BE HEKÖELAAB.
GEM ENG D NIEUWS.
oo
-ï
GEEN DANK - 00K GEEN ZEGEN?
1X1
Van
èene bie, die niet
Europa’s vasteland
of ik gin sprekend veurbeeld er teugen
hebbe.
I
Slot volgt.
irij doen 1 met een verlegen lach rondkeek, op den schouder.
En moeder, reeds met de hand diep in den beu-
DC
LLl
ca
UJ
C3
5,30
6,10
a.
v.
Harpagon.
Amst. Ct.
8-
8,35
Stoomdrukkerij Firma B. Cuperus Az.
Bolsward.
5,30
6,10
9,20
10,-
1888
1,350,314
3,920,714
4,355,511
2,721,479
12,25
1-
1,—
1,40
1880
1,026,887
3,063,825
2,766,806
1,681,650
6,15
7,—
7,40
8,15
O
O
6’15
7,5
7 45
8,30
9,20
10,-
10,40
11,15
7,30
8,15
8,55
9,45
4,10
4,50
5,30
6,10
(EEN VOORDRACHT.)
Man op middelbaren leeftijd, half als heer,
half als boer gekleed, voorzien van een pijp, vuur
steen en tindeldoos, verder hengelaarsbenoodigd-
heden en een stoel. Stelt voor dat de hengelaar
aan het water staat en later gaat zitten.
Witm.
Bolsw.
Te Sneek
5,45
6,25
7,—
7,45
9,20
lO-
ll,10
12,30
5,45
7,—
7,45
3,45
4,30-
5,15
5,50
1,15*
2,5 -, -
2,45
3,40
Sneek
Bolsward
Te Harlingen
ft
brengen. Doch de oude vrouw wilde er niet van
weten, ’t Was duidelijk, dat zij die zware ver
moeienis zich als eene zelfkastijding oplegde.
Alleen door list liet zij zich nu en dan, in den
laatsten tijd bijna eiken zondag overhalen om te
rijden. Het heette dan, dat Verhoogen en zijne
vrouw zelven het weer te warm of te koud, deu
weg te nat of te stoffig vonden, om te voet te
gaan. En daar men, naar de Protestantsche kerk
zich begevende de Roomsche voorbij moest, kon
Triene gemakkelijk onderweg uitstappen.
Toch beklom ze den wagen zelden, zonder te
verklaren, dat zij verkeerd handelde en dat Ver
hoogen ook niet moest denken er goed aan te
doen. Zei de laatste dan met een glimlach Moar
buurvrouwe onz’ lieven Heere zal toch wel wil
len lieden dat zoo’n old minse in de waegen noa
de karke goat, dan wendde zij het gelaat af en
antwoordde ze met eenige driftHold oe stille
Kloas Berendsz, oe geloove is joa mien geloove
niet
Een zeer gewoon zwak van bejaarde lieden
speelde mee een rol in haar afkeer van den wa
gen. Zij kon volstrekt niet dulden dat iemand
van haar dachtolde Triene kan niet meer.
Daarom moesten ook alle kleine diensten die haar
werden bewezen haar worden opgedrongen onder
allerlei voorwendsels. Begont ge met haar te
zeggen, dat iets haar te moeielijk of te veel zou
zijn, dan kreegt gij het onmiddelijk met haar te
kwaad.
Zij had nu drie jaren in het huisje van Ver
hoogen gewoond. Den derden winter was zij ge
lukkig doorgekomen, zou zij het ook nog het
derde voorjaar kunnen doen De kans stond
hachlijk. Want hare krachten verminderden zicht
baar en wat bij eene vrouw van vaste gewoonten
een veeg verschijnsel mocht heeten, des morgens
stond zij steeds later en later op.
