I
F.
SMA
IEZE BRINK Co.,
De strijd om geloof.
Dit Ko. bestaat nit 2 Bladen.
0
Cllll Druil IllIHtl ilHt
■mms MEEKER COURANT an WTMRRITSERADEEL
44» JRARMRtt
Uitgave: KIEZEBR1NK Co.
Eerste Blari
i. 48
iuren.
?uren.
zwart
bruin.
3n
ussen.
O O streden, omdat zij nu weer leven op de kentering
der tijden. Oude waarden hebben haar beteeke-
voor ’n nieuwe generatie verloren, op straffe
van geestelijke verwildering heeft zij den strijd
om nieuwe innerlijke verzekerdheid te voeren.
De strijd om innerlijke verzekerdheid is een
strijd om geloof, dit verstaan als boven-verstan-
VOOr delijk of meer-dan-verstandelijk weten. Zondei
oleum,
157.
Tsmehjat
imDAGB «m VBIJDAS8A
W0ERRDA8 14 MASIRT IAEA
Abonnement i per jaar f 2.50 fr. p.p
post f 3.60.
Advertentieën0 cL p. regel. Inge
zonden mededeelingen booger, bij
Abonnement belangrijke korting
Advertentiën worden tevens gratis ge
plaatst in ac SNEEKER COURAN1
to
Keuringsveearts op f 325.
:ent per
z- ‘1
1
Vrijdagavond trad voor de afd. Sneek van
den Protestantenbond en van de Ver. voor Vrijz.
Hervormden in de Harmonie op ds. Kleijn van
Scheveningen met het onderwerp: „De strijd
om geloof in verband met het tooneelspel Leon
tientje”.
De strijd om geloof wordt in onzen tijd
misschien veelvuldiger dan ooit in de geschiede
nis der Europeesche volkeren ’t geval was, ge-
richt moeten houden op het volkomen aanvaar
den van het Goddelijk mysterie, de weg van het
geweten, de zedelijke weg dus, moeten volgen,
en zijn strijd moeten doormaken onder de be
ademing van groote gestalten. De onverganke
lijke waarde van het Christendom is dat het ’t
menschenhart leert zich ook in zijn twijfel te
richten op dat Groote Hart, dat door smart en
schande tot den dood toe bevestigd heeft hoe,
hoe donker het ook is, er bij Eeuwigheidslicht
liefde en vertrouwen kunnen blijven. Aan het
kruis heeft de eeuwige zin van de strijdende ziel
gestalte gekregen.
nis
steeds grooter wordt. Wij weten van den Kos-
I r cr?:nd:g meer dan de ouden, en juist daar-
Als ons nu iets, wat voor ons zekerheid was,
plotseling ontroofd wordt, begint de strijd om
bevrijd te worden van de twijfel, om nieuwe
verzekerdheid. Twijfel kan niet lang duren, niet
lang kan de mensch aan de tweesprong staan,
de sterke wil wil zekerheid, de aarzelgeest kan
langer twijfelen, maar wordt dan licht de
mensch die wegkwijnt in zijn nooit tot de daad
komen. We kunnen als ’t ware slapen, een leven
zonder glans leiden, worden geleefd, we kun
nen daarnaast een strijd om geloof doormaken
om ten slotte de innerlijke verzekerdheid in den
zin van het leven te winnen. Hevig kan die
strijd om geloof zijn, vol van diepe smart. Hij
kan tot den jongen mensch komen, die bemerkt
hoe zijn idealen niet kloppen met de werkelijk
heid, welke gewaarwording hem kan verbitte
ren en onverschillig maken, maar als hij werke
lijk gegrepen is door zijn ideaal, zich in den
strijd om nieuwe verzekerdheid storten. Hij kan
ook tot den mensch komen, die heeft geleefd in
de zekerheid dat God groot en goed is en wien
het als Job gaat, hem worden wonden geslagen;
na de groote versuffing van de niet uitzegbare
smart komt dan de twijfel, de strijd om van het
„neen” weer tot het „ja” tegen het leven te
komen.
Ja tot het leven zeggen is een daad van geloof,
I
geloof is het leven niet denkbaar, ieder gelooft.
