1879.
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
MSTO® WONSERADEEL
No.
Achttiende Jaargang.
VO< R
BUITENLANDSGH OVERZIGT.
q
z.
«1
ndo
IN.
'd.
P.
’ir.-
S.
^KXXXXXXXXXXXXXXXXX^
DONDERDAG 10 ADRIL.
$XXXXXXXXXXXX XXXXXX$
■>c Mpnorweg
Stavoren—3 jccu warden.
BOLSWARDSCRt COURANT
voc-
I
1
deze zaak
■tere, heftige
ABONNEMENTSPRIJS: 80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS: 50Cts. vanl7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens mar plaatsruimte
t de
van
rit
’oor
g0‘
den
ijke
i.aar
laar
■j
dat
ons
leid
?<‘k-
vol-
iten
oet-
v< r-
aiet
dat
keu
;oo-
'inc
lie?
mal
ter-
ii >e-
ini-
ren
rei-
lers
ik
wa
den
rde
ver-
;ht,
zee
nze
>ote
loer
erd,
om
iris
do
ker,
ijk,
l’z.
W.
'011-
S.
Oor,
rek.
Zulk eene wet en hare geschiedenis zou
een treurig getuigenis afleggen tegen de
Nederlanilsche regeering en hare vertegen
woordiging.
het
'UT
ofd-
ng,
nen'
n in
zich
side
oils
7ïf-
na -
hl)
ilia
iOS-
ec-
■igc
cr
ons
g<;-
uit
tun
ri
jn:!,
jke
oor
g<‘-
<lo
xen
‘Ol(‘
jke
we
mel
de r
DUITSCIILAND.
Prins Otto von Bismarck geniet de eer,
dat reeds bij zijn leven voor hem een stand
beeld werd geplaatst. De op 19 Maart
1876 te Keulen overleden koopman Christoph
Andreao liet bij testamentaire bepaling aan
de stad na eene som van 20,000 mark, on
der voorwaarde, dat daarvoor onder leiding
van den bouwinspecteur Pflaume op een
der openbare pleinen van Keulen, het liefst
op de Niewmarkt of op het Wallrafsplein, een
standbeeld werd opgerigt van ’’onzen groeten
Rijkskanselier prins Bismarck den éénma-
ker van Duitschland.” Het monument moest
uiterlijk binnen drie jaren na de storting
van genoemde som in de stedelijke kas zijn
voltooid. De weduwe van den erflater ver
lengde dien termijn echter tot 10 jaren.
In 1876 werd het legaat-A ndreae door ba
ron von Diergardt met 20,00 mark vermeer
derd zoodat 40,00 mark plus de renten ter
beschikking kwamen.
Het Augustinerplein werd gekozen als plaats
waar het standbeeld zou verrijzen en een
prijsvraag uitgeschreven.
Zeven en twintig ontwerpen kwamen den
15n Aug. 1876 in. Een 23sten September
werd do eerste prijs toegekend aan het ont
werp van Faitz Schaper te Berlijnen de
zen de uitvoering van het geheele werk op
gedragen voor 40,000 mark.
Den 27 Maart kwam het standbeeld to
Keulen aan en werd het op het voetstuk van
roodachtig gepolijst graniet gesteld. In den
nacht van 31 Maart op 1 April wandelden
honderden bewonderaar van den ijzeren von
Bismarck, dames en heeren, rondom het
standbeeldmaar het omhulsel’t welk het
nog voor’toog bedekte, was hardnekkiger
BURGEMEESTER en WET HOUDERS
van WONSERADEEL brengen ter kennis
van de ingezetenendat de door den raad
vastgestelde kohieren van hoofdelijken om
slag, over 1879, in de secretarie van de ge
meente voor een ieder ter inzage zullen lig
gen van 8 tot en met 16 April e. k. iederen
werkdag van’s v. m. 9 tot ’sn. m. 1 uur en
dat gedurende dien termijn tegen de op de
kohieren voorkomende aanslagen bij heeren
gedeputeerde staten bezwaren kunnen wor
den ingebragt.
Bolsward 7 April 1879.
De Secretaris De Burgemeester
E. JANSEN. L. BR1TZEL.
Ds. J. G. Verhoeff onthaalt de lezers van
de Banier in het no. van 2 April op een
lange jeremiade over een handeling, waar
voor hij geen naam kan vinden. Zeer troost
vol voor de lezers gaat het klaaglied over
in een lofzang op den moed van de redac
tie der Banier, die zelfs in ’t vijandelijk
kamp de groote trom durft roeren.
