NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
BOLSWARD EN WONSEB ABEEL
WUB
HET GEHEIM VAN EEN VABEB
No. 6.
Negen en Twintigste Jaargang.
1890.
BUITENLAND.
BINNENLAND.
g DONDERDAG 6 FEBRUARI.
Mevrow SIXV3É,
B
n
VOOR
DE UITGEVER.
UIT DE PERS.
i
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
r
f-
,s
0
>-
nert aan de woorden van den heer Keuchenius,
dat hij geen hervormer wasmet andere woor
den, de zaken maar op gang zou houden.
Het Hbl. is van oordeel, dat het aftreden van
dezen Minister voor het Kabinet geen verzwak
king zou zijn. In het partijbelang ware zjjn
aanblijven tot 1891 voor de liberalen zeker niet
onvoordeelig geweest, maar in het belang van
het land en zijne koloniën zou het eene ware
verademing zijn, wanneer hij zijne taak neder-
legt.
De Amsterdammer zegt dat de natie niet zou
treuren over het heengaan van Keuchenius, maar
zij verwijt aan de Eerste Kamer, dat deze de
begrootingen der heeren Bergansius en Dyse-
rinck heeft aangenomen en meent, dat zij zich
meer door partij-politiek heeft laten leiden dan
door datgene, wat het wezenlijk belang des lands
vorderde.
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
Ook Maandag was de Parijsche Beurs
flauw gestemd, omdat de geruchten omtrent eene
wijziging van het Kabinet en het plan eener
nieuwe ieening stand hielden.
Intusschen is de staat der geldmiddelen gun
stig. In 1889 werd ruim 36 millioen meer ont
vangen dan uitgegeven.
Te Essen is een weinig talrijke bijeenkomst
gehouden van mijnwerkers uit de Rijnprovincie,
waar besloten werd de bekende zeer hooge eischen
te handhaven van een werkdag van 8 uur met
50 percent.loonsverhooging.
De mijnwerkers in het district Eschweiller heb
ben den arbeid hervat.
Eugen Richter zou te Bockenheim (bij Frank
fort) spreken maar de vergadering werd ,,in het
belang der openbare veiligheid” ontbonden vóór
hij aan het woord was gekomen, omdat de zaal
niet alle belangstellenden kon bevatten.
De Spaansche Minister van Financiën heeft
in de Cortes verklaard dat de Regeering niet
voornemens is, eene nieuwe Ieening aan te gaan.
In de troonrede, waarmede de Noorweegsche
Storthing is geopend, wordt o. a. gezegd, dat het
overschot op de begroeting en de ruime opbrengst
der geldmiddelen tot verlichting van verschei
dene belastingen zal kunnen leiden. Er zal ook
meer kunnen worden besteed voor den aanleg
van spoorwegen. Verder worden wetsontwerpen
betreffende de legerbelasting en het toezicht op
den arbeid in fabrieken aangekondigd.
In de Zuid-Amerikaansche Republiek Uru
guay heerscht de influenza nu ook epidemisch.
De President is er door aangetast.
Nu de bekende herberg De Schenkkan op het
Rembrandtplein (vroeger Botermarkt) te Amster
dam voor den moker des tijds is bezweken, om
door een ander fraaier gebouw te worden ver
vangen, is het misschien de juiste tijd, een voorval
te verhalen, waarin ook dat huis, ofschoon op be
scheiden wijze, eene bestemming te vervullen heeft
gehad.
Wanneer men op den vroegen morgen van den
27en December van het jaar 1839 de gelagkamer
van De Schenkkan had kunnen binnentreden, zou
men daar bij de gloeiend gestookte kachel een
jongen man hebben zien zitten, met de werknians-
kiel om de leden en den wandelstaf naast zich,
gedompeld in een diepen en vasten slaap.
Die jonge man was
Den eersten Kerstdag was hij uit zijne woon
plaats Warnsveld, waar hij een klein fabriekje
had opgericht tot het vervaardigen van verfstoffen,
naar Loenen aan de Vecht gereisd, om, aoo mo
gelijk, achter het geheim te komen, waardoor de
Loenensche fabrikant Tijssen stukken bergblauw
vervaardigen kon, die naar den vorm beter vol
deden dan de zijne. Hij had die reis te voet wil
len doen, doch op het aandringen zijner moeder,
de weduwe van een dorps-predikant, die hem het
vrachtgeld voor de diligence aanbood, maakte hij
van dit laatste middel van vervoer gebruik. Te
Loenen vernam hij, dat er een gezel was geweest,
die een boek be^at van een duim dik, waarin hij
de geheele fabriek van den heer Tijssen beschre
ven had.
