BE DE MOORDENDE STRAAL In elke uitvoering - In elke prijs I; J’J FEUILLETON. K Kantoor ingang naast den Heer VAN DER FEER 1 3 Hl 4. antwoordde ik. „Zijn hospita is waarschijn- Van uit de hal beneden weerklonken tal- Wordt vervolgd. De Deensche kroonprins maakt op ’t oogenblik een oefentocht mede van het opleidingsschip „Niels-Juel” op de Middellandsche Zee. Prins Knud (geheel links), die luit, ter zee is, met eenige promotie-kameraden. woordde ik, en hier herhaalden wij de be weging. Wij keken onder het bed, in de kast: geen teeken van iemand. Het bed was voor den Geautoriseerde vertaling uit het Engelsch door Jhr. R. H. G. NAHUYS. ath van bon E Snt E Pn'j E pr„ E van tari iedi bet ges jaa 1 dur lof of 1 2 door „S A P P E R 551. Na een oogenblik gebeurde het! De moeder stond op, liep naar de kraan en dronk een beetje water. Daarna keek ze naar de kinderen en schudde het hoofd. En toenOpeens zag ze het geld op den stoel liggen. Ze gaf een schreeuw en vloog er op af. Een rijksdaalder, riep ze. Een rijks- daalder! Hoe kan dat? Ze sloeg de handen van verbazing in een. Zou ik die verloren hebben? vroeg ze. schreef, liever dan haar in het oor te moe ten schreeuwen.” „Wij moesten die oude tante maar eensfeur van onze taxi. „Dat zal het oude mensch een beroerte bezorgen,” merkte Toby met een grijns op. „Ik was de aanwijzingen die wij dien dap peren chauffeur gegeven hebben geheel ver geten.” Een weinig onsamenhangend vertelde ik hem hetgeen ik gehoord had, en in een oog wenk veranderde zijn geheele gelaatsuit drukking. Hoe dikwijls nam ik diezelfde verandering de eerstvolgende weken niet waar in het gelaat van de leden van die merkwaardige bende, die door Drummond werd aangevoerd, telkens wanneer het noo- dig werd tot de daad over te gaan en wan neer gevaar dreigde. Doch in dat oogenblik trof zij mij verder niet: het eenige van be lang was de doodskreet om hulp van den man, met wien ik zooeven gedineerd had. „Weet je zijn huis?” vroeg Sinclair. „In Kensington,” antwoordde ik. „Heb je ook een wapen bij de hand?” Ik rommelde in mijn schrijfbureau en vond een Colt-revolver een herinnering uit mijn dagen aan het Front. „Best,” riep hij uit. „Stop een paar patro nen in je zak, en wij zullen er heen gaan.” „Maar jij beijoeft niet mede te gaan,” bracht ik hem omier het oog. „.Loop naar de maan,” wenschte hij mij zonder omwegen toe en drukte zijn hoogen hoed op het hoofd. „Dat is juist een kar weitje naar mijn zin. De oude Hugh zal morgen geelgroen worden van jaloezie wan neer hij het verneemt.” Wij vlogen in een taxi naar het Westen, en mijn gedachten werden door het doel van onzen tocht te zeer in beslag genomen om te vragen wie die oude Hugh was. Het was niet druk op straat de tijd voor de late wandelaars was nog niet aangebroken en in minder dan tien minuten stopten wij voor het huis van Robin. „Blijf hier wachten,” zeide Toby tot den chauffeur. „En wanneer je over vijf minu ten niets van ons gezien of gehoord hebt, haal dan gezwind een politieagent.” „Soms dadelijk hulp noodig, mijnheer?” vroeg de chauffeur met vuur. „Brave kerel!” prees Sinclair. „Maar lie ver niet. Het is beter buiten iemand bij de hand te hebben. Is het noodig, dan zullen wij schreeuwen.” Het huis was in volkomen duisternis ge huld, evenals de belendende. Dit laatste was niet te verwonderen, aangezien deze beide huizen aangeslagen waren met een bordje: „Te koop”. „Je weet zijn kamers niet waar?” zeide Sinclair. „In orde! Dan stel ik dit voor. Wij loopen dadelijk binnen, als brachten wij hem een bezoek. Dralen geeft niets. En zoowaar Allah leeft, gebruik dat pistool niet tenzij het noodzakelijk is.” De voordeur was niet afgesloten, en een oogenblik bleven wij beiden in de hal staan luisteren. De stilte was volkomen, en het naar binnen vallende schijnsel van een straatlantaarn wees ons waar de trap zich bevond. „Zijn kamers zijn op de eerste verdie ping,” fluisterde ik. „Dan zullen wij naar boven gaan en eens kijken,” antwoordde Toby. Met de revolver in mijn hand liep ik voor op. Een of twee treden kraakten luid, en ik hoorde Sinclair binnensmonds vloeken. Doch er verscheen niemand en toen wij aan de deur van de kamer van Robin stonden, die tevens zijn laboratorium was, was het oogen verblind. Toen bewogen wij ons voorzichtig voorwaarts en stelden onderzoek in. In het midden van het vertrek stond de schrijftafel, als gewoonlijk overladen met stoffige boeken en papieren. Op een hoek er van stond het telefoontoestel, en onwil lekeurig moest ik denken aan dien nood kreet die minder dan een kwartier