No. 27 forste fflafl. UfTOffi:
n co.
Officieel Orgaan
der Gemeente Sneek
Dit No. bestaat uit 5 bladen.
Uit onze Raadzaal.
Vrijdag 1 Januari 1932.
Nieuwe Jaar.
1
48e Jaargang
[WW
Regelprljs 9 sent. Abonnementen belangrijke kor
(Vervolg van het Vijfde Blad.)
Bij den ingang
van het
van den tijcmeedrijven, omdat wij allen
k
V r ij d a g s te Hommerts, Jutrijp, Tirns, Goënga, Gauw, Sijbrandaburen, Offingawier, Terzool, Abbega,
Oosthem, Deersum, Scharnegoutum, Roodhuis, Gaastmeer, Balk, Stavoren, Wyckel, Langweer, Bozum.
Volgnos. 169 en 172. Punt XXIe. Voorstel van Burge
meester en Wethouders inzake de heffing van opcenten op
de hoofdsom der gemeentefondsbelasting en op de hoofd-
De NIEUWE SNEEKER COURANT is een abonnementsorgaan, verschijnt Dinsdags en Vrijdags. Abonnementsprijs in de stad f2.50, naar buiten fr. per post f3.60. De SNEEKER COURANT is een Advertentieblad
en wordt gratis bezorgd bij allen die te Sneek geen abonné zijn op de Nieuwe Sneeker Courant en bovendien huis-aan-huis verspreid:
Dinsdags te Woudsend, Heeg, Nijezijl, Folsgare, Nijland, Oppenhuizen, Uitwellingerga, Oudega (W.),
IJsbrechtum, Wolsum, Harich, Hemelum, Bakhuizen, Nijemirdum, Sondel, Sloten, Tjerkgaast, Spannen-
burg, Poppingawier, Warns, Rauwerd
Controle op de oplaag toegestaan.
De heer Maseland: De vergelijking van het loon van een
plattelandsarbeider en één in de stad gaat niet over de heele
linie op. Ofschoon spr. het van harte zou toejuichen als ook
de eerste een behoorlijk bestaan verzekerd was, staat toch
vast dat het levenspeil in de stad aanmerkelijk hooger is. En
als spr. dan de loonen hier vergelijkt met die in andere gemeen
ten is spr. niet van meening dat die loonen zoo exorbitant zijn
dat bij de eerste teekenen van storm in de gemeente-financiën
de lasten direct voor een belangrijk deel afgewenteld moeten
op het gemeente-personeel. Het wil spr. voorkomen, dat men
er ook op letten moet of, als men de een iets afneemt om het
de ander te geven, de laatste er in verhouding wel zooveel beter
van wordt als de eerste er minder van werd. En nu lijkt het
spr. dat als men de druk verlegt van de belastingbetalers naar
net personeel, dit onevenredig zwaar wordt getroffen. Daarom
kan spr. zijn stem niet geven aan dit voorstel.
Wat er zal gebeuren als het ontwerp-De Geer wet wordt, als
de economische crisis toeneemt en als een meer stabiele toe
stand der prijzen intreedt, dat zijn alle vragen die dan nader
onder de oogen gezien moeten worden. Hoe onaangenaam het
ons ook is de druk op de belastingbetalers te moeten leggen,
deze druk zou onevenredig zwaar liggen op het personeel, dat
toch ook de verzwaarde belasting mee moet betalen.
De heer Hoekstra zegt dat zijn standpunt bekend is; hij
kan vanavond niet goed spreken
De Voorz.: Dan laat U het maar.
