DE OEMEENTEBEGROOTING.
Punt XXL Behandeling van de gemeente-begrootlng
voor 1932.
(De rapporten van de le en 2e sectie, de Memorie van
Antwoord van Burgemeester en Wethouders en een Nota
van wijzigingen zijn opgenomen onder de nos. 129, 130,
131 en 133 der bijlagen, dosslerno. X 07.352.11(18)), met
de daarbij behoorende voorstellen en adviezen, zijnde:
komen zal zijn. Het eenige verschil is,
dat men, wat Jezus gebiedt stelt tegen
het zich oefenen in het tegendeel van
hetgeen Jezus vraagt.
Daarom zijn wy als Christenen ver
antwoordelijk. We zijn geroepen de
kracht van het christelijk geweten te
versterken.
Waarachtig staande voor God vra
gen wij, wat wilt Gy dat ik doen zal.
heeft gemeend, dat zou het exploiteeren dezer woningen ook
aan openbare werken worden opgedragen, de emmer zou over-
loopen en meer personeel moeten worden aangeschaft. Er is
formeel geen enkel bezwaar deze 10 middenstandswoningen in
het bedrijf op te nemen, afgezien van de totstandkoming dezer
woningen, die een bijzondere geweest is. Juist in de opzet dezer
woningen is niet de noodzakelijkheid gevoeld ze er in op te
nemen.
De heer Dokkum: Ik wil het streven van het gemeente^
bestuur de krachten zoo te verdeelen dat met de minste kosten
het meeste werk wordt verricht, graag steunen. Maar het gaat
hier toch over een kleinigheid. Spr. kan zich niet voorstellen
dat de administratie van 10 woningen meer het bedrijf in de
war zou sturen. Als B. en W. echter verzekeren dat het niet
kan zal spr. er geen voorstel van maken.
De Voorz. zegt nog dat de directeur er herhaaldelijk over
geklaagd heeft dat de ambtenaar voor de woningen zoo dikwijls
voor hem niet beschikbaar was. Deze woningen maken een uit
zondering. De huren worden altijd betaald bij den ontvanger.
Het woningbedrijf was wat topzwaar geworden en daarom, om
meerder personeel uit te schakelen, is deze gewoonte gehand
haafd.
De heer Blok komt het voor dat hetgeen B. en W. omtrent
de administratie opmerken een gezocht argument is. Er werd
met uitbreiding gerekend en is er ook wel eens wijziging in de
administratie gebracht. Hoe komt het nu met de 27 woningen,
die in aanbouw zijn? Die zullen dan zeker de emmer doen over-
loopen?
Wat het technisch personeel betreft, 3 hebben het opzicht
reeds van het begin af. Men kan het nu gevoegelijk bij het
woningbedrijf onderbrengen.
De heer Van der Voet acht het ook overdreven om de
10 woningen niet in het woningbedrijf op te nemen om de
kosten. Er valt op die manier ook geen goed overzicht te krijgen.
Wat de personeelsbezetting betreft, daarover zou nog heel wat
te zeggen zijn. Maar deze 10 woningen kunnen er wel bij.
De heer Breeuwsma zegt dat die 27 woningen inderdaad
de werkzaamheden zullen vermeerderen. Dat is mede oorzaak
geweest de 10 middenstandswoningen er buiten te houden. Als
we de onderdeden nagingen, zijn we tot de conclusie gekomen
dat die 10 woningen inderdaad de emmer zouden doen over-
loopen. ’t Schijnt zwak dit argument en toch is ’t zoo. De amb
tenaar, die met het woningbedrijf belast is, moet voortdurend
aan z’n werk onttrokken worden, veel meer dan wel gewenscht
is. Hij moet dan vervangen worden en waar de vervanger ook
reeds belast is, kan het tot indienststelling van meer menschen
leiden. B. en W. willen graag een exploitatie-rekening van deze
10 woningen overleggen bij een volgende begrooting. Staat de
raad er op, de woningen ook in de exploitatie van het woning
bedrijf op te nemen, dan zullen B. en W. dat gaarne uitvoeren.
De heer Zuiderbaan: Is de wijze van huurinning reden
geweest voor deze uitzondering?