geleden er doorheen geschreeuwd was. Kon dat toe stel slechts spreken en ons zeggen wat er voorgevallen was! „Allemachtig! Kijk daar eens,” mompelde Toby. „Daar ligt bloed, man: overal bloed.” Het was waar. Papieren waren er mee bespat, en een dun straaltje sijpelde lang zaam van de schrijftafel op het vloerkleed. De gordijnen waren dichtgetrokken, en eensklaps ’n zwaar boek opnemende, wierp Toby dit er tegen. „Eén van die dingen die ik van Drum mond geleerd heb,” merkte hij op. „Indien iemand zich daarachter verborgen heeft, moet hij zich dadelijk verraden, vooral wan neer het boek pal tegen zijn maag terecht komt.” Doch daar was niemand: er was niemand in het geheele vertrek. „Waar voert die deur heen?” vroeg hij. „Naar de slaapkamer van Gaunt,” ant- 552. Toen pakte ze den rijksdaalder op. Nu krijgen jullie eten, kinders, riep ze en zoo snel ze kon, liep ze de deur uit.. De kinderen bleven alleen. Zal ik jou eens wat zeggen, zei het meisje tegen het kleine jongetje. Dat geld heeft moeder niet verloren. Wat ik je zeg, die rijksdaalder hebben wij vast en zeker van de kabouters gekregen. De kabouters uit het vertelsel? vroeg het jongetje. Ja, zei ’t meisje, vast en zeker! aan scheikunde doet. Wij hoorden gekraak op de trap, verge- zeld van een zwaar hijgende ademhaling, hetgeen ons verkondigde dat het schellen gehoord was, en een oogenblik later stond de hospita voor ons. Zij beschouwde ons met verdachte oogen, tot zij mij herkend had, en scheen toen eenigszins gerustge steld. „Goeden avond,” schreeuwde ik haar toe. I „Hebt gij mijnheer Gaunt vanavond ge zien?” „Ik heb hem niet gezien sedert gisteren morgen,” antwoordde zij. „Doch dat is niets vreemds. Soms zie ik hem in geen week.” „Is hij na het diner thuis gekomen?” vroeg I ik verder. „Ik weet het niet, mijnheer. Hij loopt in I en uit en mijnheer Gaunt heeft een eigen huissleutel. En omdat hij geregeld betaalt, heb ik vrede met al die nare chemicaliën en dingen. Ik maak zelfs geen aanmerkingen op z’n hond, die witte haren achterlaat op alle stoelen.” „Een hond?” 'vroeg Toby opmerkzaam. „Bezat hij een hond?” „Een witharigen terrier, die Joe heette,” „Doch waar kan die dan gebleven zijn?” eenige luid dat wij hoorden onze eigen ademhaling. „Vooruit, kerel,” zeide Toby. „Hoe lan ger wij wachten, des te minder zal het ons aanstaan. Ik zal de deur openen, en jij houdt nacht opengeslagen, zijn pyama lag ge- je revolver gereed.” j reed, en in de waschkom stond een kan Met een plotselingen ruk wierp hij de warm water. Doch van Robin of iemand deur wijd open en wij sloegen beiden een anders was geen spoor te ontdekken. blik naar binnen. Niets dan stilte en duis- 1 „Verduiveld gek,” zeide Toby, naar de ternis, zooals trouwens in het geheele huis, zitkamer terugkeerende. Doch één ding was anders: er hing een I „Wat is dat piepende geluid?” eenigszins bitterzoete geur in de lucht. Het kwam van achter de schrijftafel, en Ik tastte naar den knop van het licht en plotseling schoot een geelbruin diertje met „Heb je ooit!” riep Toby uit, „het is een Het kwam van achter de schrijftafel, en vond dezen, en aanvankelijk werden onze korten staart te voorschijn. een marmot. En daar is er nog een, Stockton: j dood.” I En waarlijk, vlak bij de schrijftafel lag nog zoo’n diertje, stijf uitgestrekt. „Raak het liever niet aan,” waarschuwde ik. „Laat alles zooals het is.” Toen kreeg Toby plotseling een denk beeld. „Luister eens, Stockton,” zeide hij. „Hij kan onmogelijk door de telefoon gefluisterd hebben. Zou er in het huis niet iemand zijn die hem gehoord heeft?” Een witharigen terrier, die Joe heette,” „Andere kamerbewoners zijn er niet,” zeide ik. „Een leuk dier.” iv ie orcohu„Doch waar kan die dan gebleven zijn?” lijk in het sousterrain en zij is stokdoof. Zij vroeg hij. „Maar mijn hemel! Wat gebeurt is zóó doof, dat Gaunt gewoonlijk alles op- er nu?” t i:-a-Van ujt de jia] benecjen Weerklonken tal- j rijke voetstappen en de stem van den chauf- „Misschien heeft zij het gehoord, en mis schien niet,” merkte ik onder het wachten op. „Maar wat ruik ik nu weer voor een vreemde lucht?” Sinclair schudde het hoofd. „Ik snap het niet. Hoewel ik uit die fles- schen en proefbuisjes opmaak dat je vriend sa j o PW II IW 1' Dl! 5 1 3 inri ver: nen ben tooi het kwj gek digi stei en gra me hek V V IJ 111 V- O LG11 U1G UUUv LdlllG lllddl GGllO zien op te duikelen, vind je niet?” zeide hij, I waarna ik op de schel toeliep en er op drukte. RKEN DRUKW ."■'l fi:»—C{, I -•

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1929 | | pagina 4