De heer De Groot heeft reeds aangetoond, dat de daling
van de loonfactor reeds meer bedraagt dan de 3’/^ en dat
is niet tegengesproken. Spr. handhaaft dus die beschouwing als
juist. Spr. wil even opkomen tegen het feit, dat de heer Blok
concludeert dat de gemeente-ambtenaren iets genieten ten kosffe
van anderen. Dat is een meaning, die bij de boerenbevolking
veel heerscht, en toch is die beschouwing onjuist. Ten koste van
anderen leven is in deze maatschappij schering en inslag. De
arbeiders in deze gemeente wordên behoorlijk, doch absoluut
niet hoog beloond; spr. stelt zich voor dat de middenstanders
hier in het algemeen wel hooger inkomens genieten dan de
gemeente-arbeiders. Cijfers daarvoor kunnen wij niet krijgen,
doch als wij de oogen de kost geven is in de laatste tijd voor
het oog de crisis nog niet zoo omvangrijk dat het zou lijken
dat de gemeente-ambtenaren meer ten koste van anderen zouden
leven dan de middenstand. De gemeentebedrijven leveren hun
producten niet tegen buitensporige prijzen de heer Blok zal
dat wel met spr. eens zijn en het personeel van die bedrijven
wordt betaald uit de opbrengst dezer producten en als spr. ziet
welke schitterende winsten dan nog overblijven, waaruit een
heel gemeentebedrijf als de reiniging nog wel betaald kan wor
den, is het toch niet goed te zeggen dat de ambtenaren leven
ten koste van anderen.
De heer Blok begrijpt niet dat men niet voelt dat door de
opcentenheffing een zeer groot deel der burgerij getroffen
wordt, dat tot betaling niet of moeilijk in staat is. Het spreekt
dat het gemeente-personeel daarin meebetaalt consekwent
volgens Ged. Staten redeneerend moesten ze eigenlijk vrij van
die betaling zijn, omdat de hoogere ambtenaren ook vrij zijn.
Volgens het eerste voorstel van B. en W. werden 25 opcenten
bij f 150 huurwaarde geheven, dat zijn toch geen zeer draag
krachtige menschen en men kan niet ontkennen, dat het ge
meente-personeel beter dan die groep de lasten kan dragen.
En dan krijgt men 50 opcenten voor een huurwaarde van f250;
in deze 2 rubrieken komen heel velen voor, die thans werkloos
zijn en wie we de lasten op de schouders leggen om de begroe
ting sluitend te maken. Onder de volgende rubriek hebben ook
velen het zeer moeilijk. De levensomstandigheden zijn ook zoo
verbeterd, dat het billijk is dat niet alleen de druk gelegd wordt
op de reeds zeer gedrukten, ook de meer gegoeden hebben het
zwaar, doch dat een deel wordt verkregen op de voorgestelde
wijze, dat is niet onbillijk.
Den heer Boonstra doet het altijd onaangenaam aan, dat
bij minder goede gang van zaken in de regel eerst een greep
gedaan wordt naar het loon van hen, die in een onderneming
werkzaam zijn. Niet de noodzaak beslist, maar in de regel de
macht en wordt direct en in de eerste plaats, zooals de praktijk
bevestigt, op het loon de minder goede gang afgewenteld. In
1920 werd in de loonen van het personeel stabiliteit gebracht;
in 1924 is die eenigszins verstoord, doch de menschen verdie
nen nu een goed loon en spr. zou wenschen dat alle particuliere
bedrijven die loonen zouden kunnen laten verdienen. Het loon
van f 18 voor een landarbeider is werkelijk door de heer Dok-
kum niet te hoog geschat en vrouw en'kinderen moeten in de
zomer meehelpen verdienen opdat zoo’n huisgezin de winter kan
doorkomen. Spr. huivert van dergelijke toestanden, die niet meer
in het raam van de democratische staat passen. Spr. wil niet
zeggen, dat als de crisis doorwerkt, er niet tot versobering ook
op de loonen zal moeten worden overgegaan, maar van 1914
tot 1920 hielden de salarissen ook geen gelijke tred met de
opgang, daarom heeft spr. geen vrijmoedigheid om nu te knab
belen aan de salarissen. Wij hebben nog andere middelen om
de bezwaren van de belastingbetalers tot een minimum te be
perken. Spr. zal tegen stemmen.
