DE OEMEENTEBEGROOTING. Punt XXL Behandeling van de gemeente-begrootlng voor 1932. (De rapporten van de le en 2e sectie, de Memorie van Antwoord van Burgemeester en Wethouders en een Nota van wijzigingen zijn opgenomen onder de nos. 129, 130, 131 en 133 der bijlagen, dosslerno. X 07.352.11(18)), met de daarbij behoorende voorstellen en adviezen, zijnde: komen zal zijn. Het eenige verschil is, dat men, wat Jezus gebiedt stelt tegen het zich oefenen in het tegendeel van hetgeen Jezus vraagt. Daarom zijn wy als Christenen ver antwoordelijk. We zijn geroepen de kracht van het christelijk geweten te versterken. Waarachtig staande voor God vra gen wij, wat wilt Gy dat ik doen zal. heeft gemeend, dat zou het exploiteeren dezer woningen ook aan openbare werken worden opgedragen, de emmer zou over- loopen en meer personeel moeten worden aangeschaft. Er is formeel geen enkel bezwaar deze 10 middenstandswoningen in het bedrijf op te nemen, afgezien van de totstandkoming dezer woningen, die een bijzondere geweest is. Juist in de opzet dezer woningen is niet de noodzakelijkheid gevoeld ze er in op te nemen. De heer Dokkum: Ik wil het streven van het gemeente^ bestuur de krachten zoo te verdeelen dat met de minste kosten het meeste werk wordt verricht, graag steunen. Maar het gaat hier toch over een kleinigheid. Spr. kan zich niet voorstellen dat de administratie van 10 woningen meer het bedrijf in de war zou sturen. Als B. en W. echter verzekeren dat het niet kan zal spr. er geen voorstel van maken. De Voorz. zegt nog dat de directeur er herhaaldelijk over geklaagd heeft dat de ambtenaar voor de woningen zoo dikwijls voor hem niet beschikbaar was. Deze woningen maken een uit zondering. De huren worden altijd betaald bij den ontvanger. Het woningbedrijf was wat topzwaar geworden en daarom, om meerder personeel uit te schakelen, is deze gewoonte gehand haafd. De heer Blok komt het voor dat hetgeen B. en W. omtrent de administratie opmerken een gezocht argument is. Er werd met uitbreiding gerekend en is er ook wel eens wijziging in de administratie gebracht. Hoe komt het nu met de 27 woningen, die in aanbouw zijn? Die zullen dan zeker de emmer doen over- loopen? Wat het technisch personeel betreft, 3 hebben het opzicht reeds van het begin af. Men kan het nu gevoegelijk bij het woningbedrijf onderbrengen. De heer Van der Voet acht het ook overdreven om de 10 woningen niet in het woningbedrijf op te nemen om de kosten. Er valt op die manier ook geen goed overzicht te krijgen. Wat de personeelsbezetting betreft, daarover zou nog heel wat te zeggen zijn. Maar deze 10 woningen kunnen er wel bij. De heer Breeuwsma zegt dat die 27 woningen inderdaad de werkzaamheden zullen vermeerderen. Dat is mede oorzaak geweest de 10 middenstandswoningen er buiten te houden. Als we de onderdeden nagingen, zijn we tot de conclusie gekomen dat die 10 woningen inderdaad de emmer zouden doen over- loopen. ’t Schijnt zwak dit argument en toch is ’t zoo. De amb tenaar, die met het woningbedrijf belast is, moet voortdurend aan z’n werk onttrokken worden, veel meer dan wel gewenscht is. Hij moet dan vervangen worden en waar de vervanger ook reeds belast is, kan het tot indienststelling van meer menschen leiden. B. en W. willen graag een exploitatie-rekening van deze 10 woningen overleggen bij een volgende begrooting. Staat de raad er op, de woningen ook in de exploitatie van het woning bedrijf op te nemen, dan zullen B. en W. dat gaarne uitvoeren. De heer Zuiderbaan: Is de wijze van huurinning reden geweest voor deze uitzondering? De Voorz.: Inderdaad. De heer Zuiderbaan: Dan is er geen enkel bezwaar tegen het zoo te laten, 't Is een gemak dat deze menschen hun huur storten. Die toestand is zeer bevredigend. De Voorz.: Deze woningen zijn met hypotheek van het rijk gebouwd en ze behooren nu aan de gemeente. De huren worden per kwartaal betaald bij den ontvanger. De heer Dokkum: Als B. en W. de toezegging doen dat oen volgend jaar een overzicht over de exploitatie gegeven zal worden, ben ik tevreden. De Voorz.: Die belofte geef ik namens het D. B. gaarne. De begrooting wordt z. h. s. vastgesteld. Punt XIX. idem van de begrooting van baten en lasten en van kapitaals-inkomsten en -uitgaven van de gemeente-reiniging voor 1932. De heer Dokkum acht het aan te bevelen dat dergelijke werkzaamheden (het vervaardigen van privaattonnen) in eigen gemeente geschieden. Dat sluit niet in dat tegen elke prijs ge gund wordt. Toch acht spr. het goed nog eens de aandacht hierop te vestigen, omdat de werkkrachten, als ze werkeloos worden, toch ten laste der gemeente komen. Daarom is eenige consideratie bij aanbesteding noodig, opdat wat hier gemaakt kan worden, ook gemaakt worde. De Voorz.: Zoo is hier steeds gehandeld naar het advies van de reinigingscommissie. De begrooting wordt z. h. s. vastgesteld. Punt XX. Idem van de begrooting van baten en lasten en van kapitaals-inkomsten en uitgaven van het openbaar slachthuisbedrDf voor 1032. De begrooting wordt z. h. s. vastgesteld. Van de gelegenheid tot het stellen van „schriftelijke vragen” werd door een tweetal aanwezigen gebruik ge maakt. De eerste betrof dr. Kuipers rnede- deeling over de houding van mr. Troel- stra in 1916 aangenomen, ten aanzien van de mobilisatie-credieten.. Dr. Kuiper wees naar aanleiding hier van op het verschil tusschen de uitlatin gen van mr. Verkouteren en mr. Troel- stra. De tweede vraag betrof het zich afzij dig houden van orthodoxen van de vredesbeweging. Dr 'Kuiper wees hier tegenover op het feit dat ook in die kringen de vredesgedachte begint door te dringen. Er bestaat een Geref. Vredesbeweging. Men is in die kringen vasthoudend en bang voor het communisme. „Kerk en Vrede” wil echter politie en justitie niet afschaffen. Er valt een kentering waar te nemen. Zooals spr. dezen zomer in den kring der Ned. Chr. Studenten vereeniging mocht waarnemen. Ook het aantal orthodoxen in de - ereen. „Kerk en Vrede” neemt toe. De vergadering werd hierna jm: ge- - Ag en gebed beëindigd. Algemeens beschouwingen. Dt heer Zuiderbaan zegt: Hoewel onze fractie slechts een bescheiden aandeel heeft gehad in het tot stand komen van dit college van B. en W., wil ik toch een enkel woord wijden aan het nieuwe college, te meer omdat van de overzijde critiek is geoefend op de samenstelling, zoowel als op de wijze, waarop deze samensteling tot stand kwam. De heer Boeijenga heeft op 1 September bij de verkiezing der beide wethouders gezegd: „dat de R.-K. leden van het huwelijk met de Sociaal- en Vrijz.-Democraten wel niet veel pleizier zouden beleven; dat durfde hij wel te vóórspellen". Men moet echter met voorspellingen altijd een beetje voor zichtig zijn; men kan gewoonlijk beter na afloop van een zekere periode een nabetrachting houden over dergelijke poli tieke overeenkomsten. En zoo heb ook ik mij voor vier jaar, toen de beide toenmaals zittende R.-K. raadsleden zich door de A.-R. en C.-H. lieten verleiden tot het verkiezen van een A.-R. en een C.-H. wethouder, afgevraagd al heb ik het toen niet gezegd hoe zal dit de R.-K. burgerij van Sneek bevallen? Want indien men de mentaliteit van onze A.