Als gij een eenvoudige afspraak maakt, gelooft
gij dat U de tijd zal zijn geschonken die af
spraak te houden, als gij niet gelooft wordt
gij de twijfelaar, de angstige, ja soms de ziels
zieke mensch, die het leven niet meer aan kan,
omdat in het hart geen zekerheid aangaande
het leven meer leeft. De geleerde, die jaren wijdt
aan een wetenschappelijk onderzoek, gelooft zijn
doel te bereiken, anders is zijn werkkracht ver
loren. Terecht noemde Tolstoi het geloof dan
ook de kracht waardoor de mensch leeft, het
vervult een biologische functie in het leven, het
is de kracht in de ziel, waarmede deze zich
tegen de onzekerheid handhaaft. Wij gaan rustig
de toch altijd vol verrassing zijnde toekomst in,
omdat wij gelooven, het geloof geeft een zeker
heid meer dan die van het verstand, die ons
gansche bewustzijn, ons geheele denken, voelen
en willen bepaalt. Knaagt aan dat geloof wat,
dan komt de twijfel, die pijnlijk diep ingraven
kan. Slechts de absolute materialist, wiens ge
loof weten is, voor wie alleen de zintuigelijke
waarneming werkelijkheid is, twijfelt niet, even-
min als het dogmatisch godsdienstig type, zoo
lang wat hem geleerd werd, door hem met het
verstand positief wordt vastgehouden.
Ieder die innerlijk leeft, kent echter of heeft
gekend de twijfel in zijn strijd om een nieuwe
overtuiging of om de oude bevestigd te zien, de
strijd der denkende menschheid.
Geloof is de innerlijke verzekerdheid aan-
gaande het onbekende, waarvan, als wij er ons
werkelijk met ons verstand in verdiepen, wij
beseffen, dat het terrein van het ongewetene
3e. Voor den Hulpkeurmeester op f600.
per jaar;
zulks onder verplichting dat het geheele jaar
van een auto gebruik wordt gemaakt, wat den
Hulpkeurmeester betreft echter slechts van 1
November tot 1 Februari, terwijl deze van 1
Februari tot 1 November een motorrijwiel dis
ponibel dient te hebben.
De heer Landman is het niet eens niet
dit voorstel. De opzichter is ook benoemd
voor den weg SneekBolsward, wat een dou
ceurtje beteekent van f200, en spr. meent dat
de voorz. daarbij opmerkte, dat dit weer een
vergoeding voor het autogebruik was. Ook de
toelage van den hulpkeurmeester wil men om
hoog brengen. Spr. acht het echter niet verant
woord tegenover de gemeentenaren er telkens
een schepje op te doen; de boeren doen dat met
de arbeiders ook niet en daardoor ontstaan
onjuiste verhoudingen. Spr. raadt den
hulpkeurmeester Bruinsma aan de helft zachter
te rijden; zooals die jaagt kan de sterkste man
ter wereld het niet verdragen. Iedere slagers
jongen met ervaring kan zijn baantje waarne
men, zoodat spr. vindt dat f30 salaris mooi is.
Met alle ernst stelt spr., waar onze gemeente
een der zwaarst belaste is, voor, de toestand te
laten als hij is.
De V o o r z. zegt dat B. en W. bij de begroe
ting is opgedragen met voorstellen te komen.
Spr. heeft de vorige keer een grapje gemaakt
toen architect Zondervan de nevenbetrekking
kreeg. Hij heeft toen gekscherend gezegd, als
dit straks ons voorstel inzake verplaatsings
kosten maar niet in de doofpot doet stoppen;
blijkbaar heeft spr. echter toen een profetische
blik gehad. Spr. gelooft dat de verhooging voor
den hulpkeurmeester wel zeer noodig is, gezien
wat andere gemeenten doen. Dit is een beschei
den voorstel.
De heer S c h i 1 s t r a wil graag bezuinigen,
doch gelooft dat dit voorstel geen extra uit
gave op den duur zal zijn, doch juist een be
zuinigingspost wordt. Iemand, die elke dag op
een motor moet rijden, gaat er aan, en als de
hulpkeurmeester ziek wordt, zal hij salaris moe
ten hebben zonder te werken, daarom is het
beter hem een auto te verschaffen. De man moet
wel hard rijden bij de groote uitgestrektheid
der gemeente. Spr. is voor meer verhooging,
dan de hulpkeurmeester volgens dit voorstel
krijgt.