De Voorz.: Inderdaad.
De heer Zuiderbaan: Dan is er geen enkel bezwaar tegen
het zoo te laten, 't Is een gemak dat deze menschen hun huur
storten. Die toestand is zeer bevredigend.
De Voorz.: Deze woningen zijn met hypotheek van het
rijk gebouwd en ze behooren nu aan de gemeente. De huren
worden per kwartaal betaald bij den ontvanger.
De heer Dokkum: Als B. en W. de toezegging doen dat
oen volgend jaar een overzicht over de exploitatie gegeven zal
worden, ben ik tevreden.
De Voorz.: Die belofte geef ik namens het D. B. gaarne.
De begrooting wordt z. h. s. vastgesteld.
Punt XIX. idem van de begrooting van baten en
lasten en van kapitaals-inkomsten en -uitgaven van de
gemeente-reiniging voor 1932.
De heer Dokkum acht het aan te bevelen dat dergelijke
werkzaamheden (het vervaardigen van privaattonnen) in eigen
gemeente geschieden. Dat sluit niet in dat tegen elke prijs ge
gund wordt. Toch acht spr. het goed nog eens de aandacht
hierop te vestigen, omdat de werkkrachten, als ze werkeloos
worden, toch ten laste der gemeente komen. Daarom is eenige
consideratie bij aanbesteding noodig, opdat wat hier gemaakt
kan worden, ook gemaakt worde.
De Voorz.: Zoo is hier steeds gehandeld naar het advies
van de reinigingscommissie.
De begrooting wordt z. h. s. vastgesteld.
Punt XX. Idem van de begrooting van baten en
lasten en van kapitaals-inkomsten en uitgaven van het
openbaar slachthuisbedrDf voor 1032.
De begrooting wordt z. h. s. vastgesteld.
Van de gelegenheid tot het stellen
van „schriftelijke vragen” werd door
een tweetal aanwezigen gebruik ge
maakt.
De eerste betrof dr. Kuipers rnede-
deeling over de houding van mr. Troel-
stra in 1916 aangenomen, ten aanzien
van de mobilisatie-credieten..
Dr. Kuiper wees naar aanleiding hier
van op het verschil tusschen de uitlatin
gen van mr. Verkouteren en mr. Troel-
stra.
De tweede vraag betrof het zich afzij
dig houden van orthodoxen van de
vredesbeweging.
Dr 'Kuiper wees hier tegenover op
het feit dat ook in die kringen de
vredesgedachte begint door te dringen.
Er bestaat een Geref. Vredesbeweging.
Men is in die kringen vasthoudend en
bang voor het communisme. „Kerk en
Vrede” wil echter politie en justitie
niet afschaffen.
Er valt een kentering waar te nemen.
Zooals spr. dezen zomer in den kring
der Ned. Chr. Studenten vereeniging
mocht waarnemen.
Ook het aantal orthodoxen in de
- ereen. „Kerk en Vrede” neemt toe.
De vergadering werd hierna jm: ge-
- Ag en gebed beëindigd.
Algemeens beschouwingen.
Dt heer Zuiderbaan zegt: Hoewel onze fractie slechts
een bescheiden aandeel heeft gehad in het tot stand komen van
dit college van B. en W., wil ik toch een enkel woord wijden
aan het nieuwe college, te meer omdat van de overzijde critiek
is geoefend op de samenstelling, zoowel als op de wijze, waarop
deze samensteling tot stand kwam.
De heer Boeijenga heeft op 1 September bij de verkiezing
der beide wethouders gezegd: „dat de R.-K. leden van het
huwelijk met de Sociaal- en Vrijz.-Democraten wel niet veel
pleizier zouden beleven; dat durfde hij wel te vóórspellen".