Op zekeren morgen liet Dina bij het binnen
komen zich ontvallen Hoe is ’t Triene, bien ie
niet goed, da’ je zoo laete nog op bedde liggen
Niet goed wat proat ie toch, wicht Begriep
ie dan niet, dat ’n aarm minse list moet gebru-
ken, as de centen opraeken? As ’k ’n maande
vol turf in iens op de horde kos gooien, dan zol
’k ook wel vrogger van bedde wezen, ’t Is am
de kolde en aers niks
Eene proeve van Ainerikaansche reporters-
phantasie levert een Nieuw-Yorksch blad in de
volgende mededeeling; „Zooals bekend is, zijn
op de spoorwegen in het verre westen rotatie-
werktuigen ingevoerd, die de sneeuw op de baan
wegnemen. Bij iedere omwenteling van het rad
slingeren deze groote machines een geweldige
zuil van sneeuw de lucht in. Vóór eenige dagen
nu deed zich in den Staat Texas op de Fort-
Worth-lijn het merkwaardige geval voor dat de
reizigers zich eensklaps verrast zagen met een
waren regen van rundvleesch. De een kreeg een
filet, de andere een biefstuk, een derde een
ossestaart naar zijn hoofd. Groote verbazing der
passagiers natuurlijk! Toen men een onderzoek
naar den oorsprong daarvan ging instellen, bleek
het, dat al deze stukken vleesch afkomstig wa
ren van een kudde, die een week te voren op
die plek was ondergesneeuwd en vastgevroren.
De stukken vleesch waren door de rotatie-
machine toevallig zeer netjes op maat afgepast
en in de lucht geworpen. Spoedig beijverden
zich de reizigers om op het eerste het beste
sneeuwveld, waar zij stilhielden, een vuur aan
te steken, om zich zoo op zeer onverwachte en
goedkoope wijze wat te versterken”.
Hoe de zaken in Brazilië zullen loopen, is
voor het oogenblik niet te zeggen. Aan vijanden
ontbreekt het der Republiek echter niet. Zoo
wordt nu beweerd, dat, in plaats van zich te
bepalen tot maatregelen ter reorganisatie van het
bestuur en voorbereiding van de bestendiging
der republikeinsche staatsinstelling, de opgetreden
Regeering zich ook bezig houdt met zaken, die
volstrekt geen haast hebben en noodeloos slechts
tegenstand en verwarring zuilen teweegbrengen.
Zij zouden namelijk de namen van dagen en
maanden hebben veranderd. De Zondag zal niet
meer de dag des Heeren zijn, maar de „dag des
menschen” (Humanidi.) De overige dagen heeten
Maridi (dag des mans), Patridi (dag des vaders,)
Filidi (dag des zoons,) Fratridi (dag des btoeders,)
Domidi (dag des huizes) en Matridi (dag der
moeder.)
De maanden heeten thansMozes, Homeros,
Aristoteles, Archimedes, Cesar, Apostel Paulus,
Karei de Groote, Dante, Gutenberg, Shakespeare,
Descartus en Frederik de Groote.
vertelle, hoeveul verstandige minse hier in de
zoal zin.
Zachies geteld geleuf ik, want ‘r is ‘r geen
èene bie, die niet noar me het geluusterd en ‘k
wed dat er geen èene bie is. die wit woa ‘k ‘t
over gehad het.
Nau zeg ik toch moar mot er geduld veur
hebbe om een uur noar een hengelaar te goan
stoan kieken en dan nog de pretensie te hebben
om te durve bewere, dat ‘n hengelaar ‘n stom
merik mot zin.
Moar, jullie kan doarom toch geliek hebbe en
doarom zei ik weg wèzen, dan blieve de ver
standige menschen allinnig over.
Goeije mèrgen soamen (hij aarzelt nog oen
oogenblik.)
Joa nau he‘k beet
Van Sneek
Bolsward
Witm.
Te Harlingen
Van Harlingen
SneekBolswardI Jnrlingen.
Op erkdagen
- o,10
2,50
3,21
4,5
9,35
10,20
11,—
11,40
8,35
9,10
(lp Zondagen
12,25
1-
9,35
11, 1-
1,40
De boef weet niet dat hij bij verstek ter dood
veroordeeld is en men laat hem in deze onkunde.
Het spreekwoord „mundus vult decipi”, (de
wereld wil bedrogen worden) wordt weer beves
tigd door een verhaal das wij in le Temps vinden
omtrent oplichting door schoone beloften.