In hot no. van 5 April vindt ds. Ver-
hoeff eindelijk gelegenheid om het lange
epistel te plaatsen, wat mij gezonden werd
en dat ik voor kennisgeving aannam, om
dat ik met mijn vroeger schrijven niet be
doelde een woordenstrijd te beginnen met
ds. Verhoeff of wien ook. Alleen hot on
ophoudelijk te pas of te onpas hameren
op het aanbeeld van ’t christelijk onderwijs,
in elk blad, dat zich christelijk noemt, deed
mij mijn artikel schrijven, en do vooronder
stelling van ds. Verhoeff dat ik mij eerst
boos op hom moest maken om daartoe to
komen, kan wel geen anderen grond heb
ben aan de meening, dat zijne beweringen
in geen kalme stemming kunnen weerspro
ken worden.
„Indien iemand boos op mij zou kunnen
zijn, ik zou dien man juist onder de voor
standers van mijne, richting moeten zoeken.
Het Woord van du Costa, door mij als mot
to gekozen, zegt immers wie door mij be
doeld zijn. En daar gij dit niet goed ge
vat hebtwil ik het nog ecus herhalen
„Er zijn rechtzinnige leeraars, kerkeraden,
kerkvoogden, die nog geheime of openlijke
tegenstanders van het christelijk Onderwijs
zijn.” Dat is de zaak, waarover mijn be
toog gaat.”
Of die lieden daarover boos willen zijn,
kan ik aan hen overlaten, en ds. Verhoeff
heeft uit mijne woorden „laat hij ophou
den hen verwijtingen te doen en laat hij
beginnen met te bewijzen, dat het onderwijs
in eene school met den bijbel beter aan de
behoeften van het kind voldoetdan het
onderwijs, dat gegeven wordt in den geest
van Christus,” kunnen opmaken, dat ik zij
ne bedoeling wel gevat heb. Dat hij een
betoog, heeft geleverd, daarvan heb ik niets
gemerkt; ik heb dan ook alleen maar ge
sproken van het aanbevelen en opdringen
van ’t zoogenoemd christelijk onderwijs.
Ds. Verhoeff wil dit liever „moed” ge
noemd hebben dan „schaamteloosheid” mij
is aan den naam weinig gelegen, en om te
erkennen, wat d’. Verhoeff van mij ver
langt, „dat onder hendie in de zaak van
’t onderwijs aan mijne zijde staan, niet wei
nigen zijn, die liever hun geld in don zak
houden of meir hart vo >r pronk en tooi,
dan voorgoed, degelijk staatsonderwijs heb
ben, al schimpen zij nog hard op die ellen
dige christelijke school!” ik zie niet in, dat
daartoe zooveel moed noodig is. Maar er
zijn ook anderen, die liet woord „ellendige”
niet bezigen en voor de school nog wat be
ters over hebben dan geld.
„Gij beschuldigt mij het staatsonderwijs
aan te randen en in een voor de schare
hartelijk daglicht te stellen. Ik zou daar
op kunnen antwoorden, dat gij ’t zelfde doet
met betrekking Tot het chistelijkonderwijs,
door te verklaren, dat op onze scholen tot
5, 6 jarige kinderen gesproken wordt over
het bloed van Christusdat de zonden af-
wascht!”
Maar ds. Verhoeff vergeet, dat ik alleen
dat feit constateerde en een feit is het. En
als ik nu nog eens herhaal, dat ik in eene
andere zoogenoemd christelijke school voor
de leerlingen hoorde betoogendat er in
de hel geen druppel water is voor de ver-
doemden; en als ik dan zeg, niet te begrij
pen waartoe dit nut isrand ik dan
school aan, zooals ds. Verhoeff de openba
re, wanneer hij haar als schadelijk voorstelt,
zonder daarvoor eenig bewij i te leveren?
„Ik heb het staatsonderwijs aangerand.