-R. vooral niet kende en niet wist dat een college, zooals toen werd ge kozen, een college zou zijn van een sterk op de voorgrond tre dende A.-R. structuur, dan zou men misschien kunnen meenen dat een dergelijk college van B. en W. den R.-K. zou kunnen bevredigen. Want in de algemeene landspolitiek moge vooral de schoolstrijd de oude coalitiegenooten elkaar in de armen hebben gevoerd, in de laatste tijd komen er hoe langer hoe meer breuken in de eens zoo hechte keten der coalitie en kan men van een zuivere scheiding tusschen rechts en links niet meer spreken; en wij zouden vragen: hoe kan het ook anders? Leer en leven onzer R.-K. en Orth. Prot. en Oeref. medeburgers zijn zoo verschillend, dat vooral op het gebied der Zondags viering of wil men liever Zondagsheiliging, een zoo groot ver schil bestaat tusschen deze groepen der bevolking, dat bij een starre uitvoering der verouderde Zondagswet, zooals A.-R. da ’t liefst zouden wenschen, conflicten natuurlijk schering en inslag zouden zijn. Maar ook zelfs bij een college als 't vorige, was er voor de R.-K. buiten de wet om, reden genoeg om zich te ergeren. Wij hebben in de afgeloopen vier jaar gelegenheid genoeg gehad hierop te wijzen. Wij willen maar even herinneren aan de bijna aan stijfkoppigheid grenzende weigering van de heeren Blok en Potma om het, naar ik meen driemaal genomen raads besluit betreffende het gebruiken der gymnaetiek-toectellen op Xeaëag, uit te veeree. W(| beheevea ateakte te Mjeea op de weinige lust tot belastingverhooging om van het reservefonds gebruik te maken, kunnen wij ons voorstellen. Ook wij meenen, dat dit fonds voor nog slechtere tijden moet dienen. Dit be- teekent echter o. i. niet, dat men niet tijdelijk een kleine, be scheiden bijdrage uit het fonds mag gebruiken wanneer men kan aantoonen, dat men deze onmiddellijk weer uit de baten van het loopende jaar kan aanvullen. Men make van het fonds geen heilig huisje, waarnaar met geen vinger mag worden gewezen. Nogmaals: wij wenschen nu nog geen forsche greep te doen, maar achten het evenmin verantwoord, bij deze onevenredig hooge en onbillijke opcentenheffing, extra te reserveeren. Wy gelooven ook dat in het college de overtuiging bestaat dat een éénzijdige en onbillijke belastingdruk zooveel mogelijk moet wor den tegengegaan. Alleen wanneer alle andere, meer billijke mid delen zijn uitgeput, zal onze fractie er aan kunnen medewerken een zoo hoog aantal opcenten als wordt voorgesteld te heffen. De heer S ij t e m a zal geen lang betoog houden, omdat reeds veel in de secties behandeld werd. Toch wil hij gaarne eenige opmerkingen maken. Tot nu toe is het in de secties vanzelf sprekend geweest dat bij de beschouwing van de begrooting door de raad enkel aandacht werd gewijd aan de resultaten van het werk van B. en W. Critiek op de ernst van de arbeid is tot nu toe niet voorgekomen. Spr. meent dat het rapport van de 2e sectie van die goede gewoonte afwijkt. Als spr. leest dat enkele leden zich hebben afgevraagd, waar de meer dan gewone zorg voor het opmaken der begrooting in heeft bestaan, dan gelooft spr. dat daarin een cynische critiek wordt geoefend op de ernst van de arbeid. Spr. had allerminst in de 2e sectie een dergelijke opmerking verwacht. Men kon daar weten wat voor ernst aan de samenstelling der begrooting wordt besteed. Niet tegenstaande die cynische toon, meent spr. een woord van lof aan B. en W. niet te mogen onthouden voor den arbeid, die verricht werd en waarvan de resultaten in de begrooting zijn neergelegd. De samenstelling van een begrooting is in de tegenwoordige