In de couranten las men omstreeks een maahd
geleden in een advertentie het volgende: „Wilt
gij 25 francs inkomen per week hebben van een
kapitaal van 200 francs, wendt u dan tot de
heeren K. en N., bankiers, rue Torgot no. 11 te
Parijs.” Deze advertentie was zeker zeer ver
leidelijk. Door 400 francs bij de bank te storten,
kon men immers 100 francs in de week inkomen
verkrijgen, terwijl de bankiers bovendien de be
dragen waarborgden door bons van het Crédit-
foncier.
Men maakte dus eene rente van 600 pet. Vele
personen plaatsten meer of minder belangrijke
sommen bij genoemde bankiers, zonder te onder
zoeken, hoe deze zulk eene hooge renten konden
geven Men was tevreden met het schoone voor
uitzicht. Er waren personen, die tot 10,000 francs
bij de bankiers stortten, en dus per week 1250
francs rente moesten maken. Zulk eene financi-
eele instelling kon natuurlijk niet lang standhou
den voor eenige dagen verdwenen de bankiers,
een passief van 600,000 francs achterlatende, en
na omstreeks 3000 personen opgelicht te hebben.
Weelde in Hospitalen. Professor Billroth, de
beroemde Weener chirurg, is van oordeel, dat
de hospitalen dikwijls veel te kostbaar zijn inge
richt. „Voor een man en een vrouw uit het volk,
schrijft hij in het Wiener Klinisches Rochenschrift,
„is het reeds een Hemelsche weldaad, wanneer
zij in den winter een goed bed, een warme kamer
hebben en ontheven zijn van de dagelijksche
zorgen voor onderhoud, ja dat zij zelfs door an
deren worden bediend, iets wat hun vroeger nooit
is gebeurd. De meest komische aanmatingen ziet
men echter dikwijlsde luidjes zijn als de „be-
tooverde prinsen hunne fantasie verheft zich tot
de hoogste aansprakentot gebraden kippen en
gebraden varkens met ’t mes in den rug, en zij
bevelen en laten de oppassers loopen en draven
om te zien, in hoever hun toestand droom of
werkelijkheid is. Wij zijn er zeker vóór, dat het
den zieken gedurende de ziekte zoo goed moge
lijk gaat, doch de hulp van staat of gemeente
heeft ook in deze richting haar grenzen/
Omtrent het isoleeren der zieken zegt hij: „Mijne
ervaring heeft mij bewezen, dat de mannen en
vrouwen uit het volk zich ook als zieken onge
lukkig gevoelen, wanneer zij alleen zijn. De
meeste geïsoleerden verzoeken zelfs wanneer
zij de isoleering bij hun opname in het hospitaal
hebben verzocht reeds bij den tweeden of
derden dag in de groote ziekenzaal te mogen
worden gelegd. Ook is het onwaar, dat de pa
tiënten niet gaarne als „klinisch materieel” dienst
doen. Met zeldzame uitzonderingen gevoelt iedere
klinische patient zich gelukkig, wanneer hij de
aandacht van professoren en assistenten trekt
aan het klinisch auditorium voorgesteld en uit
voerig besproken te worden is voor de meesten
een soort trots. Deze arme menschen, om wien
niemand zich bekommerd heeft, worden plotse
ling voorwerpen van belangstelling en .voelen
zich daardoor gelukkig. Ja, bij jonge vrouwen
en meisjes is het verlangen om opgemerkt te
worden zoo groot, dat zij alles in ’t werk stellen
om de aandacht te trekken, wanneer zij meeuen
veronachtzaamd te zijn. De menschen zijn altijd
gelijk, in den salon of in het hospitaal. Wie
kent niet de geschiedenis van het jonge meisje,
dat steeds naalden inslikte, alleen maar om die
onder hevige smarten uit het lichaam te laten
snijden Het leven van het volk meer nog
op het land dan in de stad staat zoo op zich
zelf, is zoo vervelend, dat alles, zelfs het ver
schrikkelijke, met geestdrift wordt aangegrepen
als afleiding en uitspanning.
Alle gebeurtenissen is een groote ziekenzaal
zijn afleidingen voor het geheele gezelschap.