Men moet echter met voorspellingen altijd een beetje voor
zichtig zijn; men kan gewoonlijk beter na afloop van een
zekere periode een nabetrachting houden over dergelijke poli
tieke overeenkomsten. En zoo heb ook ik mij voor vier jaar,
toen de beide toenmaals zittende R.-K. raadsleden zich door
de A.-R. en C.-H. lieten verleiden tot het verkiezen van een
A.-R. en een C.-H. wethouder, afgevraagd al heb ik het
toen niet gezegd hoe zal dit de R.-K. burgerij van Sneek
bevallen? Want indien men de mentaliteit van onze A.-R. vooral
niet kende en niet wist dat een college, zooals toen werd ge
kozen, een college zou zijn van een sterk op de voorgrond tre
dende A.-R. structuur, dan zou men misschien kunnen meenen
dat een dergelijk college van B. en W. den R.-K. zou kunnen
bevredigen. Want in de algemeene landspolitiek moge vooral
de schoolstrijd de oude coalitiegenooten elkaar in de armen
hebben gevoerd, in de laatste tijd komen er hoe langer hoe
meer breuken in de eens zoo hechte keten der coalitie en kan
men van een zuivere scheiding tusschen rechts en links niet
meer spreken; en wij zouden vragen: hoe kan het ook anders?
Leer en leven onzer R.-K. en Orth. Prot. en Oeref. medeburgers
zijn zoo verschillend, dat vooral op het gebied der Zondags
viering of wil men liever Zondagsheiliging, een zoo groot ver
schil bestaat tusschen deze groepen der bevolking, dat bij een
starre uitvoering der verouderde Zondagswet, zooals A.-R. da
’t liefst zouden wenschen, conflicten natuurlijk schering en
inslag zouden zijn. Maar ook zelfs bij een college als 't vorige,
was er voor de R.-K. buiten de wet om, reden genoeg om zich
te ergeren.
Wij hebben in de afgeloopen vier jaar gelegenheid genoeg
gehad hierop te wijzen. Wij willen maar even herinneren aan
de bijna aan stijfkoppigheid grenzende weigering van de heeren
Blok en Potma om het, naar ik meen driemaal genomen raads
besluit betreffende het gebruiken der gymnaetiek-toectellen op
Xeaëag, uit te veeree. W(| beheevea ateakte te Mjeea op de
weinige lust tot belastingverhooging om van het reservefonds
gebruik te maken, kunnen wij ons voorstellen. Ook wij meenen,
dat dit fonds voor nog slechtere tijden moet dienen. Dit be-
teekent echter o. i. niet, dat men niet tijdelijk een kleine, be
scheiden bijdrage uit het fonds mag gebruiken wanneer men
kan aantoonen, dat men deze onmiddellijk weer uit de baten van
het loopende jaar kan aanvullen. Men make van het fonds geen
heilig huisje, waarnaar met geen vinger mag worden gewezen.
Nogmaals: wij wenschen nu nog geen forsche greep te doen,
maar achten het evenmin verantwoord, bij deze onevenredig
hooge en onbillijke opcentenheffing, extra te reserveeren. Wy
gelooven ook dat in het college de overtuiging bestaat dat een
éénzijdige en onbillijke belastingdruk zooveel mogelijk moet wor
den tegengegaan. Alleen wanneer alle andere, meer billijke mid
delen zijn uitgeput, zal onze fractie er aan kunnen medewerken
een zoo hoog aantal opcenten als wordt voorgesteld te heffen.
De heer S ij t e m a zal geen lang betoog houden, omdat reeds
veel in de secties behandeld werd. Toch wil hij gaarne eenige
opmerkingen maken. Tot nu toe is het in de secties vanzelf
sprekend geweest dat bij de beschouwing van de begrooting
door de raad enkel aandacht werd gewijd aan de resultaten
van het werk van B. en W. Critiek op de ernst van de arbeid
is tot nu toe niet voorgekomen. Spr. meent dat het rapport van
de 2e sectie van die goede gewoonte afwijkt. Als spr. leest dat
enkele leden zich hebben afgevraagd, waar de meer dan gewone
zorg voor het opmaken der begrooting in heeft bestaan, dan
gelooft spr. dat daarin een cynische critiek wordt geoefend op
de ernst van de arbeid. Spr. had allerminst in de 2e sectie een
dergelijke opmerking verwacht. Men kon daar weten wat voor
ernst aan de samenstelling der begrooting wordt besteed. Niet
tegenstaande die cynische toon, meent spr. een woord van lof
aan B. en W. niet te mogen onthouden voor den arbeid, die
verricht werd en waarvan de resultaten in de begrooting zijn
neergelegd.