tijdsomstandigheden, waarbij niet aan vitale belangen der ge meente wordt geraakt, waarin de salarissen tot gelijk bedrag zijn opgenomen en het feit der werkloozensteun niet wordt aangetast, de belastingdruk eer verlicht dan verzwaard wordt, mag zeker als een succes aan het college van B. en W. worden toegerekend. De behandeling van deze begrooting 't was reeds lang te voorzien komt te staan in twee teekens: lo. in het teeken van de algemeene crisisnood en 2o. in het teeken van de wethoudersverkiezingen. ’t Schijnt dat de crisis die heerscht als zoodanig met het menschelijk denken is vergroeid, dat ook daar waar geen crisis is, zij noodzakelijk moet worden ingeschakeld, Is gemakkelijk dat element van crisis naar voren te brengen. Men kan een begrooting nog niet eens ingezien hebben en toch al crisis-elementen hebben ingeschakeld. 't Is gemakkelijk te zeggen dat de loonen verlaagd moeten worden. Ook is het gemakkelijk de subsidies te verkleinen, maar moeilijker is het dat alles in stand te laten en toch met een sluitende begrooting te komen, die op gezonde basis staat. Als er dus van malaise nog geen sprake is, waarom moeten die belangen toch op alle mogelijke wijze worden beknot? Een stem: En de belastingverhooging dan? De heer S ij t e m a: Deze begrooting wijst nog geen belasting verhooging aan, als we ze met die van vorige jaren vergelijken. Er is nog een tendens van belastingverlaging aanwezig. De voorgestelde verlagingen lossen de crisis niet op. 't Zijn niet meer dan papieren verbandjes, zooals de Duitschers ze tegen het einde van de oorlog op rottende wonden legden. Als we de crisis willen oplossen zullen er andere maatregelen toegepast moeten worden. De crisis moet opgelost worden op andere wijze. Zij die het zoeken in kleinigheden staan afkeerig van de groote dingen, die er in de wereld zullen moeten gebeuren, wil len we niet in nog grooter crisis geraken. In de tweede plaats staat deze begrooting in het teeken der wethoudersverkiezingen. In de 2e sectie is reeds gezegd, dat de wethoudersverkiezing beheerscht werd door een persoonlijke kwestie. Spr. gelooft dat dat juist is. Maar dan strekt die persoonlijke kwestie zich nog even verder uit dan tot de raad. Wie in de voorbijgegane jaren zijn ooren te luisteren had gelegd, kon weten dat er een per soonlijk element In het geding zou komen. Spr. gelooft dat die persoonlijke kwestie zich tot de onmiddellijke omgeving van de betrokkene uitgestrekt heeft. Als de teekenen der tijden door die persoon waren begrepen, hadden ze kunnen worden uit geschakeld. Dan was de wijste weg geweest zich terug te trek ken. ’t Is beter te gaan dan met geweld te willen blijven zitten op een plaats, waar men niet gewenscht is. Verder gaat dat per soonlijke element niet. Men kan het der s.-d. niet kwalijk nemen dat zij de gelegen heid aangrepen om een wethoudersplaats te bezetten. We heb ben daar meer dan eens naar gestreefd, wat niet zeggen wil dar we de A.-R. fractie van een wethoudersplaats wilden uitscha kelen. ’t Vooropgezette doel om geen A.-R. wethouder te willen hebben heeft niet voorgezeten. Spr. meent te kunnen consta- teeren dat deze begrooting er al het bewijs van Is, dat de wijziging van samenstelling In het college geen ongelukkige greep geweest Is. De heer Dokkum: Wanneer Ik ook iets ga zeggen, wil ik beginnen met mijn waardeering uit te spreken over de wijze waarop deze algemeene beschouwingen zijn voorbereid, en de eminente medewerking bij de vervaardiging van het sectie- verslag. Overigens acht spr. toch dat B. en W. de opmerkingen der secties’ niet bevredigend hebben beantwoord. Spr. wijst daartoe eerst op hetgeen omtrent de wethoudersverkiezingen is opgemerkt door B. en W. Spr. gelooft dat dat niet juist is. In andere gemeenten wordt die zaak ook schriftelijk behandeld. Dan heeft spr. geen bevredigend antwoord gekregen op de vraag omtrent de verlaging van het aanvankelijk tekort. Tot recht inzicht van de waarde der bedragen in de begrooting uit gedrukt, is een nadere explicatie gewenscht. 