licht. De voorz. de heer F. W. C. de Haas dankte den spreker voor zijn rede en het Vrijzinnig Kerkkoor, dat met zijn zang de bijeenkomst had opgeluisterd voor hetgeen dat bijgebracht h^d tot het succes van den avond. het is de innerlijke kracht, waardoor de ziel behouden blijft, anders wordt de twijfel tot ver twijfeling, want het leven kan slechts uit zeker heid worden opgebouwd. Hoe komt nu de mensch doof de twijfel, welke tot vertwijfeling worden kan, tot het geloof? Drie dingen kunnen daarbij helpen: lo. In het innerlijk van den mensch doet zich iets gelden van het weten dat er verband is tus schen ’t mysterie en zijn ziel, de gewetensvolle mensch loopt niet spoedig kans te vertwijfelen. Toen Albert Schweitzer, theoloog, Bachkenner en medicus, die aan de bloem der Europeesche cultuur zijn leven kon laven, in zich twijfel voelde knagen aangaande de Europeesche be schaving, ging hij, om te bewijzen dat liefde de zin van het leven is, dat niet vragen aan Europa, maar wijdde hij zich aan de verpleging der ze delijk karakterlooze bevolking van West-Afrika en daarin vond hij genezing van zijn twijfel. Als gij zekerheid wilt hebben aangaande de zin van het leven, leg er dan zin in. Wilt gij gelooven aan God, leef dan zoo alsof gij niet buiten Hem zoudt kunnen, zegt Rousseau. Het tweede wat ons bijstaan kan in den strijd om geloof is de wetenschap dat het verstand ons daarbij niet helpen kan, integendeel, dat is, zooals een Franschman zeide, une machine a douter. Gelooven vraagt overgave van ’s men schen gevoel en is een zaak van den wil, de ziel moet door de wil rijp gemaakt voor het geloof; geloof is dus een zaak van den sterke, den moe dige; gelooven is een daad van de hoogste moed, van de deemoed, va'n den mensch die kan en wil afstand doen van eigen wijsheid, angst en zelfstandigheid om ’t hart wijd open te zetten voor de groote verzekerdheid van het geloof. Dat geloof is niet alles aannemen, maar alles loslaten om verankerd te zijn in de ééne vaste grond van het gelooven. Ten derde is van groote beteekenis in den strijd om geloof de bereidheid de eigen geest te laten beïnvloeden door hen die uit innerlijke zekerheid, ondanks groote smart, het leven hebben geloofd en zijn smart tot zegen en waarden hebben omgeschapen. Toen Carlyle in zijn volk het gebrek aan overgave aan het Eeuwige mysterie zag, schreef hij zijn „Helden en heldenvereering” om het ’t leven, van grootgeloovigen voor oogen te hou den, waaruit het eigen verzekerdheid zou kun nen putten. Het is geen toeval ook dat Fran cesco Campana tot het einde toe, door alle twijfel en schaamte heen, het beeld van zijn wijze en vrome grootvader steeds voor oogen blijft. Spr. wil nu even een concreet geval van ge loofsstrijd bezien zooals dat geschilderd is in Leontientje, het tooneelstuk bewerkt naar Tim mermans „De pastoor in de bloeiende wijn gaard”. We moeten er echter aan denken, dat het hierin gaat om den strijd om een geloof, dus om een bepaalde godsdienstige overtuiging, niet om het geloof waarover spr. het in het eerste deel van zijn rede heeft gehad, nU de functie in de mensch, waarmee hij zijn geloof aanhangt, en welke bij verschillende godsdien stige overtuigingen toch volkomen evenwaardig kan zijn. In dit boekje worden die twee soorten van geloof, geloof als functie en als één zeer bepaalde godsdienst vereenzelvigd, omdat de dogmatische leer maar één geloof erkent, nl. dat waarin het eigen dogma is neergelegd. Het stuk is ons dus te eng, maar we vinden er toch in de drie factoren, welke in den strijd om ge loof helpen: de innerlijke overgave, het willen, en de invloed van een andere persoonlijkheid. Daarom verdient dit werk onze aandacht. Spr. geeft nu zeer in het kort de inhoud van het stuk. De goed Roomsche Leontientje en Isidoor, die niet meer katholiek is al is hij niet zonder geloof hebben elkaar lief, en Leontientjes vader is ontzet als hij hoort dat zijn dochter vrijt met een „geus”. Ten einde raad brengt de vader Leontientje bij zijn broer, den beminnelijken pastoor uit den bloeienden wijngaard, die, naar hij hoopt. Leontientje deze z. i. zondige liefde wel uit het (hoofd zal praten, terwijl Leontientje de hoop koestert dat Isidoor tot het Roomsche geloof zal komen. En als de pastoor hoort, hoe Isidoor eigenlijk is, dat hij wel in God gelooft, in het goede, heeft hij daarop ook hoop en laat hij Isidoor komen. En nu ontstaat bij Isidoor de strijd om e e n geloof. Hij spreekt met de pastoor en Leontientje, doch hoe gaarne hij ook tot hen komen wil, ten slotte moet hij erkennen, dat hij „niet kan, hij heeft zijn hart uitgeschud als een beurs, doch hun geloof is buiten mij”. En Isidoor gaat heen, iRGADERING van den RAAD der gemeente 'YMBRITSER ADEtL, op ZATERDAG 10 MAART 1928, voormiddags 10 uur. A^oorz. de heer H. M. Tromp, burgemeester. Secretaris de heer H. M. Martens. Aanwezig 14 leden; afwezig de heer van der erf. lï'l

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1928 | | pagina 1