De heer R ij p m a zegt dat als de andere
heeren opslag krijgen, de heer De Koning ook
wel komen zal. Spr. is tegen het voorstel, het
kost hem te veel geld.
Den heer Rengers blijkt dat de gemeente-
opzichter en de hulpkeurmeester beide groote
afstanden afleggen. Spr. acht het nu verkeerd
tusschen die twee verschil te maken. Spr. wil
voorstellen, omdat hij de toelagen wenscht te
zien als een tegemoetkoming en niet als een
volledige betaling, de f 600 van den hulpkeur
meester op f425 te brengen, anders krijgt men
straks de opzichter toch weer.
De Voorz.: Dan wordt het voor den hulp
keurmeester een verslechtering, daar hij de we
genbelasting voor de auto ook nog moet be
talen.
De heer Rengers: Als men deze functio
narissen elk een vast bedrag geeft, zal wel
blijken dat zij er heel wat mee kunnen doen.
De heer v. G o o 1 is het bijna geheel eens met
zijn, op te nemen „een pad van Heeg naar de
Verste Helling”. (Artikel 4, B. 2 b. reglement).
Hieruit blijkt o. i. duidelijk, dat adressanten
zich niet tot U, maar tot het Bestuur van het
Waterschap „Heeg” moeten wenden.
Wij stellen U daarom voor, hen en degenen,
die aan hun adres adhaesie betuigden, hiermede
in kennis te stellen.
De heer N ij d a m is de weg eens nagegaan
en acht steun wel noodzakelijk, maar als men
niet meer doet dan ze verwijzen naar het wa
terschap, stuurt men de menschen met een
kluitje in het riet, wat spr. zou spijten. Het
waterschap zal de weg in onderhoud nemen,
maar de verhooging der wegen is niet meer
zoo urgent doordat het stoomgemaal te Tacozijl
de waterstand heel goed op peil houdt. Zou er
dan geen gevaar bestaan dat het waterschap
deze kwestie op de lange baan schuift? Spr.
zou de menschen willen adviseeren zich tót het
waterschap te wenden, doch willen dat ook de
gemeente bij het bestuur aandringt op spoed in
dezen, waarmede de raad een bewijs van wel
willendheid jegens adressanten geeft.
De Voorz.: B. en W. wilden vroeger die
weg op, doch een genomen raadsbeslissing in
dezen dient geëerbiedigd, al weid die genomen
tegen den zin van B. en W. De zaak is hier
van alle kanten bekeken, de heer Wesselius
heeft vroeger sterk aangedrongen om de ver
betering door de gemeente te doen ter hand
nemen, doch het niet kunnen winnen. Als de
raad nu wil zwenken en B. en W. nu aanporren
toch iets te doen, moet dat hier uitdrukkelijk
besloten worden.
De heer Rengers: Waar de raad eenmaal
deze zaak naar het waterschap heeft verwezen,
moet de gemeente zich niet meer met deze zaak
inlaten en vooral niet petitioneeren bij het wa
terschap Heeg, want als dat dan eens zeer
actief werd, waar moest het dan met onze
gemeente-financiën heen? Als de raad een ge
paste terughoudendheid in dezen in .acht neemt,
belooft spr. dat men in Heeg ook die gepaste
terughoudendheid in acht zal nemen. De heer
Nijdam heeft gelijk: het waterschapsbestuur
schuift deze zaak wat op de lange baan; het is
een heel duur waterschap, we willen de inge
landen niet al te veel op kosten jagen. Als de
bemaling in orde is en men de kosten daarvan
overziet, kan iedereen zeggen wat hij er voor
over heeft om andere verbeteringen te doen
uitvoeren, bv. de Langesloot en dë Verste Hel
ling. Dan zal aan adressanten worden gevraagd:
wat kunnen we er nu aan doen? Deze menschen
kunnen dan zelf meewerken daar ze op een
bijzondere ligger komen. Het waterschapswezen
wordt zeer duur door het onzalige woord: ’t
Mat ynoarder. We gaven in Heeg f360.000 in
1 >/2 jaar uit voor de bemaling; het was geen
kunst Heeg met het dubbele te belasten, maar
hoeveel moet men dan niet baaien? Stuk voor
stuk wil men de objecten afwerken om te zien
welke lasten er totaal komen, om daarna na te
gaan welke lasten nog vrijwillig op de schou
ders kunnen genomen. Na 1928 komen deze
objecten aan de orde, de bemaling is dan klaar.