Daar ging hem als een bliksemstraal de gedachte
door het brein: Dat boek moet ik zien! ,,Waar
is die Jan nu?” Ja, dat wist men niet. Men
wist wel, dat hij het vorige jaar te Alkmaar als
pleegsman (metselaars-gezel) had gewerkt, dat hij
een Duitscher was, niet groot van postuur, en er
bleek uitzag. Hoe hij verder heette, kon men
ook niet zeggen.
Dan naar AlkmaarEn die vermetele gedachte
werd daad. Nadat hij haastig zijn gelag had be
taald, en daar geen moederlijke bezorgdheid hem
nu in zijn voornemen kon storen, stapte hij wel
gemoed naar Amsterdam, logeerde dien nacht in
een logement in de Warmoesstraat, en wandelde
den volgenden morgen, toen het begon te dagen,
de Haarlemmerpoort uit over Haarlem naar Alk
maar, waar hij des namiddags tegen 2 of 3 uur
aankwam. Onder geleide van een jongen, dien
hij een kwartje beloofd had, ging hij bij alle met
selaarsbazen rond, doch geen van hen kon eenige
aanwijzing geven. Eindelijk mocht hij in eene
tapperij eenig licht ontvangen. Daar werd hem
de raad gegeven, bij zekeren schoorsteenveger in
de buurt te gaan... „Waarom juist daar? „Die
man is een Italiaan, en daar dat vreemde volk
elkander gewoonlijk kent, zal die u mogelijk te
recht kunnen helpen.” Het gebeurde werkelijk
zoo. De schoorsteenveger wees hem naar een
tuinman in de Boekenlaan buiten Alkmaar, met
wiens dochter zeker persoon, die wel de bedoelde
kon zijn, verkeering had aangeknoopt. Die persoon
was de bedoelde. En het boek was bewaard
gebleven. Maar welk eene teleurstellingHet
bevatte niets dan tamelijk wat onzin en was blijk
baar geschreven door iemand, die niets van de
fabricage begreep.
Toch zou de reis van onzen wandelaar niet ge
heel vruchteloos zijn. Het geheim van do schuitjes
bergblauw werd hem door Jan geopenbaard, en
hij was daarover zóó voldaan, dat hij hem een
gulden ter belooning aanbood, dien Jan echter
niet wilde aannemen „Wat? Landslui! beide
voor ons brood werken, geld van elkander aan
nemen, dat nooit!’-
Nu naar een logement, want het was reeds vrij
laat. Uit de Boekenlaan op een straatweg ge
komen, vernam hij van den jongen, die hem nog
altijd vergezelde, dat het de straatweg was van
Alkmaar op Haarlem, Onmiddellijk dacht hij
„Eene vergeefsche reis gemaakt (want dat
schuitjessnijden had ik te Loenen wel kunnen
leeren), en nu in een logement geld verteren, daar
bedank ik voor. Ik ga van nacht door tot Am
sterdam en morgen in de diligence slapen, dan
ben ik met weinig kosten morgen avond thuis.”
Het was toen ongeveer 8 uur. De sneeuw
kraakte onder den voet. Een bijna daghelder
licht spreidde de maan over de eenzame weilan
den en de spiegelgladde bevroren slooten en wa
teringen buiten Alkmaar. Alle meer of minder
belangrijke ontmoetingen mede te deelen, die hij
op die reis heeft gehad, is ondoenlijk. Een paar
bijzonderheden slechts.
Menigmaal in latere dagen zal de heer Scholten
in het voorbijgaan met een glimlach een blik op
De Schenkkan geworpen hebben. Toen heeft die
onoogelijke herberg eens aan zijn vermoeide leden
eene welkome rustplaats geboden. N. R. Ct.
Gelijk te verwachten was, hecht de Stan
daard geen groote beteekenis aan de verwerping
van de begrooting van Koloniën zij geschiedde
slechts met meerderheid van ééne stemeen
vijfde van het aantal leden waren afwezig. Dat
juist onder de elf ontbrekenden tien liberalen
waren, waarvan helaas! twee waren overleden,
is het blad ontgaan. Elk van de leden, zegt de
Standaard, stemde op eigen risico hoogstwaar
schijnlijk rekenden de tegenstemmers er op, dat
de begrooting toch zou doorgaan.
Inderdaad, dit is hoogere politiek Geen zweem
van bewijs wordt er voor aangevoerd veeleer
voor het tegendeelde heer Pjjnappel stemde
voor, omdat hij het met zijn-beginsel niet over
een kon brengen eene begrooting af te stemmen
om redenen buiten de begrooting gelegen. Maar
hij sprak er zoo sterk tegen, dat zijn advies
wankelenden bewegen moest de begrooting te
verwerpen.