De samenstelling van een begrooting is in de tegenwoordige
tijdsomstandigheden, waarbij niet aan vitale belangen der ge
meente wordt geraakt, waarin de salarissen tot gelijk bedrag
zijn opgenomen en het feit der werkloozensteun niet wordt
aangetast, de belastingdruk eer verlicht dan verzwaard wordt,
mag zeker als een succes aan het college van B. en W. worden
toegerekend. De behandeling van deze begrooting 't was
reeds lang te voorzien komt te staan in twee teekens: lo. in
het teeken van de algemeene crisisnood en 2o. in het teeken
van de wethoudersverkiezingen. ’t Schijnt dat de crisis die
heerscht als zoodanig met het menschelijk denken is vergroeid,
dat ook daar waar geen crisis is, zij noodzakelijk moet worden
ingeschakeld, Is gemakkelijk dat element van crisis naar voren
te brengen. Men kan een begrooting nog niet eens ingezien
hebben en toch al crisis-elementen hebben ingeschakeld.
't Is gemakkelijk te zeggen dat de loonen verlaagd moeten
worden. Ook is het gemakkelijk de subsidies te verkleinen,
maar moeilijker is het dat alles in stand te laten en toch met
een sluitende begrooting te komen, die op gezonde basis staat.
Als er dus van malaise nog geen sprake is, waarom moeten die
belangen toch op alle mogelijke wijze worden beknot?
Een stem: En de belastingverhooging dan?
De heer S ij t e m a: Deze begrooting wijst nog geen belasting
verhooging aan, als we ze met die van vorige jaren vergelijken.
Er is nog een tendens van belastingverlaging aanwezig. De
voorgestelde verlagingen lossen de crisis niet op. 't Zijn niet
meer dan papieren verbandjes, zooals de Duitschers ze tegen
het einde van de oorlog op rottende wonden legden. Als we de
crisis willen oplossen zullen er andere maatregelen toegepast
moeten worden. De crisis moet opgelost worden op andere
wijze. Zij die het zoeken in kleinigheden staan afkeerig van de
groote dingen, die er in de wereld zullen moeten gebeuren, wil
len we niet in nog grooter crisis geraken.
In de tweede plaats staat deze begrooting in het teeken der
wethoudersverkiezingen.
In de 2e sectie is reeds gezegd, dat de wethoudersverkiezing
beheerscht werd door een persoonlijke kwestie. Spr. gelooft dat
dat juist is. Maar dan strekt die persoonlijke kwestie zich nog
even verder uit dan tot de raad. Wie in de voorbijgegane jaren
zijn ooren te luisteren had gelegd, kon weten dat er een per
soonlijk element In het geding zou komen. Spr. gelooft dat die
persoonlijke kwestie zich tot de onmiddellijke omgeving van
de betrokkene uitgestrekt heeft. Als de teekenen der tijden door
die persoon waren begrepen, hadden ze kunnen worden uit
geschakeld. Dan was de wijste weg geweest zich terug te trek
ken. ’t Is beter te gaan dan met geweld te willen blijven zitten
op een plaats, waar men niet gewenscht is. Verder gaat dat per
soonlijke element niet.
Men kan het der s.-d. niet kwalijk nemen dat zij de gelegen
heid aangrepen om een wethoudersplaats te bezetten. We heb
ben daar meer dan eens naar gestreefd, wat niet zeggen wil dar
we de A.-R. fractie van een wethoudersplaats wilden uitscha
kelen. ’t Vooropgezette doel om geen A.-R. wethouder te willen
hebben heeft niet voorgezeten. Spr. meent te kunnen consta-
teeren dat deze begrooting er al het bewijs van Is, dat de
wijziging van samenstelling In het college geen ongelukkige
greep geweest Is.