De heer N ij d a m acht na deze woorden geen
aandrang van de gemeente meer noodig; het
blijkt dat deze zaak de aandacht heeft van het
waterschap.
Z. h. s. wordt het voorstel van B. en W.
alsnu aangenomen.
In handen van B. en W. gesteld om prae-
advies.
j. Resolutie van Ged. Staten tot goedkeuring
van de onderhandsche verhuring der onderwij-
zerswoning te Woudsend.
Voor kennisgeving aangenomen.
Punt lil. Verzoek van bewoners van de
zgn. „Verste Helling” te Heeg inzake de
toestand van dat pad, met adhaesiebetui-
ging van verschillende inwoners van Heeg
en met voorstel van Burgemeester en Wet-
Punt IV. Voorstel van Burg, en Weth. tot
herziening van de vergoeding aan de Oe-
meente-opzichter, Keuringsveearts en Hulp
keurmeester verleend voor het gebruik van
een mechanisch vervoermiddel.
B. en W. stellen voor:
In Uwe vergadering van 9 November jl. werd
ons opgedragen met voorstellen te komen om
trent de vergoeding, welke enkele ambtenaren
der gemeente voor het gebruik van een mecha
nisch vervoermiddel genieten.
Thans geniet de Gemeente-Opzichter des
wege een jaarlijksche vergoeding van f 300.
de Assistent Gemeente-Opzichter van f 100.
de Keuringsveearts van f 300.en de Hulp
keurmeester van f 400.
De Gemeente-Opzichter legt jaarlijks in dienst
der gemeente pl. m. 12.000 K.M. af, de Keurings
veearts pl. m. 9.000 K.M. en de Hulpkeurmeester
pl. m. 13.500 K.M.
U besloot in Uwe vergadering van 9 Novem
ber jl. eveneens voorloopig aan de betrokken
ambtenaren de helft der rijkswegenbelasting te
restitueeren. De Keuringsveearts moet aan rijks
wegenbelasting per jaar betalen f48.-. Volgens
de thans bestaande toestand geniet hij dus in
totaal als tegemoetkoming in de kosten van een
motorrijtuig per jaar f324.Wij meenen in
dezen niet verder te moeten gaan en wenschee
dit bedrag als basis voor de verdere regeling te
aanvaarden. De Gemeente-Opzichter legt pl. m.
3000 K.M. per jaar meer af dan de Keurings
veearts, of >/s maal zooveel. Waar beiden een
auto gebruiken, dient de vergoeding van den
Opzichter dan ook U/3 X f325.— te bedragen,
of afgerond f425.De Hulpkeurmeester legt
per jaar weer meer K.M. af. Voor dezen zouden
wij evenwel een tegemoetkoming willen vast
stellen, welke in geenerlei verband staat tot de
vorige vergoedingen.
De Hupkeunheester berijdt thans nog een
motorrijwiel.
Bij adres dd. 14 Januari 1928 heeft hij even
wel medegedeeld, dat zijn gezondheidstoestand
hem noodzaakt om een auto te gebruiken. Hij
verzoekt daarom een vergoeding van f 900.
per jaar te mogen ontvangen.
Dit bedrag komt ons te hoog voor. Naar ons
oordeel wordt aan de bezwaren van Bruinsma
reeds aanmerkelijk tegemoet gekomen wanneer
hij in het drukste en slechtste jaargetijde een
auto kan gebruiken, nl. van 1 November tot 1
Februari, d. i. 3 maanden. Berekenen wij over
die drie maanden de vergoeding naar f900.
per jaar, dan wordt dit f225.Waar deze
echter in den tijd vallen dat de wegen het
slechtst begaanbaar zijn, zouden wij hiervoor
f300.willen berekenen. De resteerende 9
maanden zal dan de huidige vergoeding ad
f400.moeten worden gehandhaafd. Per jaar
zou hij deswege dan uitbetaald krijgen f 300.
zoodat dit per jaar zou worden in totaal f 600.