Zelfs de premier, zegt het blad, schijnt zoo
weinig lont geroken te hebben, dat hij met geen
woord op de beteekenis, die afstemming van
Koloniën voor heel het Kabinet hebben zou, wees.
Met hetzelfde recht kan men onderstellen dat
de premier, juist omdat hij de beteekenis begreep
van het votum, dat niet tegen het Kabinet ge
richt zou zijn, het niet noodig achtte het woord
te voeren. De bewering, dat het Kabinet Keu
chenius niet kan laten glippen, is geheel indivi
dueel en het beeld, dat een Kabinet zich niet
als een artisjok blad voor blad kan laten kaal
plukken, is geestig, maar niet waar. Van aide
Ministers toch werden de begrootingen met groote
meerderheid van stemmen aangenomenslechts
die van Koloniën werd verworpen, en al zat
Keuchenius niet in het Kabinet, maar behoorde
hij tot hen, wier optreden aan het Kabinet karak
ter leende, gelijk de Standaard het uitdrukt,
het votum trof niet het Kabinet, maar uitslui
tend dat gedeelte van het bestuur, hetwelk den
Minister van Koloniën is toevertrouwd en waar
voor de andere leden niet aansprakelijk kunnen
gestéld worden.
De Standaard echter houdt vol dat dè „cote
rie” alsof hier werkelijk van eene coterie kan
gesproken wordenstaat niet tegenover den
Minister van Koloniën, maar tegenover heel het
Kabinet en zij durft nog niet beslissen of het
Kabinet onverwijld als zoodanig zijn ontslag zal
nemen, of, zonder kredietwet in te dienen, aan
den Koning ontbinding der Eerste Kamer zal
voorstellen. „Misschien is het Kabinet zelf nog
niet tot geen dicisie gekomen.”
Dat het orgaan van dr. Kuyper met hand en
tand den heer Keuchenius verdedigt en hem be
houden wil, spreekt vanzelf, maar hij heeft hoog
stens eene adviseerende stem buiten den Minis
terraaduit de uitkomst moet blijken in hoeverre
de niet bij het votum betrokken Ministers aan
den leiband van dr. Kuyper loopen.
Het Ilandelsblad wijst op het gewicht van het
zeer zeldzame feit, dat de Eerste Kamer eene
begrooting verwerpt. Het herinnert hoe de Mi-
nister Keuchenius in bescherming werd genomen
door de partij van het koloniaal behoudwel
het krachtigste bewijs, dat van hem niets voor
Indië te wachten was.
Ook de Nieuwe Rotterdamsche Courant herin- I
Als premie-boekwerk voor het eerste kwartaal in 1890 kunnen wij thans onzen
lezers aanbieden een oorspronkelijken Roman getiteld
Schrijfster van „Tweeërlei Kruis”.
Men leze s. v. p. achterstaande aankondiging en verzuime vooral niet het biljet aan ons
Bureau, met bijvoeging van 40 centen, op tijd in te leveren.
ScharnegOUtum, 1 Febr. Nu de vereenigde
I Cnristelijk-gereformeerden en doleerenden het
I bekende proces hebben verloren, zijn voor hen
I de kwade dagen aangebruken. Hunne kerk en
I school moeten zij af breken, de pastorie mogen
I ze voor eene zekere som overdoen aan de kerk-
I voogden der Hervormde gemeente. Deze hebbe n
I reeds, zonder de daarvoor benoodigde gelden
I beschikbaar te hebben, eenige huizen aangekocht,
I en in samenwerking met de diaconie, die vele
I huizen bezit, verdrijven zij nu ieder van de tegen-
I partij, die een dier huizen bewoont. Rustige
I burgers worden daardoor zwaar in hun bestaan
I getroffen. Vele leden der Hervormde gemeente
kunnen zich, met deze handelwijze dan ook niet
vereenigen.
Men meent in deze harde maatregelen voor
al den invloed van den predikant te bespeuren,
een dergenen, die ook dr. J. W. Lieftinck uit
ambt en bediening wilde ontzetten. Vroeger volge
ling van dr. Kuyper, schijnt hij nog van diens
geest doortrokken te wezen. Naar ’t ons voor
komt, ware ’t voor de Hervormde kerk maar
beter geweest, dat zulke personen den moed
hunner overtuiging hadden gehad, en mede aan
I ’t doleeren waren gegaan.