De heer Blok zegt nog, dat de loonen in de particuliere be
drijven dalende zijn. Het ligt dan voor de hand dat men dus
nu menschen belast die minder draagkracht hebben dan het
beter bezoldigde gemeente-personeel. Op billijkheidsgronden kan
men er niet tegen zijn, iets van dit personeel te vragen.
Het voorstel-Blok komt in stemming.
Voor stemmen de leden Dokkum, Hoekstra, Boeijenga, Blok
en Oppenhuizen; tegen stemmen de leden Siemensma, Maseland,
Boonstra, Zuiderbaan, Van der Voet, Smeding, Sijtema, Breeuw-
sma en De Groot.
Met 95 st. is dit voorstel verworpen.
dit spijt, dan is dat niet, omdat ik bevreesd ben dat dit amende
ment er niet zal komen. Elk amendement dat aan dit voorstel
van het College afbreuk doet, heeft kans van slagen; het geval
ligt nu eenmaal zoo. Maar omdat het ons spijt, dat dit College
niet inziet, dat wij elke cent die door deze heffing te veel ge
heven wordt als onrechtvaardig gereserveerde winst zullen be
schouwen. Als toch deze begroeting nog een batig saldo op
zou leveren, dan is de f 5400, die B. en W. meer vragen, opge
bracht door een betrekkelijk klein aantal menschen van de
bovenste vier klassen, allen huisvaders, hoofden van gezinnen,
terwijl goed gesitueerde kamerbewoners geen cent in deze be
lasting betalen. Blijkt er geen saldo, dan vinden wij het voor
deze keer niet erg het ongedekte tekort van f3400 tijdeiijk té
riemen uit het reservefonds, dat in ieder geval op normale
wijze is bij elkaar gebracht. Er komt immers f4800 uit het
gasbedrijf weer voor in de plaats.
Is dit nu wanhoopspolitiek? Laat men toch niet zulke groote
woorden gebruiken, omdat men nu in alles niet de volle 100
procent krijgt. Wat bedoelt men met dit woord? Meent, men
dat wij wanhopig zijn omdat wij meenen dat het wel en wee
van onze gemeente van een bedrag van 5400 gulden afhangt?
Of meent men het anders, omdat wij door ons amendement het
College tot wanhoop brengen. Als dit kleine, doch zeer prin-
cipieele verschil het College tot wanhoop moet brengen, toont
dit van weinig vertrouwen in het College, en het deed ons dan
ook goed van de heer Breeuwsma te hooren, dat er voor een
paniekstemming geen reden is.
De heer Breeuwsma heeft ook gesproken van het ons bekend
zijn van wenschen en plannen, die bestonden, zoowel bij ons
als bij hen. Wij blijven, evenals de heer Breeuwsma, gaarne
optimist, al zullen vele wenschen misschien voorloopig vrome
wenschen blijven. Wij meenen voorloopig een politiek te moeten
aanbevelen van afwachten en zien wat de tijden ons brengen;
voor opbouw zal, helaas, niet veel perspectief zijn. Dat wij
hierin niet alleen staan bewijzen ons de woorden van de heer
Maseland in de vergadering van gisteren. De heer Maseland
kwam pas na de verkiezingen tot die conclusie; onze partij sprak
er reeds voor die tijd over. In ons verkiezingsorgaan schreven
wij woordelijk: «r
„Wij ontveinzen ons niet, dat in de tegenwoordige tijd en
misschien in de eerstvolgende toekomende, het beleid van ons
gemeentebestuur, dat in de laatste jaren, met onze volle steun,
dikwijls vrij gewaagde dingen heeft gedaan, tot voorzichtigheid
moet aansporen.” En even verder:
„Maar thans, nu al deze nieuwe inrichtingen (Uitbreiding
grondbezit voor bouwterrein, veemarkt enz.) er zijn, meenen wij
wel, dat in de eerste tijd eenige voorzichtigheid moet wprden
betracht, opdat de belastingverlaging, die wij de laatste jaren
hebben bereikt, zoo mogelijk kan blijven doorgaan; althans niet
behoeft te worden omgezet in een verhooging.”