't Qaat toch niet om de bedragen, maar om de motieven, die daartoe hebben geleid. B. en W. zijn dan ook zelf de oorzaak dat de vraag rees waarin de bijzondere zorg voor deze begrooting bestaan had. De genomen maatregelen zijn zeer gemakkelijk. Maar als men de begrooting overziet, dan kan het zijn dat er verschui ving of versobering noodig is. Spr. wil niet zeggen dat verso bering afbraak moet zijn. Versobering der overheidsuitgaven lijkt spr. gewenscht. In de secties zijn telkens begrootingsbedragen gegeven. Toen is er op gewezen dat de gewijzigde financieela verhouding van rijk en gemeente de belastingdruk met f 78.000 zou hebben ver minderd. Toen is aangetoond dat voor 1931 daar weinig van terecht is gekomen. Tweederde van die verlaging heeft men op gesoupeerd en de verlaging bedroeg dus slechts één derde van f78.000. Spr. handhaaft dan ook ten volle dat van de f78.000 2/3 is opgesoupeerd en dat we in het derde jaar de rest wel zullen opmaken. Daartegen meent spr. op versobering te mogen aandringen en dat het zaak is alle begrootingscijfers nog eens grondig onder oogen te zien. Spr. weet wel dat dat „peuteren" wordt en dat het groote woord van de soc.-democraten moet komen. Tot nu toe is er echter weinig van de constructieve krachten van de soc.-democraten gebleken. Als het college zich zal laten leiden dobr de beginselen der s.-d. ziet spr. geen enkel lichtpunt. De heer Boonstra begint met iets te zeggen over de wet houdersverkiezing. Door spr.’s fractie Is niet geantwoord op wat de heer Maseland 1 Sept. jl. dienaangaande heeft gezegd. We kennen de situatie van vóór 1 September. Mochten we er ver schillend over denken, spr. heeft het nooit bevreemd dat links zou pogen een vertegenwoordiger in het D. B. der gemeente te krijgen, ’t Was In de laatste jaren ook te voelen dat de R.-K. met A.-R. en C.-H. niet konden bereiken wat een sterke groep in hun partij wenschte. Daarom was 't voor spr. geen verrassing, dat zij met rechts hebben gebroken. Spr. legt er de nadruk op dat de R.-K. de samenwerking verbroken hebben. Spr. hoeft daaraan weinig toe te voegen na de rede van den heer Boeijenga op 1 Sept. jl. Inderdaad heeft de heer Maseland getracht de rollen te dezen aanzien om te keeren. De drie rechtsche groepen hebben steeds behoorlijk samengewerkt en het is onjuist dat de twae protMtantaaha groapaa au da deur voar da R.-K. soudaa gaslotaa habbta. motie van afkeuring bijna eenig in de annalen van de Snee- ker raad voorgesteld door den heer Van der Meulen en aan genomen met alleen de A.-R. en C.-H. stemmen tegen, betref fende de weigering van het circus Strassburger, waardoor de gemeente honderden guldens aan vermakelijkheidsbelasting dierf en de neringdoende burgerij ernstig werd geschaad. Men moge denken over principieele verschillen zooals men wil, maar als men dergelijke principes wil doorvoeren, moet men beschikken over een meerderheid die het daarmee eens is; afge scheiden nog van de vraag of het dan zelfs opgaat dit aan een andersdenkende minderheid op te leggen. Dat men in C.