Daar wordt iemand tot een operatie wegge
dragendaar komt iemand nog half bedwelmd
van een operatie terug alles afleiding, uit
spanning. Daar wordt om het bed van een
stervende een looze wand, een scherm geplaatst
afleiding
Jammer, het sterven te zien zou iemand wel
eens kunnen doen huiveren zij zouden kijken,
verschrikt zich afwenden, om dadelijk weer te
gluren afleiding Ja, noemt het zooals gij wilt
Noemt het ruwDoch het is nu eenmaal zoo
alles uitspanning
De keuze der namen getuigt reeds, dat de be
wering geen geloof verdient. Alleen voor den
nieuwen naam van Zaterdag zou iets te zeggen
zijn, vooral in huisgezinnen met kleine kinderen.
De haven te Antwerpen. Wanneer men de
statistische gegevens van de haven te Antwer
pen vergelijkt bij die van andere concurreerende
havens, dan komt men tot de slotsom, dat Ant
werpen er niet op vooruitgaat.
De schuld hiervan wordt door velen gezocht
in de drukkende lasten, welke men in Antwer
pen moet betalen. Vele handelsgenootschappen
hebben er reeds op gewezen, dat deze lasten een
uitbreiding van den Antwerpschen handel moest
tegenhouden en zij hebben geen ongelijk gehad.
De volgende statistiek leert het, welke de
tonnen inhoud opgeeft der schepen, die de vier
voornaamste havens van Europa’s vasteland
bezochten
Amsterdam
Antwerpen
Hamburg
Rotterdam
Antwerpen overtrof Hamburg in 1880; in 1888
is ’t reeds geslagen; Antwerpen ontving in 1880
400,000 ton meer dan Amsterdam en Rotterdam
te zamen, en dat getal is nu veranderd 150,000
minder.
En 1889 staat nog bij 1888 ten achteren. In
1889 heeft het 467 schepen minder ontvangen
dan in 1888. De stoombooten deden in ’t laatste
jaar 3612 reizen tegen 4047 in ‘t voorlaatste.
Een schip van 1800 ton heeft te Antwerpen
400 francs te betalen aan lasten, welke noch te
Amsterdam, noch te Rotterdam of Hamburg,
bestaan. Hetzelfde vaartuig zal, om in Antwer
pen te komen, 400 francs loodsgelden moeten
betalen. De havenrechten zijn te Antwerpen 4
maal zoo hoog als te Rotterdam, 3(4 maal als
te Amsterdam en driemaal als te Hamburg.
Door de politie te Maastricht is proces-ver-
baal opgemaakt tegen drie kinderen, waarvan het
oudste, een meisje van 11 jaren, zich als eene
volslagen dievegge heeft doen kennen. Uit on
derscheidene huizen hadden zij kleedingstukken
ontvreemd en een kind, dat naar de bewaarschool
ging, de overjas van het lijf gestolen. Bedoelde
kinderen maakten er ook een beroep van langs
de huizen te bedelen.
De beruchte straatroover Picaneus, geboor
tig van Aire sur la Lys en veertig jaren oud,
die 2 jaren lang het departement Pas de Calais
verontrustte door zijne talrijke diefstallen en in
braken, is onder sterk geleide te Amiens aange
komen.
Deze boosdoener, die negen en tachtig vonnis
sen te zijnen laste heeft en indertijd uit de ge
vangenis te Bethune ontsnapte, was daarop in
1885 naar Amerika gevlucht.
Eerst onlangs werd hij door een bekwamen
politie-agent in een steenkolenmijn in hechtenis
genomen, na zich met zijn houweel krachtig ver
dedigd te hebben.
Den 5n Januari aan boord van een pakketboot
te Havre aangebracht, is hij Woensdag goed ge
hoed, onder geleide van twee gendarmen, naar
de gevangonis van Bethune vervoerd, waar men
Picaneus wel beter bewaken zal dan vorigen keer.
geltasch om er geld voor den bakker uit te ha
len, moeder knikte haar jongen toe met vochtig
maar stralend oog.
Het spreekt van zelf, dat Dina Verhoogen en
hare jongere zusters het gebeurde verhaalden
aan hare vriendinnen en natuurlijk lieten die
vriendinnen niet na, het thuis over te vertellen.
En zoo kwam het, dat een paar dagen later mieneer
Botting, die zijn buurman den timmermansbaas,
in het werk had door dezen werd aangeklampt
met de vraag of hij het reeds gehoord had, dat
olde Triene Jan van Kloas Berends zoo biester
ofegrauwd hadde.