Laat men niet vergeten bij deze belastingheffing, dat het in
het belang der gemeente is dat de huizenbouw, die hier, trots
de malaise, nog geregeld doorgaat, door het heffen van te hooge
opcenten op de huurwaarde wordt belemmerd.
Van eenige zucht tot politiek succes of „rechthaberei” is bij
dit voorstel van onze kant geen sprake. Indien een volgend jaar
blijkt dat onze zienswijze niet juist is en men kan ons bewijzen,
dat deze wijze van belastingheffing de eenig mogelijke is, dan
zullen wij; er ons bij neerleggen; aan afbraak-politiek zullen wij
niet meedoen.
Wil men nu de post „Onvoorzien” eenigszins verhoogen, dan
hebben wij daartegen geen enkel bezwaar; alleen wordt de post,
te putten uit het reservefonds, dan zooveel hooger. Daar beide
posten echter één doel beoogen, lijkt ons dit overbodig.
Spr. dient tei slotte mede namens de heer Van der Voet het
volgende amendement in:
Ondergeteeke nden stellen voor de p^volgno. 169 (nieuw
voorstel) der Gemeentebegrooting zoodanig te wijzigen, dat in
plaats van 25, 15, 50, 70, 95, 120, 145, 175 opcenten zullen wor
den geheven 2i;, 30, 45, 60, 85, 110, 135, 160 opcenten.
Den Voorz, spijt het, dat hij nu eerst dit nieuwe amende
ment krijgt, zcodat de cijfers niet kunnen worden nagegaan.
Onze; voorstellen heeft men te danken aan rijp overleg, en
nadat dingen bekend waren geworden, welke we bij de be
groeting niet konden weten. Het rijk dwingt ons overigens in
deze richting. Onze begrooting is nauw opgezet; we weten niet
hoe de landhuren in Mei zullen zijn, ook niet hoeveel noodig zal
zijn voor crisis-uitgaven. Deze bedragen zijn per week nu al
f500 en er is meer kans dat ze hooger zullen worden dan de
huur der landerijen. Daarbij komt nog het voorstel der regee-
ring, zoodat wij het niet gewenscht achten dat aan onze voor
stellen wordt getornd. Als wij het volgend jaar voor een deficit
staan, zou de belasting nog hooger moeten; daarvoor waarschu
wen wij ernstig.
De heer Breeuwsma had het van de v.-d. fractie beter
geoordeeld, dat, toen haar bleek dat haar eerste amendement
technische fouten inhield, ze de correctie direct bij het D. B.
had ingezonden, zoodat wij beter hadden kunnen nagaan of
men zich niet weer had vergist. Wij kunnen de juistheid der
cijfers nu niet nagaan. Spr. had verwacht dat, nadat het D. B.
zijn bezwaren had aangevoerd, de v.-d. aanleiding hadden kun
nen vinden hun voorstel in te trekken, waar de héér Zuiderbaan
toch zijn waardeering uitsprak dat B. en W. de kolen-meeyaller
hebben gebruikt voor opcenten-verlaging; de heer Zuiderbaan
zal ook wel begrijpen, dat onze bezwaren op degelijke grond
slag berusten. Spr. kan zich voorstellen dat men uitkeek naar
middelen om deze onsympathieke heffing te voorkomen. Toch
had de heer Zuiderbaan ook organisatorisch een andere weg
moeten volgen. Spr. heeft officieel in de commissie voor de be
drijven de verlaging van de kolenprijs meegedeeld. Het was
de juiste weg geweest dat de heer Zuiderbaan toen reeds mede
gedeeld had het gewenscht te achten deze cijfers te verwerken
via de bedrijfsbegrooting tot belastingverlaging. Dan had men
onderling kunnen overleggen en spr. is overtuigd, dat de heer
Zuiderbaan dan zou hebben ingezien, dat niet de geheele f 12.000
verdisconteerd moesten worden voor zoo’n verlaging, maar
dat deze verlaging tot 175 opcenten beperkt moest blijven. De
heer Zuiderbaa i is toch koopman genoeg om te weten, dat de
f12.000 niet geheel terugvloeien; ook andere brandstofprijzen
zullen terugloo >en, onze cokesprijzen loopen buitengewoon ge
vaar en 5 ct. i under beteekent f 4000 minder voor het bedrijf.