-H. kringen hierover ietwat anders begint te denken is ons gelukkig gebleken bij hun houding tegenover de gemeentelijke deelname in het aandeelenkapitaal van het Sport park. Maar niet alleen onder de R.-K. neringdoende burgers, doch ook onder de R.-K. arbeiders bleek men slecht met het vorig college ingenomen. Het valt niet te ontkennen dat in de R.-K. Staatspartij hoe langer hoe meer de stem der R.-K. arbeiders zich laat hooren en dat in de R.-K. kiesvereeniging alhier een steeds grooter verzet tegen het in wezen conservatieve college zich uitte, was ook voor ons geen geheim gebleven. Was het dus een wonder dat in de leidende kringen onder de R.-K. zich een streven openbaarde meer aansluiting te zoeken bij links, teneinde terug te keeren tot een vorig, meer democratisch ge oriënteerd college? Wij gelooven dat deze menschen èn tegen over de middenstand èn tegenover het arbeiderselement in hun partij, hun beginsel zouden hebben verzaakt als zij de verlan gens die er leefden, botweg hadden afgewezen en doorgegaan waren in de foutieve lijn door hun voorgangers getrokken. Nu is er beweerd dat men aan de rechterzijde onkundig is gelaten van ’t geen is voorbereid; de heer Blok sprak van „torpedeering door de duikboot Maseland, waarvan de gezag voerder onbekend was”. Dit is onjuist! Er is aan rechts zoowel als aan links de vraag gesteld: of men er mee accoord kon gaan dat aan links zoowel als aan rechts een wethouderszetel zou worden toegekend. Als men bij de A.-R. en C.-H. nu eenigszins zijn oor te luisteren had gelegd naar wat er leefde in de R.-K. partij, dan had men hieruit kunnen opmaken, dat voor een botte afwijzing nu geen plaats meer was en dat de R.-K. in geen geval weer het oude college in zijn geheel zouden accepteeren. Toch sprak men het „non possumus” en velde daarmee zijn eigen doodvonnis. Men moet echter niet beweren dat het de bedoeling van de R.-K. was zelf de buit binnen te halen omdat er, zooals het Friesch Dagblad schreef „zetelhonger” bij hen aanwezig was. Zooals ik reeds zeide, is onze rol een zeer bescheidene ge weest, doch door onze fractie is hierop vooral de nadruk ge legd: Aan rechts zoowel als aan links wordt een zetel toege wezen, en door de partijen wordt zelf uitgemaakt wie de can- didaten zullen zijn. Toen echter de A.-R. en C.-H. weigerden op dit verlangen in te gaan was die overeenkomst dus tusschen hen met de R.-K. verbroken, omdat men kon weten dat dit voor dezen een onafwijsbare eisch was. Toen is uit de R.-K. partij zelf de wensch opgekomen om in geen geval weer een der zittende leden te benoemen, doch indien de rechtsche partijen al een zetel zouden krijgen, daarvoor een der andere raadsleden aan te wijzen. Aldus geschiedde door de benoeming van de heer Boeijenga. Van „zetelhonger" was hier dus geen sprake, van ongemanierdheid evenmin. Indien de rechtsche partijen waren ingegaan op het voorstel: aan beide zijden een wethouder, hadden zij zelf kunnen be slissen wie deze zetel zou bezetten. Nu men antwoordde: dat men bleef bij zijn eenmaal ingenomen standpunt, diende men toch in te zien dat dit niet zou worden geaccepteerd. Toch hebben de R.-K. zich tot het laatst afzijdig gehouden door eerst nog aan rechts een zetel aan te bieden nl. aan den heer Boeijenga; alleen toen ook dit aanbod geweigerd werd, heeft men zelf de zetel aangenomen; een andere formatie zou dezelfde foutieve oplossing hebben gegeven aan de linkerzijde als men voor vier jaar aan de rechterzijde beging. Maar uitdrukkelijk dient hier te worden vastgesteld: dat indien rechts zich had aangepast aan het verlangen der R.