De heer Dokkum: Wanneer Ik ook iets ga zeggen, wil
ik beginnen met mijn waardeering uit te spreken over de wijze
waarop deze algemeene beschouwingen zijn voorbereid, en de
eminente medewerking bij de vervaardiging van het sectie-
verslag. Overigens acht spr. toch dat B. en W. de opmerkingen
der secties’ niet bevredigend hebben beantwoord. Spr. wijst
daartoe eerst op hetgeen omtrent de wethoudersverkiezingen is
opgemerkt door B. en W. Spr. gelooft dat dat niet juist is. In
andere gemeenten wordt die zaak ook schriftelijk behandeld.
Dan heeft spr. geen bevredigend antwoord gekregen op de
vraag omtrent de verlaging van het aanvankelijk tekort. Tot
recht inzicht van de waarde der bedragen in de begrooting uit
gedrukt, is een nadere explicatie gewenscht. 't Qaat toch niet
om de bedragen, maar om de motieven, die daartoe hebben
geleid. B. en W. zijn dan ook zelf de oorzaak dat de vraag
rees waarin de bijzondere zorg voor deze begrooting bestaan
had. De genomen maatregelen zijn zeer gemakkelijk. Maar als
men de begrooting overziet, dan kan het zijn dat er verschui
ving of versobering noodig is. Spr. wil niet zeggen dat verso
bering afbraak moet zijn. Versobering der overheidsuitgaven
lijkt spr. gewenscht.
In de secties zijn telkens begrootingsbedragen gegeven. Toen
is er op gewezen dat de gewijzigde financieela verhouding van
rijk en gemeente de belastingdruk met f 78.000 zou hebben ver
minderd. Toen is aangetoond dat voor 1931 daar weinig van
terecht is gekomen. Tweederde van die verlaging heeft men op
gesoupeerd en de verlaging bedroeg dus slechts één derde van
f78.000. Spr. handhaaft dan ook ten volle dat van de f78.000
2/3 is opgesoupeerd en dat we in het derde jaar de rest wel
zullen opmaken. Daartegen meent spr. op versobering te mogen
aandringen en dat het zaak is alle begrootingscijfers nog eens
grondig onder oogen te zien. Spr. weet wel dat dat „peuteren"
wordt en dat het groote woord van de soc.-democraten moet
komen. Tot nu toe is er echter weinig van de constructieve
krachten van de soc.-democraten gebleken. Als het college zich
zal laten leiden dobr de beginselen der s.-d. ziet spr. geen enkel
lichtpunt.
De heer Boonstra begint met iets te zeggen over de wet
houdersverkiezing. Door spr.’s fractie Is niet geantwoord op wat
de heer Maseland 1 Sept. jl. dienaangaande heeft gezegd. We
kennen de situatie van vóór 1 September. Mochten we er ver
schillend over denken, spr. heeft het nooit bevreemd dat links
zou pogen een vertegenwoordiger in het D. B. der gemeente
te krijgen, ’t Was In de laatste jaren ook te voelen dat de R.-K.
met A.-R. en C.-H. niet konden bereiken wat een sterke groep
in hun partij wenschte. Daarom was 't voor spr. geen verrassing,
dat zij met rechts hebben gebroken. Spr. legt er de nadruk op
dat de R.-K. de samenwerking verbroken hebben. Spr. hoeft
daaraan weinig toe te voegen na de rede van den heer Boeijenga
op 1 Sept. jl. Inderdaad heeft de heer Maseland getracht de
rollen te dezen aanzien om te keeren. De drie rechtsche groepen
hebben steeds behoorlijk samengewerkt en het is onjuist dat de
twae protMtantaaha groapaa au da deur voar da R.-K. soudaa
gaslotaa habbta.
motie van afkeuring bijna eenig in de annalen van de Snee-
ker raad voorgesteld door den heer Van der Meulen en aan
genomen met alleen de A.-R. en C.-H. stemmen tegen, betref
fende de weigering van het circus Strassburger, waardoor de
gemeente honderden guldens aan vermakelijkheidsbelasting dierf
en de neringdoende burgerij ernstig werd geschaad.
Men moge denken over principieele verschillen zooals men
wil, maar als men dergelijke principes wil doorvoeren, moet men
beschikken over een meerderheid die het daarmee eens is; afge
scheiden nog van de vraag of het dan zelfs opgaat dit aan een
andersdenkende minderheid op te leggen.