Spr. zal da anc ere bijproducten nu maar daar laten. Men moet
De heer Zuiderbaan zegt: Alhoewel reeds in de inleiding
bij de memorie van toelichting op deze begrooting door het
College is medegedeeld, dat de indiening van haar voorstel tot
heffing van 30200 opcenten op de hoofdsom der personeele
belasting zeer tegen haar zin is moeten worden ingediend,
hadden wij ook zonder die verzekering van dit College wel
willen aannemen, dat deze wijze van belastingheffing niet dan
noode door haar zou zijn voorgesteld.
De wet De Geer op de nieuwe regeling betreffende de finan-
cieele verhouding tusschen het rijk en de gemeenten, de wet,
waarnaar-door velen met zooveel verlangen zou worden uit
gezien omdat deze wet regel zou scheppen in de chaos der
verschillende gemeentelijke belastingheffingen en die zeker ook
op dit gebied wel voor een deel meer gelijkheid in deze materie
heeft gebracht, heeft anderzijds de gemeenten voor het nog
resteerende bedrag met een zeer beknopt en zeer slecht stel
heffingsmogelijkheden opgezadeld, waaruit weer echt het con
servatisme, dat onze opvolgende regeeringslichamen heeft ge
kenmerkt, spreekt.
Men moet vooral zuinig zijn met het geld dat men te kort
komt en om die zuinigheid te bevorderen, moet men het gaan
heffen niet bij de menschen die wel de middelen hebben maar
er niet van durven te leven, maar van menschen, die, hoewel
ze vaak op andere, vaak onneodige uitgaven zuinig zijn, prijs
stellen op een goede, comfortabele woning voor hun gezin; dat
bevordert de zuinigheid. Een dergelijke belasting vloekt met
elke democratische gedachte, die vraagt belasting naar draag
kracht en niet naar uiterlijke welstand.
Wij zijn geen politieke pruttelaars en realistisch genoeg aan
gelegd om de zaken te accepteeren zooals ze voor ons liggen
en wij willen gaarne van het College aannemen dat het geen
tijd heeft gehad voor een onderzoek omtrent een andere wijze
van heffing, die, naar deskundigen ons hebben medegedeeld,
allicht biliijker voor onze gemeente zou wérken dan deze onbil
lijke verteringsbelasting. Van een toezegging van den wethouder
om hiernaar een onderzoek in te stellen, namen wij gaarne nota.
Wat nu onze amendementen op de oorspronkelijke voorstellen
van B. en W. betreft, hoewel de afspraak was, dat alleen bij
dit punt deze zouden worden besproken, hebben toch enkele
sprekers het reeds bij de algemeene beschouwingen gedaan,
omdat dit bijna ook wel niet anders kon. Onze amendementen
raken zoo zeer, wij zijn er van overtuigd, de kern van deze
geheele begrooting, dat ieder die spreekt over de algemeene
toestand en de belangen onzer gemeente, ook moet spreken
over de middelen, die men noodig heeft om dat alles te finan
cieren. Ik ben dan ook blij, dat men dit reeds heeft gedaan,
omdat ik daardoor in de gelegenheid ben deze sprekers nu
reeds te beantwoorden.
Vooraf een korte verklaring.