-K., men de candidaten over en weer zou hebben geaccepteerd. Waarom deze botte afwijzing van wat toch volkomen in de politieke lijn lag, zou men vragen? Omdat de A.-R. en C.-H. zich in de laatste vier jaren hebben gesuggereerd, dat Sneek in meerderheid rechts was; rechts in de zin zooals zij het ver staan. Welnu, het is de eer der R.-K., en ik breng hen hiervoor gaarne hulde, hier te hebben aangetoond, dat dit niet het ge val is. Zoo de cijfers het al niet uitwezen, de laatste vier jaar hebben het wel bewezen, dat hier alleen van een A.-R. en C.-H. bewind sprake kan zijn als de R.-K, zich als lammeren in een kooi bij hen laten opsluiten. Dat kan echter nooit langer dan één zittingsperiode duren, evenmin als een linksch college dat alleen linksche politiek zou voeren, het langer dan vier jaar uit zou houden. Dat dit college dit heeft ingezien le zeker gebleken uit haar samenstelling. Het zal bij haar werk, waarvan de eerste proeve in de vorm dezer begrooting voor ons ligt, zeker kunnen reke nen op onze steun, doch zeer zeker ook wel eens moeten rekenen op critiek. Uit de door onze fractie ingediende amendementen zal u reeds gebleken zijn wat wij hiermee bedoelen, zal u ook blijken dat met de vorming van een college uit twee partijen die samen geen meerderheid vormen, men er ook nu nog niet is. Van principieele politiek van een van beide partijen kan dan ook geen sprake zijn, de samenwerking zal zich moeten bepalen tot een sturen in een richting waarover men overeen stemming heeft verkregen. Dat deze lijn een meer democratische zal zijn als bij het vorige college werd gevolgd, hiervan zijn wij V.-D. overtuigd, al zal de nood der tijden zware eischen stellen aan onze wil onze democratische beginselen ook in deze tijden in de praktijk door te voeren. Wat nu de begrooting betreft, wij kunnen ons_voorstellen, dat het nieuwe college geen gemakkelijke taak heeft gehad met het ontwerpen er van, en wij zijn overtuigd dat het zeer tegen haar zin tot de belasting-voorstellen is gekomen, die hier voor ons liggen. Dat men niet althans nu nog niet de loonen van het gemeente-personeel tot de „sluitpost” der begrooting heeft gemaakt, zijn wij met B. en W. eens; wij weten niet wat de tijden ons zullen brengen en al wat heden nog als een rots voor ons vast staat kan ons morgen ontvallen, doch ook wij achten bij deze begrootig de tijd nog niet gekomen uit deze post het tekort op de begrooting weg te werken. Laat het per soneel door trouwe plichtsbetrachting toonen dat het de voor- deelen van een goede rechtspositie en een verzekerd bestaan op prijs stelt. Wat nu de pogingen van B. en W. betreft om te trachten het resteerende bedrag van het tekort op deze begrooting bij elkaar te krijgen, het spijt ons, dat B. en W. de raad niet naast haar voorstel tot verdubbeling der opcenten op de hoofdsom der per- soneele belasting een berekening of schema hebben voorgelegd omtrent de werking eener s tr a a t b e 1 a s t i n g. De werking der personeele belasting en de enorme heffing der opcenten als hier werd voorgesteld, zijn ons zoo onsympathiek; zijn zoo weinig in onzen geest als voorstanders van belasting naar draagkracht, dat wij elke andere mogelijkheid zouden accep teeren indien wij er van wisten dat zij meer de billijkheid zou bevorderen. Wij zouden B. en W. dan ook willen verzoeken vóór een volgende begrooting een onderzoek naar de werking eener straatbelasting in soortgelijke gemeenten als Sneek in te stellen. Het heeft onze fractie genoegen gedaan uit het antwoord van B. en W. op het sectieverslag te vernemen dat zij het met onze zienswijze omtrent het verwerken der meevaller aan het gas