Dat men in C.-H. kringen hierover ietwat anders begint te
denken is ons gelukkig gebleken bij hun houding tegenover de
gemeentelijke deelname in het aandeelenkapitaal van het Sport
park.
Maar niet alleen onder de R.-K. neringdoende burgers, doch
ook onder de R.-K. arbeiders bleek men slecht met het vorig
college ingenomen. Het valt niet te ontkennen dat in de R.-K.
Staatspartij hoe langer hoe meer de stem der R.-K. arbeiders
zich laat hooren en dat in de R.-K. kiesvereeniging alhier een
steeds grooter verzet tegen het in wezen conservatieve college
zich uitte, was ook voor ons geen geheim gebleven. Was het
dus een wonder dat in de leidende kringen onder de R.-K. zich
een streven openbaarde meer aansluiting te zoeken bij links,
teneinde terug te keeren tot een vorig, meer democratisch ge
oriënteerd college? Wij gelooven dat deze menschen èn tegen
over de middenstand èn tegenover het arbeiderselement in hun
partij, hun beginsel zouden hebben verzaakt als zij de verlan
gens die er leefden, botweg hadden afgewezen en doorgegaan
waren in de foutieve lijn door hun voorgangers getrokken.
Nu is er beweerd dat men aan de rechterzijde onkundig is
gelaten van ’t geen is voorbereid; de heer Blok sprak van
„torpedeering door de duikboot Maseland, waarvan de gezag
voerder onbekend was”. Dit is onjuist! Er is aan rechts zoowel
als aan links de vraag gesteld: of men er mee accoord kon gaan
dat aan links zoowel als aan rechts een wethouderszetel zou
worden toegekend. Als men bij de A.-R. en C.-H. nu eenigszins
zijn oor te luisteren had gelegd naar wat er leefde in de R.-K.
partij, dan had men hieruit kunnen opmaken, dat voor een botte
afwijzing nu geen plaats meer was en dat de R.-K. in geen geval
weer het oude college in zijn geheel zouden accepteeren. Toch
sprak men het „non possumus” en velde daarmee zijn eigen
doodvonnis.
Men moet echter niet beweren dat het de bedoeling van de
R.-K. was zelf de buit binnen te halen omdat er, zooals het
Friesch Dagblad schreef „zetelhonger” bij hen aanwezig was.
Zooals ik reeds zeide, is onze rol een zeer bescheidene ge
weest, doch door onze fractie is hierop vooral de nadruk ge
legd: Aan rechts zoowel als aan links wordt een zetel toege
wezen, en door de partijen wordt zelf uitgemaakt wie de can-
didaten zullen zijn. Toen echter de A.-R. en C.-H. weigerden
op dit verlangen in te gaan was die overeenkomst dus tusschen
hen met de R.-K. verbroken, omdat men kon weten dat dit
voor dezen een onafwijsbare eisch was. Toen is uit de R.-K.
partij zelf de wensch opgekomen om in geen geval weer een
der zittende leden te benoemen, doch indien de rechtsche
partijen al een zetel zouden krijgen, daarvoor een der andere
raadsleden aan te wijzen. Aldus geschiedde door de benoeming
van de heer Boeijenga. Van „zetelhonger" was hier dus geen
sprake, van ongemanierdheid evenmin.
Indien de rechtsche partijen waren ingegaan op het voorstel:
aan beide zijden een wethouder, hadden zij zelf kunnen be
slissen wie deze zetel zou bezetten. Nu men antwoordde: dat
men bleef bij zijn eenmaal ingenomen standpunt, diende men
toch in te zien dat dit niet zou worden geaccepteerd. Toch
hebben de R.-K. zich tot het laatst afzijdig gehouden door
eerst nog aan rechts een zetel aan te bieden nl. aan den heer
Boeijenga; alleen toen ook dit aanbod geweigerd werd, heeft
men zelf de zetel aangenomen; een andere formatie zou dezelfde
foutieve oplossing hebben gegeven aan de linkerzijde als men
voor vier jaar aan de rechterzijde beging. Maar uitdrukkelijk
dient hier te worden vastgesteld: dat indien rechts zich had
aangepast aan het verlangen der R.-K., men de candidaten over
en weer zou hebben geaccepteerd.