Westergoo. Trots het aloude gezegde, dat
de weilanden voor de komst van 't voorjaar
hunne groene kleur moeten verliezen, vertoonen
de velden thans nog de heldergroene tint van
primo Aprilhet gras, de klaver groeit en zelfs
het madeliefje waagt zich te ontplooien. Reeds
eenige dagen na nieuwjaar keerden de spreeu
wen in groote scharen terug, sinds eenige dagen
zingt ook de leeuwerik zijn opwekkend voor
jaarslied. De eenden beginnen hier en daar te
leggen, de eerste troepen kieviten keeren na eene
korte afwezigheid uit het zuiden terug.
Ooststellillgwerf, 31 Jan. De winter van
1889/90 is in vele opzichten een merkwaardige
winter. Hij kenmerkt zich door buitengewoon
zacht weder en de natuur teekent dan ook geen
Januari, maar veeleer Maart. De roggeakkers
vertoonen een frisch groene kleur, terwijl de jonge
plantjes reeds aardig ontwikkeld zijn. Ook de
weilanden hebben eene groene tint en wanneer
de boeren geen koude meer duchtten, zouden som
mige besluiten het jongvee uit de stallen te drij
ven, want meermalen laat April zich niet gun
stiger aanzien. Blijft de toestand zoo, dan zal
alles buitengewoon vroeg worden. Voor de ar
beiders is het echter geen beste winter. Er is
bijna geen werk te bekomen, daar de meeste
grondeigenaren weinig laten doen en dan nog te
gen zulke lage daghuren, dat geen huisgezin er van
kan leven. In de reservebosschen te Appelscha,
die anders aan een 100-tal gezinnen brood ver
schaffen in den winter, wordt thans niet gewerkt
wegens de werkstaking van het vorige jaar. Vele
arbeiders moeten voor 40 hoogstens 50 ets. per
dag het zwaarste werk verrichten en van deze
geringe verdienst moeten dikwijls 7 a 8 personen
leven. Hoe er dan geleefd word, heeft men niet
te vragen. Alleen voor die lieden welke gewoon
zijn in de bosschen te werken en den kost te ver
dienen met takkenbosschen maken, is de winter
bijzonder gunstig, daar zij geen enkelen dag door
sneeuw in hun bezigheid verhinderd worden. Daar
bij zijn de daghuren voor die werklui niet ver.
laagd. Hiervan profiteeren evenwel maar weini.
gen, omdat de meesten dit werk niet verstaan.
Aan het slot van zijn „brief uit de Hof
stad” schrijft de berichtgever van de Midd. Ct.
„dat voor commies-griffler der Kamer vooral in
aanmerking komt de heer Vos de Wael. Voor
Minister van Koloniën (ik verneem zoo juist,
dat met één stem meerderheid de heer Keuche
nius op stal is gezet) noemt men reeds terstond
het Kamerlid van Nunen.”
De Minister van Koloniën heeft den heer
W. Eeftink ter beschikking van den Gouverneur-
generaal gesteld, om tot Gouvernements-veearts
te worden benoemd. De heer Eeftink is slechts
geadmitteerde empirist, die geen diploma bezit,
maar krachtens de overgangsbepalingen der wet
de practijk mag uitoefenen. Deze goede betrek
king, die vele veeartsen hem benijden zullen,
heeft, volgens het Vad. genoemde heer aan zijn
geloofsrichting te danken.
De Zwolsche Wielrijdersvereeniging „Cele-
ritas” heeft, evenals de Safety-club Schoonebeek-
Coevorden, opgehouden te bestaan.
Het zal omstreeks 12 of 1 uur geweest zijn,
toen hij in de verte een geweldig geschreeuw
hoorde, en ook wat zwarts op den weg zag. Hij
bleef staan om te luisteren en onderscheidde toen
duidelijk: „Sla dood! Sla maar dood!” Het was
een voortdurend geschreeuw van sla dood,
altijd met de vreeselijkste vloeken gepaard, maar
gekerm of zoo iets kon hij niet onderscheiden.
Hij stond eenige oogenblikken besluiteloos. Wat
te doen
Terug naar Alkmaar? Het laat zich gemak
kelijk begrijpen, dat hij daartoe weinig opgewekt
heid gevoelde. Den weg verlaten en om de ver
dachte plek heenloopen? Dat ging ook moeilijk.