Botting verklaarde, dat hij er al iets van ver
nomen had, en zeide tevens ’t Is bespottelijk,
zoo’n last als die Verhoogen’s zich zelven op den
hals gehaald hebben.
Onze Mr, timmerman echter vond het oarig
van die luden, dat zij zooveel verdragen wilden
van de oude vrouw.
Met je permissie, zei de ander, vind je het dan
ook aardig om de menschen te stijven in hunne
verkeerdheid Als je alles verdraagt, worden
de lui hoe langer hoe brutaler. Verhoogen on
dervindt het nu al van dat lastige mensch. Neen
ze moeten mij de arme lui niet leeren kennen.
Eens was er in mijne buurt een huisgezin ziek.
Toen zeg ik op ’n middag tegen de meidBreng
er wat aardappelen en vleesch en een halven
flcsch wijn naar toe. En denk je, dat ik er ooit
een bedank-je voor gehad heb?
Alles ging den ouden gang. Olde Triene bleef
oud en knorrig. En het gezin van Verhoogen
bleef dezelfde zorg voor haar dragen.
Desniettemin gelijk het in de wereld pleegt te
gaan, had er onder deze schijnbare bestendigheid
eene langzame verandering plaats. Vooral met
ons oudje Zij was gewoon ’s morgens mej een
kleinen emmer naar de put te gaan op Verhoo
gen’s erf, dien zelve te vullen cn huiswaarts te
dragen. Dat geschiedde niet meer Eerst had
den de kinderen op regenachtige en gure dagen
het voor haar mogen doen. Maar weldra was het
eene vaste gewoonte geworden, dat zij haar van
water voorzagen.
Wat weer het ook mocht zijn, koude nach
warmte, regen noch wind konden ’s zondags
Triene in huis houdengetrouw deed ze den
verren en moeilijken kerkgang. Ik mag ’t niet
zien had Verhoogen meer dan eens gezegd en
dikwijls had hij haar aangeboden, den kapwagen
in te spannen en haar daarin naar de kerk te
Doch terwijl we dat ijverige tweetal en hun
arbeid gadeslaan, zouden wij haast vergeten, dat
er nog een ander is, die eveneens de oogen op
hen gevestigd houdt. Het is Verhoogen. Hjj
bevindt zich in zijne woonkamer, en staat bij
het raam, waar zijn zoontje straks aan toorn en
droefheid ter prooi was geweest.
Hij bukt -zich, om onder het gordijn te kunnen
door zien, en bespiedt zijne kinderen. Nauwelijks
heeft hij zich uit zijne gebogen houding opge
richt en even zich van het raam verwijderd, of
op nieuw keert hij terug, bukt zich en staart
naar buiten. Het is, alsof hij zich niet verzadigen
kan aan hetgeen hij er ziet.
Toch is daar niets anders te zien dan het
eenvoudige tooneel, dat wij beschreven de twee
jongelieden, bezig met budrvrouws brandstof.
Verhoogen bukt zich en ziet.... Best jongien
zegt hij zacht en peinzend. Zoo zacht en pein
zend als iemand pleegt te spreken, wien eene
dankzegging op de lippen zweeft.
Het was ruim zes uur toen de ledige wagen
langzaam den boomgaard doorreed en bij het
huis stilhield. Na samen het paard onttuigd en
op stal gezet te hebben, stapten Jan en Dina
naar binnen, waar zij tot de juist koffiedrinken
de familie zeiden
’N oavend saeme en zich in den kring neder
zetten. Toen sprak Verhoogen tot zijne vrouw:
Moeder, za ’k oe wat zeggen lene van de maegies
moet nog noa de bakker om krentenweg. Hef
hie gien krentenweg, dan de grootste en beste
koeke, die in den winkel is. En dan moet er
sukeloamelk ’ekookt worden. Ik trakteere van
oavend. En woaromme denk ie Umdat onz’
Jan zoo bovenste best op’epast hef.