Maar wat heb ik dan toch gezegd? Ik
heb gezegddat het staatsonderwijs de
groote werken en daden Gads, op ieder ge
bied verzwijgt. Is dit nu aanranden. Is
het dan niet waardat sedert de wet het
individueel gevoelenwelk gevoelen dan
ook, al ware het bepaald heidensch! in be
scherming nam, het spreken over de groote
werken en daden Gods op de openbare school
eene onmogelijkheid is geworden? En mot
dit stellig verbod der wet, niet met de oog
luiken toegelaten overtreding hebben wij
hier te doen. Wij hebben hier de vraag
te stellenniethoe is hier en daar het
godsdienstig’karakter van ’t staatsonderwijs?
maar: „Hoe moet dit zijn, als de wet eer
lijk zal worden uitgevoerd.”
In mijn vorig opstel heb ik er reeds op
gewezen, dat en hoe de openbare onderwij
zer Jezus als zijn Meester erkent en eer
biedigt en hoe hij Hem wil volgen. Er is
hier van verzwijgen geen sprake. De wet
wil christelijk onderwijs. Wat is christe
lijk? Hierop antwoordt ds. Verhoeff, inde
Banier van 15 Maart. „Christelijk iswat
iets van Christus in zich heeftwat zijn
geest ademtwat op de door Christus be
leden beginselen rust.” Heeft nu ds. Ver
hoeff, als hij weet, op welke gronden do
wet van 1857 zoowel als die van 1878 is
verdedigd en aangenomen, niet de overtui
ging, dat het onderwijs in de openbare
schoei volgens zijn eigen bepaling, chris
telijk moot zijn?
(Gebrek aan ruimte noodzaakt mijhier
aftobrekon; nog een weinig in ’t volgend no
G. FOKKENS.
dra de regeering dit doet is dus ook deze
Kamer gebonden.
Dit alles staat vast en ziet, nu dient de
regeering als eene zonderlinge verrassing op
don 1ste April (iet volgende wetsontwerp
in, dat wij te laat ontvingen om het nog in
ons vorig no. op to nemen
Eenig artikel W ij verklarendat het
algemeen nut do onteigening vordertten
name van den Staat, van do eigendommen
noodig voor den aanleg van een spoorweg
van Stavoren langs Hindeloopen en Snoek
naar Leeuwarden door de gemeenten Sta
voren, Hemelumer Oldephaert en Noord-
wolde, Hindeloopen, Workum, Wijnbritse-
radeel, Wonseradeel, Ijlst, Sneek, Baarde-
radeelMenaldumadeelLeeuwarderadoel
en Leeuwarden, aan vangende bij de haven
te Stavorenvan daar door het Noorder-
meer ten zuiden en ten oosten langs Molk-
worum over de Koudumervaart in noorde
lijke richting naar Hindeloopen, van daar
in noordoostelijke richting door Workumer
Nieuwland en het Workumerveld ten zui
den langs Workum, verder, na ombuiging
in eene oostelijke richting, ten noorden langs
Oudega, van daar, na ombuiging in noord
oostelijke richtingten noordwesten langs
Ulst en Sneek on na ombuiging in noord
oostelijke richting ten westen langs Bozum
tusschen Jorwerd en Weidum en ten oos
ten van Deinum aansluitende aan den spoor
weg Harlingen—Leeuwarden en dien vol
gende tot in het station Leeuwarden.
Memorie van toelichting.
De Eerste Kamer der Staten-Generaal
heeft zich niet vereenigd met het voorstel
om de spoorweglijn van Stavoren naar Leeu
warden te richten over Workum langs Bols
ward naar Sneek.
De uitvoering van art. I sub 5, dor wet
van 10 November 1875 {Staatsblad no. 205)
tot aanlog van Staatsspoorwegen, mag ech
ter niet achterwege blijven. Daartoe moet
do voor den aanleg van dezen spoorweg
noodzakelijke onteigening alsnog worden
aanbevolen.
Do Minister is van oordeel datnu de
richting, welke de Regeering na herhaald
en nauwgezet onderzoek de moest verkies
lijke scheen, niet gevolgd kan wordentot
het tracé langs Workum over Ijlst naar
Sneek, dat aanvankelijk was voorgedragen,
moet worden teruggekeerd.
In dezen geest is de nevensgaande voor
dracht opgemaaktwelke geheel gelijklui
dend is aan het bij koninklijke boodschap
van 14 December 1877 aan de Tweede Ka
mer aangeboden wetsontwerp
Verklare wie kan deze handelwijze der
Regeering. De Minister spreekt gelukkig
nog eens uit, dat de richting langs Bols
ward „na herhaald en nauwgezet onder
zoek de verkieshjksto schijnt”, hij kent het
verlangen der Eerste Kamer, weet dus dat
die richting wel gevolgd kan wordenals
hij aan dat verlangen slechts wil voldoen en
besluit nu„dat daar die richting niet ge
volgd kan worden, tot het tracé langs Wor
kum over Ylst naar Sneek, dat aanvanke
lijk was vooi gesteld, moot worden teiugge-
kcerd”.