De vergoeding voor den Assistent-Opzichter
zouden wij willen handhaven op f 100. per
jaar.
Resumeerend stellen wij U voor de vergoe
ding voor het gebruik van een mechanisch ver
voermiddel, gerekend met ingang van 1 Januari
1928, te bepalen:
le. Voor den Gemeente-Opzichter op f425.
per jaar;
2e. Voor den
per jaar;
STPTTHFP WITM MnSAU?
illuuWfi u 1 Ui£iAqa uUUaauI
Na opening op de gebruikelijke wijze is aan
B. en W. adviseeren:
In Uwe vergadering van 11 dezer werd om
advies in onze handen gesteld navolgend adres
van de bewoners der „Verste Helling” te Heeg:
„Met den meest verschuldigden eerbied wen-
schen ondergeteekenden het volgende onder
Uwe aandacht te brengen.
,,’t Heeft bij dte meesten van ondergeteekenden
een eenigszins vreemden indruk gemaakt, toen
in den loop van Januari ons een aanslagbiljet
werd bezorgd voor de wegenbelasting.
„Niet, dat ondergeteekenden er op tegen zijn,
dat de gemeenteraad bronnen zoekt om aan
middelen te komen, in het minst niet, maar wel,
dat menschen, die dag in dag uit door modder
en slijk moeten waden om school en kerk, dorp
en werk te bereiken, zonder dat er middelen
schijnen te bestaan om aan dezen wantoestand
een einde te maken; dat deze menschen „wel”
moeten bijdragen in de wegenbelasting. Wan
neer het dan ook aan Uwe E.A. leden goed
dunkt, zouden ondergeteekenden het zeer op
prijs stellen, wanneer hier een onderzoek werd
ingesteld, opdat wij een zichtbaar bewijs moch
ten verkrijgen van de welwillendheid van Uwe
E.A. leden, en wij met blijdschap, in plaats van
met tegenzin, onze wegenbelasting mogen gaan
betalen.”
Aan dit adres hebben verschillende ingezete
nen van Heeg adhaesie betuigd.
Wanneer wij den inhoud van het schrijven
goed beoordeelen dan is het geen reclame tegen
aanslagen in de wegenbelasting, maar, al wordt
dit niet duidelijk gezegd, een verzoek om het
voetpad begaanbaar te maken, althans in beteren
staat te brengen.
Men wenscht een „zichtbaar bewijs van de
welwillendheid” van Uwen Raad te verkrijgen.
Het betreft hier een kwestie, welke reeds
jaren oud is.
In Uwe vergaderingen van 27 Januari, 28
Maart, 28 April, 31 Mei, 29 September, 25 Oc
tober en 15 December 1923 is ernstig overwo
gen op welke wijze de bewoners der Verste
Helling zouden kunnen worden geholpen.
Den 15 December 1923 werd U in kennis ge
steld met een schrijven van het Bestuur van het
Waterschap „Heeg”, houdende mededeeling
„dat in de vergadering van Volmachten van ge
meld Waterschap, gehouden op 15 November
jl., is ffesloten, dat bij het nader vast te stellen
gewijzigd Waterschapsreglement van den 'weg
naar de Verste Helling een waterschapsobject
zal worden gemaakt, zoodat dan in de kosten
kan worden voorzien door een voor dien weg
op te maken legger van onderhoudsplichtigen.”
Bij besluit van de Staten onzer provincie van
17 Maart 1925, no. 10, opgenomen in Prov. blad
no. 43 van 1925, is het reglement voor het Wa
terschap „Heeg” gewijzigd, o. m. door onder de
werken, welke bij het Waterschap in onderhoud
door beseffen wij veel beter hoe oneindig veel
ons daarin nog verborgen is dan de ouden, die
zich omtrent dien Kosmos een betrekkelijk zeer
eenvoudige voorstelling maakten. De echte wijze
dat is nooit de eigenwijze voelt hoe mach
tig is het verborgene, dat aan onze levenswer
kelijkheid ten grondslag ligt, hij krijgt besef van
het Mysterie, bij hèm komt dan in den vollen
zin de functie van het geloof aan het woord.