Vader klapte bij die woorden den knaap, die
3.45 9,20
4,25 10,—
5.45 11,15
1- 6,15
3^2 7,45
3’40 8,30
gemerkte Tram vertrekt Woensdags om 1.30 van Harlingen en
De uren van vertrek en aankomst worden geregeld naar den Amsterdamschen tijd.
o
pq
„Zie zoo, da’ ben ’k weer ’k Zei jullie van
daag ’s weer krijge. Joa wacht moar, deug-
niete, bloas ie moar kringiens in ’t woater, te-
mee bi’j der toch bai, da’ bi’j. (hjj gaat op den
stoel zitten en haalt zijn rookgerij voor den dag,
stopt zijn pijp en smakt neer). Bah! Nau zuw
eerst is zien of we den brand er in kunne joage.
Da’ geet. Phu Phu
Da’ smoakt a’s koek, jong
En nau ’t tuug nagezien as je tuug niet
in orde is, phu dan ka'j wel thuus bhjve,
phuda’s krek as da’j zonder mond uut vrije
zou goanof ’n menister die zonder portefullie
in de koamers komt. Zie zoo, da’s ’n goed
hoekske hier niet te veul streum en joarig
hout langs den oever en d’as doar net zoo’n
kuultje veur mien. De pierkens léven nog jong,
jong, wa’ zulle ze biete. Phu.
Ze magge dan moar proate wa’ ze wil’, moar
ik zeg moar, dr geet niks boven de natuur
An zoo’n pierke biete ze veul eerder dan oan
’n stukske koek, wa’ blief? Phu! Ja jonkske
krult oew kupke nog maar ’n keer ’t zei wel
veur ‘t lest zin, as je d‘r in zit kom jed'rheel-
huuds niet meer uut, da stoa ‘k oe burg veur
Zie zoo, (hij werpt den dobber uit) Kèk nou,
de piep is me d‘r werechtig bie uut egoan (hij
steekt opnieuw aan en legt zijn hengel naast
zich.)
Jongs, jongs, wat een weerkeKiek me da‘
zunneke doar ‘s oarig uut do grond kom me, hé!
Je zou zegge, ‘t is kloar golda’j d‘er bie kon,
haje ‘t moar veur ‘t opscheppe. Phu
Doar mot bepaald de Transvaal erges legge,
woar ze ‘t gold zoo moar veur ‘t opscheppe hèt.
Phu!
Wie wét of mien zwoager Garrit, as ‘t doar
krek zoo loat was as hier, me nou nie kon zien
zitte.
‘k Zou wel is wille wete of doar goed visch-
woater woar. ‘k Zou ‘r anders nie hen wille.
Phu!
Ik zeg allied moar, loat ze mear komme, zeg
ik, de lui die nog op d‘r rug leggen in ‘n warm
asembed. Brik zou je dankenPhuOnze
lieve heer het je niet in bed geschapen, das
allemeal luiegheid van de frullie gewest, die
noa Eva gekomme zijn. (Hij ziet naar zijn hen
gel.) Jongs, jongs wa‘ leggen jullie te sabbelen.
Nau, nauDa‘ kleene tuug kan ‘t je zoo lastig
moaken hè en ze zin ’t schoonmoaken nie weerd.
Da’s bepoald ‘n stekelboarsien
Da‘ sin toch zukke nijdige dingen, die speule
krek met de pier as de kat mot de muus. Phu
Kiek! nau laat ie weer los. Je mot ‘r ge
duld mee hebbenEn nau wille ze nog wel be
were, dat hengeloars stommerikken zin Zukke
ezels, as of ik gin sprekend veurbeeld er teugen
bin.
Lest zeit er een teugen me „jullie hengeloars
hebt geen harsens in je heufd.”
„Zoo,“ zeg ik, zonder kwoad te worden, want
da nuum ik domheid wa‘ dan
„Douwwurmenriep ie lachend.
„Nau, jungkske", zeg ik zoo teugen ‘m, „lach
nou niet veur je beurt, want da‘s nog zoo slim
niet, ‘t Is tenminste ‘n bewies da‘ onze harsens
leven, moar wit je wel wa‘ jullie d‘r in hebbe?
„Neeë,“ zeil ie.
„Jullie," zeg ik „jullie, het allemoal erten
in d‘n kop, doa kumt allènnig bewèging in a‘j
van de trappe valt, moar dan bèj krek gek ok
Sakkerloot das ‘n deurbijterhau vast jong,
hau vast! weer mis.