In de memorie van antwoord op het sectieverslag is door B.
en W. gezegd, dat dit voorstel door een kleine afwijking in
de opgaande lijn niet geheel voldeed aan de voorschriften der
gemeentewet. Bij nadere beschouwing is ons gebleken, dat dit
juist is. In ons streven naar een zooveel mogelijk gelijkmatige
verhooging is deze kleine afwijking ontstaan. Oorspronkelijk
bestond bij ons de geneigdheid door een kleine correctie 8580
en 150155 hierin verandering te brengen, waardoor de inkom
sten ongeveer gelijk zouden zijn. Na ontvangst echter van het
bericht jl. Zaterdagmiddag, dat bij de berekening der post Volg
no. 351 een vergissing was begaan en daardoor post 634 On
voorziene uitgaven, met f475 zou moeten worden verlaagd,
hebben wij gemeend, hoewel zeer tegen onze zin, deze correctie
nog iets verder te moeten uitbreiden, zoodat de opcentenheffing
thans door ons wordt voorgesteld loopende van 25, 30, 45, 60,
85, 110, 135 tot 160; deze heffing zal volgens onze berekening
een meerdere opbrengst geven van f 16.467 of f 1221 meer dan
bij ons vorig amendement werd geraamd, dat hierdoor vervalt.
Uit de door mij genoemde cijfers blijkt, dat het oorspronkelijk
in onze memorie van toelichting genoemde ongedekt tekort van
f 4645, hierdoor verminderd kan worden met f 1221, zoodat dit
daalt tot f3424 of rond f3400.
Met het nieuwe voorstel van B. en W. verschilt onze meer
dere heffing in totaal f21.900 f16.500 f5400.
Door de heer Breeuwsma is gisteren gesproken van een klein
verschil en zeker zou in gewone omstandigheden van een klein
verschil kunnen worden gesproken, als niet de wijze waarop dit
verschil moet worden gehaald, ons er toe gebracht had ons te
verzetten tegen het oorspronkelijke, grootere verschil, zoowel
als tegen dit kleinere.
Toen ons eerst bij geruchte en later uit de ontwerp-begrooting
bleek, dat teneinde het tekort te dekken op deze begrooting, het
aantal opcenten op de hoofdsom der personeele belasting zou
moeten worden verdubbeld, hebben wij, natuurlijk, evenals zeker
alle raadsleden zullen hebben gedaan, na de eerste schok die
dit voorstel ons bracht, ons de zaak gerealiseerd en eens nage
gaan of een zoodanige heffing absoluut noodzakelijk was, en
of er geen andere middelen waren, die deze voor ons bijzonder
onsympathieke belastingverhooging zoo al niet overbodig maak
ten, dan toch aanmerkelijk konden verzachten. De fortuin was
ons, wij erkennen het, niet ongunstig. Als lid van de Commissie
voor de bedrijven werd mij door de voorzitter terloops de kolen
prijs medegedeeld, een prijs, belangrijk lager dan oorspronkelijk
was geraamd.
Ik heb het reeds eerder gezegd en herhaal het nog eens: het
is nimmer gewoonte geweest bij vorige begrootingen van der
gelijke meevallers gebruik te maken door de bedragen te herzien
en alle vorige Colleges, die ik heb meegemaakt, hebben deze
meevallers niet alleen geïncasseerd, maar schuchtere pogingen
vanwege de commissie van bijstand om dit wel te doen, werden
geweerd met de bewering: dat men eenige ruimte van beweging
moest hebben. Ik ontzeg zoo ook de overzijde het recht het te
doen voorkomen alsof men hier met een uitzonderingsgeval zou
te doen hebben. Integendeel, ik herhaal: dit College heeft bij
eerste kennisgeving, laat ik het zoo zeggen, niet geprotesteerd
maar toegegeven. Daarvoor nogmaals mijn dank.