Waarom deze botte afwijzing van wat toch volkomen in de
politieke lijn lag, zou men vragen? Omdat de A.-R. en C.-H.
zich in de laatste vier jaren hebben gesuggereerd, dat Sneek
in meerderheid rechts was; rechts in de zin zooals zij het ver
staan. Welnu, het is de eer der R.-K., en ik breng hen hiervoor
gaarne hulde, hier te hebben aangetoond, dat dit niet het ge
val is. Zoo de cijfers het al niet uitwezen, de laatste vier jaar
hebben het wel bewezen, dat hier alleen van een A.-R. en C.-H.
bewind sprake kan zijn als de R.-K, zich als lammeren in een
kooi bij hen laten opsluiten. Dat kan echter nooit langer dan
één zittingsperiode duren, evenmin als een linksch college dat
alleen linksche politiek zou voeren, het langer dan vier jaar uit
zou houden.
Dat dit college dit heeft ingezien le zeker gebleken uit haar
samenstelling. Het zal bij haar werk, waarvan de eerste proeve
in de vorm dezer begrooting voor ons ligt, zeker kunnen reke
nen op onze steun, doch zeer zeker ook wel eens moeten rekenen
op critiek. Uit de door onze fractie ingediende amendementen
zal u reeds gebleken zijn wat wij hiermee bedoelen, zal u ook
blijken dat met de vorming van een college uit twee partijen
die samen geen meerderheid vormen, men er ook nu nog niet
is. Van principieele politiek van een van beide partijen kan
dan ook geen sprake zijn, de samenwerking zal zich moeten
bepalen tot een sturen in een richting waarover men overeen
stemming heeft verkregen. Dat deze lijn een meer democratische
zal zijn als bij het vorige college werd gevolgd, hiervan zijn wij
V.-D. overtuigd, al zal de nood der tijden zware eischen stellen
aan onze wil onze democratische beginselen ook in deze tijden
in de praktijk door te voeren.
Wat nu de begrooting betreft, wij kunnen ons_voorstellen,
dat het nieuwe college geen gemakkelijke taak heeft gehad met
het ontwerpen er van, en wij zijn overtuigd dat het zeer tegen
haar zin tot de belasting-voorstellen is gekomen, die hier voor
ons liggen. Dat men niet althans nu nog niet de loonen
van het gemeente-personeel tot de „sluitpost” der begrooting
heeft gemaakt, zijn wij met B. en W. eens; wij weten niet wat
de tijden ons zullen brengen en al wat heden nog als een rots
voor ons vast staat kan ons morgen ontvallen, doch ook wij
achten bij deze begrootig de tijd nog niet gekomen uit deze
post het tekort op de begrooting weg te werken. Laat het per
soneel door trouwe plichtsbetrachting toonen dat het de voor-
deelen van een goede rechtspositie en een verzekerd bestaan op
prijs stelt.
Wat nu de pogingen van B. en W. betreft om te trachten het
resteerende bedrag van het tekort op deze begrooting bij elkaar
te krijgen, het spijt ons, dat B. en W. de raad niet naast haar
voorstel tot verdubbeling der opcenten op de hoofdsom der per-
soneele belasting een berekening of schema hebben voorgelegd
omtrent de werking eener s tr a a t b e 1 a s t i n g. De werking
der personeele belasting en de enorme heffing der opcenten als
hier werd voorgesteld, zijn ons zoo onsympathiek; zijn zoo
weinig in onzen geest als voorstanders van belasting naar
draagkracht, dat wij elke andere mogelijkheid zouden accep
teeren indien wij er van wisten dat zij meer de billijkheid zou
bevorderen. Wij zouden B. en W. dan ook willen verzoeken
vóór een volgende begrooting een onderzoek naar de werking
eener straatbelasting in soortgelijke gemeenten als Sneek in te
stellen.
Het heeft onze fractie genoegen gedaan uit het antwoord van
B. en W. op het sectieverslag te vernemen dat zij het met onze
zienswijze omtrent het verwerken der meevaller aan het gas
bedrijf in deze begrooting eens zijn. Wij zijn overtuigd, dat dit
college, indien zij van alle feiten bij de samenstelling der be-
drijfsbegrootingen, die trouwens nog onder het vorig college
zijn samengesteld, had kennis gedragen, hierop zou hebben
gelet.