Da duurt nau al een aur en ik hè nog veur
g‘n cent geduld verlore.
En nou moake ze mien toch nie wies, dat ver
standige minse geduld hebben. Mien vonder het
altied ezeet, jong zee die, geduld is zulk ‘n schoone
zoak, zee die, en ‘ne had geliek ‘k hè geduld ge
leerd bie ‘t hengelen, en ‘k bin verstandig gewor
den, verstandig, da ‘k oe krek zal wéte te
stond boven op de turven en vulde de manden
die vervolgens door Dina in de kleine schuur
werden gebracht. Nu en dan was er een half
of bijna half vol, waaromtrent Jan zijne zuster
waarschuwde: Natte! en die dan door Dina op
het erf werden uitgestort.
Handig en vlug werd het werk verricht en
weldra zien we den knaap met een bezem den
bodem van den wagen aanvegen, opdat niet het
kleinste stukje van de brandstof verloren ging.
Daarop sprong hij naar beneden, en bouwde met
zijne helpster van de vochtige turven luchtige
stapeltjes, opdat zon en wind er hun best op
zouden doen.
dat ijverige tweetal en hun
5.
Verhoogen begon op nieuw Heb ie doar wel
’reis an edocht, dat oe moeder, as zie ’t beleeft,
ook ienmoal zoo’n old minse zal wezen Doar
heb ie nog nooit an ’edocht, wed ik. ’t Is wel
woar, oe moeder zal nooit zoo grommig wezen.
Moar as nou ’reis vaeder en Dinoa en wijluden
allemoale ’esturven of weg’egean waeren, zal dat
dan veur oe moeder ook niet ’n bedroefd en al-
lienig levent1 wezen
Nog eens ontstond eene kleine pauze.
Loa ’k ’reis zien, vervolgde daarna Verhoogen
loa ’k ’reis zien hoe old zol Triene al wezen
Zie is in heur drieënzeuventigste, as ’k ’t wèl
Het is wel te denken, da’ zie ’r niet
lange meer wezen zol. ’t Is het beste, da’ we
heur verdraegen, d’ aarme vrouwe zoolang as ’t
nog duurt. As ze nou ’reis dood en begraeven
is, geleuf ie dan niet, dat het schrikkelijk spietig
is, a’ je zoo ’n minse niet medeliedend behaan-
deld hebben
Na dit gezegd te hebben, stond Verhoogen
langzaam op. Zwijgend zette hij zijn stoel tegen
den wand en verliet het vertrek.
Op de deel gekomen, vroeg Dina zij had
even als de andere huisgenooten het woonvertrek
vermeden, begrijpende, dat vader mit Jan an de
gaank was Vaeder, is ’t nou gien tied, om
de turf te goan haeleu Dan kun’ we krek nog
veur melkoavend weerumme wezen. Doch Ver
hoogen vond, dat er geen haast bij was, en dat
zij het nog maar gedurende een uur op zien be
loop moest laten.
Doch ziet, van dat uur was nog niet de helft
verstreken, of de knaap was bezig met het oude
paard van den stal te halen en het in te spannen.
De hekken, benoodigd voor het bergen van het
vrachtje legde hij het op den wagen en riep
toen Dinoa, bi’ je kloar kom vort danEn
Dina, door eene natuurlijke fijngevoeligheid be
stuurd, gaf door blik noch woerd verwondering
te kennen. Alsof het de natuurlijkste zaak van
de wereld was, verscheen zij op het geroep van
den jongeren broeder, zette zich naast hem op
den wagen, en weldra waren zij samen op weg
naar de Veendijk.
Twee a drie uren later stond reeds het vrachtje
op het kleine erf van olde Triene’s woning. Jan"*
6,15
7-
8,15
Van Harlingen
Bolsw.
Te Sneek
De met een
komt 2,50 te Bolsward aan.
M
ft
’t
d
M
ci
o
M
c
CS
3-
r>
X BI
hh a
1
1 Dikwijls voegen de Overijsselsche landlieden om den wil
der welluidendheid eene t achter het woord leven. I
het niet achter, maar midden in vjexenllijk.