Het verstand zal nooit de verborgen grond der
dingen kunnen peilen, contact daarmee geeft
slechts het geloof; wie zich innerlijk vol ver
trouwen en in vollen eerbied overgeeft aan het
mysterie, doet een daad van geloof en geen
revende ziel is er ooit op aarde geweest, in welke
nimmer oprees bewondering over het verheven
rosmische wonder, de ondoorgrondelijke
grootschheid van den Goddelijken geest.
Als er geen geloof is, geen zekèrheid aan
gaande het leven, verwachten we van dat leven
niets, vlucht de levenskracht en de liefde. Maar
als we dit leven tegemoet treden met open ver
pachting en liefde, gelooven we dat het leven
waarde heeft, dat we er door ons handelen en
doen waarde aan kunnen geven. En als we dat
doen zeggen we: eeuwigheid, schakelen we dit
leven in in een schakel van dienstbaarheden en
beseffen we dat er waarden in tot uiting moeten
komen welke het door allerlei stadia heen-
dragen.
orde:
Punt 1. Notulen der vergadering van 11
tbruari 1928. (De Commissie bestaat uit
heeren Bootsma, Gaastra en Gerbrandij.)
/Worden op voorstel van het commissielid de
ter Bootsma onveranderd vastgesteld.
.Punt 11. Ingekomen stukken en mededee-
ngen.
'Ingekomen zijn:
a. Resolutie van Gedeputeerde Staten, dd. 8
“br. 1928, no. 85, 2e afd. F., houdende goed-
euring van de raadsbesluiten, dd. 22 December
-Ü27, tot vaststelling van een instructie voor
Kassier-Boekhouder, de Hulpmonteurs en de
deteropnemers-geldophalers van het G.E.B.
b. Idem, dd. 8 Februari 1928, no. 80, 2e Afd.
V., houdende mededeeling, dat bij de uitdieping
r .n het provinciaal vaarwater te Woudsend aan
»n wensch, om 2 M. uit de betonbeschoeiing
blijven, is voldaan, en dat betonning van het
rijddraai onnoodig wordt geacht.
c. Idem, dd. 22 Febr. 1928, no. 89, le afd. B,
coudende goedkeuring van het raadsbesluit tot
erlenging van den ontruimingstermijn van de
voning, bewoond door Th. Nolles, te Wouds-
md.
d. Idem, dd. 22 Febr. 1928, no. 79, 2e afd. F.,
ioudende goedkeuring van het raadsbesluit tot
vijziging der gemeentebegrooting 1927, no. 10.
De stukken a. t/m d. worden aangenomen
mor notificatie.
e. Motie van den Raad der gemeente Lem-
’iterland, waarbij de wenschelijkheid wordt uit
gesproken, dat de Ver. van Nederl. Gemeenten
Ills punt van overweging op hare agenda plaatst,
■in hoeverre maatregelen kunnen worden ge
troffen, die leiden tot opheffing der corruptie
door ambtenaren van gemeentebedrijven, met
verzoek om adhaesie te betuigen.
Z. h. s. wordt aangenomen het voorstel van
$3. en W.: Waar het B. en W. beter voorkomt
dat dit verzoek tot de Hoofdvereeniging wordt
gedaan via de afd. Friesland, geen adhaesie te
betuigen.
f. Schrijven van Johs. Douma te Goënga en
iK. Steenbeek te Woudsend, waarbij dezen hun
benoeming tot lid der Comm, van Toez. op het
L. O. aannemen.
g. Idem van J. de Boer te Oosthem, waarbij
deze de benoeming tot lid van de Comm. tot
Wering van Schoolverzuim aanneemt.
De stukken f. en g. worden aangenomen voor
notificatie.
h. Verzoek van het Burgerlijk Armbestuur tot
wijziging der begrooting voor 1927.