Het spijt ons dat het college niet geheel met ons amendement
betreffende de heffing der opcenten op het personeel kon méé
gaan; wij komen daar bij de behandeling van het punt nader
op terug.
Dat B. m W. riek es aiaé toe keMea laten verietoea ia haa
log, een der gruwelijkste uitingen der
zonde.
Er zijn er óok die zeggen dat ieder
Nederlander pacifistisch is. Al is spr.
daarop niet geheel gerust. Als Neder
landers zijn we ook wereldburgers en
als zoodanig hebben we ook een taak.
,Men zegt ook da; het probleem zoo
ingewikkeld is, dat men het maar aan
de heeren in Geneve moet overlaten.
Gehoorzaam maar aan de overheid!
I Spr. heeft geen bezwaar tegen ge
hoorzaamheid aan de overheid, maar
de gehoorzaamheid aan Gods gebod
staat daar boven. Als de overheid on
christelijke dingen gebiedt, zijn de
christenen gehouden daaraan niet te
gehoorzamen.
De Christelijke Kerk heeft de taak
tegenover de overheid het profetische
Woord te doen hooren. De Kerk moet
de oorlog verdoemen, omdat het geen
rechts-, maar machtsinstituut is, zoo
zeide onlangs prof. Slotemaker de
Bruine.
Als in den oorlog heilige verdragen
verscheurd worden als vodjes papier,
leugenachtige verdragen worden opge
steld, dan moet de kerk tegen de staat
durven zeggen dat hij liegt.
De kerk heeft de laatste jaren haar
roeping schandelijk verzuimd. Spr. is
eerst de laatste jaren tot het inzicht
gekomen, dat de kerk deze schuld
heeft.
De kerk zag als haar eenige roeping
om zielen voor het hiernamaals te win
nen. De kerk moest verlost worden
van het geloofsegoisme.
Men had van het Christendom een
binnenkamer-Christendom gemaakt en
vergeten dat de kerk het geweten der
maatschappij heeft te zijn.
Het is een gelukkig teeken d^t men
dat t egenwoordig weer in gaat zien.
Wij zijn verantwoordelijk.
Ieder jaar worden jongelui gedwon
gen zich te oefenen voor het oorlogs
bedrijf.
Mag de kerk dat aanzien?
Wat zullen we doen?
Allereerst het getuigenis uitspreken
dat evangelie en oorlog onvereenigbare
grootheden zijn.
Dat is de vredestaak der kerk.
De oorlog hoont het Evangelie van
Jezus Christus en verlamt het geloof
in de komst van het koninkrijk Gods.
Een kerk, die dat piet durft pit te
spreken, is geen kerk van God meer.
We hebben de kerk te mobiliseren
opdat dat luide worde gehoord. Ieder
moet zijn levenshouding hiernaar be
palen. Als leden van de kerk van Chris
tus moeten we eerbied hebben voor de
dienstweigeraars strijden voor nati
onale ontwapening en afschaffing van
den militairen dienstdwang.
In.ernationale ontwapening wil ieder,
maar nationale ontwapening zou dj oor
log binnen onze grenzen halen zoo
zegt men.
Christus .volgen is altijd gevaarlijk.
Christus is zelf aan het kruis gestorven
en heeft gezegd, dat wie .Zijn kruis
niet opneemt en’Hem volgt zijn dienaar
niet kan zijn.
Als we in vertrouwen od God qpt-
wapening aandurfden wat zou daar een
ontzaglijken invloed van uit gain.
Als uit heilige overtuiging dat oorlog
uit den booze is, de nationale ontwa
pening tot stand kwam, zou de eerste
stap op tifien weg der internationale
ontwapening gezet zijn.
Bij alle bezwaar, zal het gedurfd moe
ten worden door allen die door het
geloof durven zeggen: dat mag niet
langer.
We zijn niet zoo naief om te geloo-
van dat het koninkrijk Gods dan „ge-