Wij koeren tot ons zwijgen terugver
trouwende op on- recli*. Wij willen niet
gelooven, dat de Tweede Kamer haar zoo
zeer gevestigde overtuiging zal prijsgeven.
En mocht het geschieden, dat dit ontwerp
tot wet wordt verhevendan zal eene lijn
worden aangelegd, eene richting worden ge
volgd, in strijd met de bij herhaling uitge
sproken overtuiging van regeering en Tweede
Kamer, in strijd ook met het gevoelen der
Eerste. Dan zal men, uit onwil of vrees
om eene wijziging te brengen in eene orga
nieke vet, ook al wordt zij gelijk hier ge
biedend gceischt, een kemc 1 dc orzwelgen en
een mug uitziften.
Het kan eenige vervreemding gewekt heb
ben, dat juist dit weekblad zoo zelden zijne
stem heeft doen hoeren in betrekking tot
I bovengcnooniden spoorweg, waarbij juist
Bolsward zoo in de eerste plaats betrokken
lis, terwijl tal van plaatselijke bladen aan
Ideze zaak zoo hij herhaling langere en kor-
en kalme artikels heeft gewijd.
Wij hebben meestentijds met opzet gezwe-
gen Wij wilden ons niet mengen in den
partijstrijd die vaak met zooveel bitterheid
werd gestreden. Wij brengen hulde aan
■den beslissenden toon, die in Friso steeds
klinkt. De zaak, zoo begrepen wij. spreekt
voor zichzelve. Zal er een gebogen lijn
door Friesland’s uidwesthoek komen, dan
moet elk onpartijdige inzien, dat deze haar
richting langs Bolsward moet nemen. En
dat deze zienswijze de juiste is, is meer en
■meer gebleken, in weerwil van het markt-
Igcschreouw dat in zoo menig blad wordt
■aangeheven. In 1875 dachten velen nog aan
■een rechte lijn, anderen stelden ten opzichte
van Bolsward een verkeerde richting in do
■tweede kamer voor, niet weinigen vleiden zich
met een dubbele lijn, eene door den Zuid-
Iwesthoek en eene van Harlingen, ten minste
naar Heerenveen en zoo is het geschied dat
■toen ter tijd de opname van Bolsward verwor-
Ipon word. Sints echter is gebleken, dat de lijn
■van Stavoren af een belangrijke kromming
erlangen moet, door redenen in het terrein
gelegen en van Workum af moet slingeren
Ilangs Oudega en IJlst.
I Toen dit eenmaal vaststond zijn de des-
I kundigen gaan inzien4e meer daar er in
jde eerste jaren niet te denken is aan een
lijn Harlingen-Hoerenveen, dat nu het oor-
Ideel gewijzigd moest worden. De Tweede
I Kamer sprak dan ook de wenschelijkheid
der opname van Bolsward in deze lijn uit
lm hare zitting van den Uden April des
jvorigen jaars. Do regeering zette zich aan
■een hernieuwd onderzoek, waarvan de slot
loom was, dat Gedeputeerde Staten van
Friesland beslist zich verklaarden voor de
opname van Bolsward in deze lijn en de
Minister van Waterstaat een ontwerp van
■wet indiende waarin de gewijzigde richting
■was opgenomen. De heer Bergsma trachtte
jde Kamer tot de vroegere richting te doen
Iterugkcoren, maar deze bleef standvastig
on verwierp zijn amendement, terwijl zij den
■20stcn December jl. het rogeeringsontwerp
aannam met 51 tegen 16 stemmen. Uit de
craadslagingen in de Eerste Kamer den
loden Januari dezes jaars gehouden, is.over-
iLégend gebleken, dat, met eene enkele uit-
onderiugde meerderheid die het regee-
Br;ngsontwerp verwierp zich, niet tegen de
vei’klaardede heer de Sitter
■^prak er zelfs bepaald voor, doch zij ver-
langde dat de naam van Bolsward in de
vit van 1875 zou wi rden opgemmen. Zoo-