Overeenkomstig het advies der Armencom
missie wordt dë wijziging goedgekeurd.
i. Verzoek van de Oudercommissie te Wol-
sum, om de assistente aan de o. 1. school al
daar, mej. E. C. Andela, tevens te benoemen tot
onderwijzeres in de nuttige handwerken.
pastoor nog tot hem gezegd heeft: „Gij moet
een klets van God zelf hebben, ik zal voor U
bidden”. Leontientje bidt een noveen en hoopt
op het wonder dat Isidoor innerlijk tot haar
geloof zal brengen. Tevergeefs. Dan schrijft zij
hem heimelijk en Isidoor schrijft een ontroeren
de brief terug, waarin hij zijn worstelingen be
schrijft. Deze brief komt den pastoor in handen
en nu wordt Leontientje bewogen met Isidoor
te breken. Zij breekt haar eigen hart om haar
geloof en om Isidoor voor dat geloof te winnen.
Zij, die lichamelijk ziek is, ze heeft de tering,
wordt stil, maar, waar zij haar hart brak voor
haar geloof, ook gelukkig; dat geloof krijgt in
haar gestalte, haar glimlach wordt die van een
heilige. Haar laatste wensch op haar sterfbed is
dat Isidooi haar de oogen zal komen sluiten; hij
komt en aan dit sterfbed blijkt hoe zuiver deze
twee elkaar lief hadden. Leontientje zegt tot
hem nog dat hij de vreugde van haar leven is
geweest; men moet, zegt zij, maar ééns diep
gelooven om altijd te gelooven, maar één keer
diep liefhebben, om altijd lief te hebben! En
als Isidoor zoo Leontientje ziet heengaan, breekt
bij hem alle weerstand, hij valt voor den phstooi
neer en roept uit: „Ik ook, ik ook!” Hij wil zich
laten doopen, ook deel hebben aan dat geloof,
dat Leontientje zoo innerlijk sterk maakte.
Hier moge een strijd om een geloof binnen
nauwe grenzen gestreden worden, hij heeft toch
alle trekken van een geloofsstrijd, in den zin
zooals spr. bedoelde. Hier wordt een mensch
bewogen tot geloof, doordat dit geloof in een
ander gestalte kreeg, geeft hij eigen wijsheid
prijs om zich over te geven aan het mysterie
al wordt dit hier tot mirakel, hier is het ook
de liefde die den mensch tot geloof brengt. Bin
nen 't kader van èen dogmatische geloovigheid
vinden we hier dus de hoofdkenmerken van dén
strijd om geloof zuiver weergegeven: de mensch
zich gegrepen wetend door 't machtig mysterie,
zich buigend voor 't boven-verstandelijke, knie
lend 't sacrament van de liefde ontvangend. Het
onbegrepene blijft, want verdorren zou het
leven ais het mysterie er uit weg stierf, en
dat de glans wordt van het leven als men er
zich met volle overgave aan overgeeft, als wan
neer in den verblinde wordt geboren ’t eeuwige
licht.
De voorz. de heer F. W. C. de Haas dankte
den spreker voor zijn rede en het Vrijzinnig
Kerkkoor, dat met zijn zang de bijeenkomst
had opgeluisterd voor hetgeen dat bijgebracht
h^d tot het succes van den avond.
het is de innerlijke kracht, waardoor de ziel
behouden blijft, anders wordt de twijfel tot ver
twijfeling, want het leven kan slechts uit zeker
heid worden opgebouwd.
Hoe komt nu de mensch doof de twijfel, welke
tot vertwijfeling worden kan, tot het geloof?
Drie dingen kunnen daarbij helpen:
lo. In het innerlijk van den mensch doet zich
iets gelden van het weten dat er verband is tus
schen ’t mysterie en zijn ziel, de gewetensvolle
mensch loopt niet spoedig kans te vertwijfelen.
Toen Albert Schweitzer, theoloog, Bachkenner
en medicus, die aan de bloem der Europeesche
cultuur zijn leven kon laven, in zich twijfel
voelde knagen aangaande de Europeesche be
schaving, ging hij, om te bewijzen dat liefde de
zin van het leven is, dat niet vragen aan Europa,
maar wijdde hij zich aan de verpleging der ze
delijk karakterlooze bevolking van West-Afrika
en daarin vond hij genezing van zijn twijfel. Als
gij zekerheid wilt hebben aangaande de zin van
het leven, leg er dan zin in. Wilt gij gelooven
aan God, leef dan zoo alsof gij niet buiten Hem
zoudt kunnen, zegt Rousseau.