bedrijf in deze begrooting eens zijn. Wij zijn overtuigd, dat dit college, indien zij van alle feiten bij de samenstelling der be- drijfsbegrootingen, die trouwens nog onder het vorig college zijn samengesteld, had kennis gedragen, hierop zou hebben gelet. Het spijt ons dat het college niet geheel met ons amendement betreffende de heffing der opcenten op het personeel kon méé gaan; wij komen daar bij de behandeling van het punt nader op terug. Dat B. m W. riek es aiaé toe keMea laten verietoea ia haa log, een der gruwelijkste uitingen der zonde. Er zijn er óok die zeggen dat ieder Nederlander pacifistisch is. Al is spr. daarop niet geheel gerust. Als Neder landers zijn we ook wereldburgers en als zoodanig hebben we ook een taak. ,Men zegt ook da; het probleem zoo ingewikkeld is, dat men het maar aan de heeren in Geneve moet overlaten. Gehoorzaam maar aan de overheid! I Spr. heeft geen bezwaar tegen ge hoorzaamheid aan de overheid, maar de gehoorzaamheid aan Gods gebod staat daar boven. Als de overheid on christelijke dingen gebiedt, zijn de christenen gehouden daaraan niet te gehoorzamen. De Christelijke Kerk heeft de taak tegenover de overheid het profetische Woord te doen hooren. De Kerk moet de oorlog verdoemen, omdat het geen rechts-, maar machtsinstituut is, zoo zeide onlangs prof. Slotemaker de Bruine. Als in den oorlog heilige verdragen verscheurd worden als vodjes papier, leugenachtige verdragen worden opge steld, dan moet de kerk tegen de staat durven zeggen dat hij liegt. De kerk heeft de laatste jaren haar roeping schandelijk verzuimd. Spr. is eerst de laatste jaren tot het inzicht gekomen, dat de kerk deze schuld heeft. De kerk zag als haar eenige roeping om zielen voor het hiernamaals te win nen. De kerk moest verlost worden van het geloofsegoisme. Men had van het Christendom een binnenkamer-Christendom gemaakt en vergeten dat de kerk het geweten der maatschappij heeft te zijn. Het is een gelukkig teeken d^t men dat t egenwoordig weer in gaat zien. Wij zijn verantwoordelijk. Ieder jaar worden jongelui gedwon gen zich te oefenen voor het oorlogs bedrijf. Mag de kerk dat aanzien? Wat zullen we doen? Allereerst het getuigenis uitspreken dat evangelie en oorlog onvereenigbare grootheden zijn. Dat is de vredestaak der kerk. De oorlog hoont het Evangelie van Jezus Christus en verlamt het geloof in de komst van het koninkrijk Gods. Een kerk, die dat piet durft pit te spreken, is geen kerk van God meer. We hebben de kerk te mobiliseren opdat dat luide worde gehoord. Ieder moet zijn levenshouding hiernaar be palen. Als leden van de kerk van Chris tus moeten we eerbied hebben voor de dienstweigeraars strijden voor nati onale ontwapening en afschaffing van den militairen dienstdwang. In.ernationale ontwapening wil ieder, maar nationale ontwapening zou dj oor log binnen onze grenzen halen zoo zegt men. Christus .volgen is altijd gevaarlijk. Christus is zelf aan het kruis gestorven en heeft gezegd, dat wie .Zijn kruis niet opneemt en’Hem volgt zijn dienaar niet kan zijn. Als we in vertrouwen od God qpt- wapening aandurfden wat zou daar een ontzaglijken invloed van uit gain. Als uit heilige overtuiging dat oorlog uit den booze is, de nationale ontwa pening tot stand kwam, zou de eerste stap op tifien weg der internationale ontwapening gezet zijn. Bij alle bezwaar, zal het gedurfd moe ten worden door allen die door het geloof durven zeggen: dat mag niet langer. We zijn niet zoo naief om te geloo- van dat het koninkrijk Gods dan „ge-

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1931 | | pagina 3