Onze beidfe eerste amendementen worden dus overgenomen;
tot enz» «pijt het derde niet geheet Wanneer ik zeg, dat me
Achter ons verdooft het licht van
het Kerstfeest en voor ons ligt weer
een nieuw jaar. Wat achter ons ligt,
kennen wij en velen zullen zich op
gelucht voelen, dat dit jaar van moeite
en leed achter den rug' is en nog
slechts in herinnering bestaat. Het vol
gend jaar ligt echter in een scheme
rig duister; zelfs het begin van onzen
weg door den nieuwen tijdkring kunnen
wil slechts vaag onderscheiden en wijl,
kunnen nog in het geheel niet zien,
waar wij ons over een jaar zullen be
vinden. Wij' begroeten elkaar weder-
keerig met gelukwenschenwat zal
daarvan verwezenlijkt worden Zeker
niet alles, doch wij nemen ons voor,
althans van onzen kant te doen, wat
wij kunnen. Ons lot ligt zeker niet ge-
geheel en al, maar toch voor een niet
onbelangrijk deel in onze hand en wan
neer wij er het onze toe bijdragen, zal
het lot ons ook niet geheel en al in den
steek laten.
Heeft het eigenlijk wel zin, de jaars-
wisseling als een feest te vieren? De
laatste dag van het oude jaar en de
eerste van het nieuwe zijn toch in den
grond der zaak dagen als alle andere?
Wij zullen na Nieuwjaar ons werk weer
voortzetten, waar wij het in het oude
jaar hadden afgebroken. Er ligt slechts
een rustdag tusschen, doch dien heb
ben wij elke week al en bovendien
komen wij er misschien in het geheel
niet toe, op Nieuwjaarsdag uit te rus
ten, zooals wij graag zouden willen. Ook
bij de jaarswisseling staat het leven
niet stil. Wij deelen slechts met onzen
kalender de tijd in vakjes; wij zien de
grenzen slechts, zoolang wij' dit kunst
matig hulpmiddel handhaven. De stroom!
van den tijd kent geen grenzen en
geen stilstand en wij drijven er onver
biddelijk op voort, doch niet als een
willoos stuk wrakhout, maar als den
kende menschen, die zich in meerdere
of 'mindere mate bewust zijn van het
tijdperk der wereldgeschiedenis, dat zij
mede beleven I Dat stukje van de we
reldgeschiedenis is voor ons helder ver
licht en zoowel het verleden als de
toekomst zijn duister, doch dat verleden
en die toekomst moeten ook ons met
hoop en werkkracht bezielen.
Hoe ingewikkelder het arbeidsveld
van den modernen mensch wondt, hoe
minder invloed dag en nacht, zomer en
winter er op hebben, doch de behoefte
aan een groot, alles regelend rhythme
blijft besaan. Het ‘is een behoefte, die
uit het ciepste van ons wezen voortr
komt, zoals wij moeten waken en sla
pen, zooal. wij op gezette tijden moeten
eten en d-inken. Wij moeten ook pe
riodiek nalenken over ons leven en
ons werk, uist omdat wij niet als een
willoos stut wrakhout op den stroom
een doel natreven, een ver doel of eén
nabij, omda wij onze wilskracht bezit
ten, die wij gebruiken om ons doel te
bereiken, darom hebben wij temidden
van alle rusdooze bedrijvigheid rust-
poozen noodt, de rustdagen aan net
begin der ween en ook de rustdagen
aan het beginvan de jaren. Vooral de
laatste stellenons in de gelegenheid
ojr na te denkn over ons doel en over
de wijze, waarp wij dit denken te be-
reiken, over e punten, waarop wij
onze energie meten richten om met de
ons gegeven krchten zooveel mogelijk
te bereiken. Al. er geen jaren waren
ingesteld dpor e natuur, zouden wij
ze zelf moeten ivoeren om ons werk
met overleg te tinnen verdeelen en
op het doel en le doelmatigheid er
vaa aeht te slaai Dat is de grootste
Alle Advertentiën worden ta./eWe bladen opgenomen»
som der personeele belasting. (Bijlage 127; dossierno. I.
714.524/1.714.31).
(De amendeme.nten-Zuiderbaan en Van der Voet zijn
opgenomèn in de bijlage no. 132).
NIEUWE SNEEKER COURANT
annex SNEEKER COURANT (75e Jaargang)
I
---V-V—A.UM. AJ AAAAX.aI
Z- ---1---