Het tweede wat ons bijstaan kan in den strijd
om geloof is de wetenschap dat het verstand
ons daarbij niet helpen kan, integendeel, dat is,
zooals een Franschman zeide, une machine a
douter. Gelooven vraagt overgave van ’s men
schen gevoel en is een zaak van den wil, de ziel
moet door de wil rijp gemaakt voor het geloof;
geloof is dus een zaak van den sterke, den moe
dige; gelooven is een daad van de hoogste
moed, van de deemoed, va'n den mensch die kan
en wil afstand doen van eigen wijsheid, angst
en zelfstandigheid om ’t hart wijd open te zetten
voor de groote verzekerdheid van het geloof.
Dat geloof is niet alles aannemen, maar alles
loslaten om verankerd te zijn in de ééne vaste
grond van het gelooven.
Ten derde is van groote beteekenis in den
strijd om geloof de bereidheid de eigen geest
te laten beïnvloeden door hen die uit innerlijke
zekerheid, ondanks groote smart, het leven
hebben geloofd en zijn smart tot zegen en
waarden hebben omgeschapen.
Toen Carlyle in zijn volk het gebrek aan
overgave aan het Eeuwige mysterie zag, schreef
hij zijn „Helden en heldenvereering” om het ’t
leven, van grootgeloovigen voor oogen te hou
den, waaruit het eigen verzekerdheid zou kun
nen putten. Het is geen toeval ook dat Fran
cesco Campana tot het einde toe, door alle
twijfel en schaamte heen, het beeld van zijn
wijze en vrome grootvader steeds voor oogen
blijft.
Spr. wil nu even een concreet geval van ge
loofsstrijd bezien zooals dat geschilderd is in
Leontientje, het tooneelstuk bewerkt naar Tim
mermans „De pastoor in de bloeiende wijn
gaard”. We moeten er echter aan denken, dat
het hierin gaat om den strijd om een geloof,
dus om een bepaalde godsdienstige overtuiging,
niet om het geloof waarover spr. het in het
eerste deel van zijn rede heeft gehad, nU de
functie in de mensch, waarmee hij zijn geloof
aanhangt, en welke bij verschillende godsdien
stige overtuigingen toch volkomen evenwaardig
kan zijn. In dit boekje worden die twee soorten
van geloof, geloof als functie en als één zeer
bepaalde godsdienst vereenzelvigd, omdat de
dogmatische leer maar één geloof erkent, nl.
dat waarin het eigen dogma is neergelegd. Het
stuk is ons dus te eng, maar we vinden er toch
in de drie factoren, welke in den strijd om ge
loof helpen: de innerlijke overgave, het willen,
en de invloed van een andere persoonlijkheid.
Daarom verdient dit werk onze aandacht.
Spr. geeft nu zeer in het kort de inhoud van
het stuk. De goed Roomsche Leontientje en
Isidoor, die niet meer katholiek is al is hij
niet zonder geloof hebben elkaar lief, en
Leontientjes vader is ontzet als hij hoort dat
zijn dochter vrijt met een „geus”. Ten einde
raad brengt de vader Leontientje bij zijn broer,
den beminnelijken pastoor uit den bloeienden
wijngaard, die, naar hij hoopt. Leontientje deze
z. i. zondige liefde wel uit het (hoofd zal praten,
terwijl Leontientje de hoop koestert dat Isidoor
tot het Roomsche geloof zal komen. En als de
pastoor hoort, hoe Isidoor eigenlijk is, dat hij
wel in God gelooft, in het goede, heeft hij
daarop ook hoop en laat hij Isidoor komen. En
nu ontstaat bij Isidoor de strijd om e e n geloof.
Hij spreekt met de pastoor en Leontientje, doch
hoe gaarne hij ook tot hen komen wil, ten slotte
moet hij erkennen, dat hij „niet kan, hij heeft
zijn hart uitgeschud als een beurs, doch hun
geloof is buiten mij”. En Isidoor gaat heen,
iRGADERING van den RAAD der gemeente
'YMBRITSER ADEtL,
op ZATERDAG 10 MAART 1928,
voormiddags 10 uur.
A^oorz. de heer H. M. Tromp, burgemeester.
Secretaris de heer H. M. Martens.
Aanwezig 14 leden; afwezig de heer van der
erf.
lï'l