Aan zijne rechterhand had hij duinen, met kreu
pelhout bezet, vol sneeuw, dus geen begaanbaren
weg aan de linkerzijde vlak weiland, met slooten
doorsneden, die nu bij de felle vorst wel houden
konden, maar waarin men toch vele wakken aan -
trof, die nimmer dicht vriezen. Hij stak dus het
mes in de mouw van den linkerarm, en was er
tamelijk gerust op, dat hij, ofschoon hij ongeveer
16 uren geloopen had, als het er op aankwam
nog loopen kon als de beste. Hij stapte dus met
vasten tred voort. De zwarte massa nam lang
zamerhand duidelijker omtrekken aan, en wat zag
hij nu, toen hij de plek genaderd was Een
boerenwagen, waarin twee personen gezeten waren,
in gesprek met twee mannen, die er bij stonden.
Zij hadden eene kruik, waarschijnlijk met jenever
gevuld, en een glas, dat telkens werd volgeschon
ken. En als dan de een het aan den mond bracht,
schreeuwden de anderen om het wildst: „81a
maar doorSla maar doodIn het voorbijgaan
wenschte hij hun goeden avond, maar zij hadden
het zoo druk met doodslaan, dat zij hem niet
eens opmerkten.
Te Bloemendaal, waar hij tegen 2 of 3 uur in
den ochtend aankwam, nadat hij sedert den vori-
gen ochtend 8 uur vrij wel nagenoeg onophoude
lijk geloopen had, gevoelde hij behoefte even rust
te nemen. Daar ter zijde van den weg was eene
smidse. Indien hij eens een oogenblik in den hoofd
stal op dien dwarsbalk ging zittenHij zet zich
neêr. Ha, dat doet goedDat geeft verade
ming Maar wat vreemd verdoovend gevoel
beklemt daar op eens zijne borst, ’t Is alsof de
gansche wereld op hem neerdrukt. Gelukkig kwam
oogenblikkelijk de gedachte hem in de zielo God,
ik vries dood! Terstond sprong hij op, en zette
het op een draf, waarop langzamerhand dat vreem
de gevoel verdween. Te Halfweg zette hij zich
dood vermoeid op de houten schoeiing aan de
Vaart nedermaar weder beving hem datzelfde
gevoel, en weer kwam de gedachte aan dood-
vriezen in hem op. Vooruit maarVooruit
Den straatweg opWeer was hij een eind wegs
gevorderd, daar viel zijn oog op een hooiberg.
Het is immers in het hooi zoo warm en aange
naam slapen Komaan, er in gekropen Het
hooi losgewerkt en over u heengetrokkenSlaap
wel, vermoeide zwerver! Maar om Gods
wil neen, slaap nietHet zou de doodslaap zijn
Hoe wordt u de ademhaling bemoeielijkt door
die doffe hooilucht en door al het stof, dat zich
bij het verwerken heeft losgelaten En dan, weer
dat bedwelmende gevoelop op
Eindelijk kwam hij te Amsterdam en op den
Haarlemmerdijk. Nu begon zijn moed te herleven.
De lantaarns brandden helder, en uit de bakkers
ovens straalde een vroolijk licht. Maar ook nu
steeg zijn moed weer tot overmoed Hij had den
dag voorhandenoveral waren huizen en herbergen
aan den weghij kon dus ophouden wanneer hij
verkoos, waarom zou hij niet te voet naar Zutfen I
reizen! Maar toen hij, tegen 5 uur op de Boter
markt komende, daar de diligence zag staan die I
om 6 uur naar Zutfen zou vertrekken, toen, schrijft
hij zelf in zijne aanteekeningen over die reis,
„waren in een oogenblik mijne goede voornemens
verdwenen”. Nu deed ook de honger zijn rechten
gelden. Hij stapte de herberg L)e Schenkkan I
binnen, nam plaats tot Zutfen, bestelde eieren, I
brood en koffie, en viel bij de warme kachel ter- I
stond in zulk een vasten slaap of diepe bedwel- I
ming, dat men tegen 6 uur de grootste moeite I
had hem te wekken. Toen dit gelukt was, had I
hij van zijn ontbijt nog niets genoten. Alles was
tot vertrek gereed. Hij dronk spoedig een kop I
koffie, stak een paar broodjes in den zak, knoopte I
de eieren in den zakdoek, betaalde zijn gelag, I
stapte in den wagen, en begon daar zijn ontbijt, I
dat hem „onverbeterlijk” smaakte.
Die jonge man was de tegenwoordige Gro- I
ninger fabrikant Willem Albert Scholten.
Aan stoute „toeren”, in het leven van dezen I
acrobaat op het gebied van wilskracht en onder- I
nemingszucht geen gebrek. Maar die voetreis
naar Alkmaar en terug mag wel onder d.e stoutste I
genoemd worden.
Bolswardsclie Courant
1
i
3
1
t
u
k
r,
it
ir
n
n
3.
e
e
d
b
e
DOOR