ms Een schip binnen. cc s SP* HET BELEG GEMENGD NIEUWS. I o t-l Q 5 z >9 r—4 LU allen Van oo planken aandra- Naar aanteekeningen IXl a a. v. 5,30 6,10 a. 12,25 1- 8,— 8,35 12,25 1 1,— 1,40 a e d g g I n v In ei 6’15 7,5 7 45 8,30 1 9,20 10,— O 7,30 8,15 8,55 9,45 4,10 4,50 5,30 6,10 5,30 6,10 9,20 10,- 10,40 11,15 v; te zi d fl 2 3. IN 1573. 3,45 4,30- 5,15 5,50 1,15* 2,5 -, - 2,45 3,40 Hli Sneek Bolsward Te Harlingen 3,45 4,25 5,45 1- 2,30 3- 3,40 ö’,45 6,25 7- 7,45 8,35 9,10 9,20 lO- ll,15 6,15 7,45 8,30 van ooggetuigen geschetst. schans. Een vijftien-ponds kogel uit het geschut bij den Meeltnolen vloog door den twee voet dikken muur van de Monnikenkerk en doodde een jonge dochter, die, bezig aarde naar den wal te dragen, het felle schieten een wijle in de kerk trachtte te ontwijken. In een huis op denhoek v,,n de achterstraat kwam een kogel door een openstaand venster, sloeg een pronkkast aan spaanders; een vrouw in de nabijheid staande, om haar kinderen spijze te verschaffen, stierf van schrik. Op het Luttikoudorp drong een kogel in een huis, verbrak spinnewiel en stoel eener jeugdige spinster en de tobbe, waarbij een vrouw stond te wasschen, zonder iemand te kwet sen. Deze voorvallen doodden den opgewekten ijver der verdedigers niet: aan het Runhuis der stede een kwelgeest van den beginne tergde de vijand de stedelingen, door alle avon den het Wilhelmuslied te spelen; de inwoners beantwoordden dien spot, met „een accoorn van schalmeien” dat van den toren der groote kerk over stad en omtrek luide dezelfde melodie deed weerklinken, ten blijke „dat men nog welgemoed was” Dat was echter het geval met allen niet. Het verlies van de Tonneschans werd door eenige Hoplieden als een zeer bedenkelijke zaak beschouwd. Een of twee dagen na dat de be zettelingen de schans hadden verlaten, schetter de een trompet voor de Frieschepoort en toen de wachters uitzagen, stond daar een heraut der Spanjaarden en verzocht den Gouverneur of een der Burgemeesters te spreken. Onderwijl men den Gouverneur deed ontbieden, werd de heraut herkend’t was Hopman Steinbach, vroeger in dienst bij des Prinsen leger en bij de inneming van Haarlem tot de Spanjaarden overgegaan. Verontwaardigd dien man met dergelijken last bekleed te zien, scholden de bezettelingen hem voor een verrader en geboden hem te vertrekken. Steinbach had een gesprek aangevangen met den Hopman Jacques Hennebert en stoorde zich aan scheldwoorden noch aan bedreigingen, maar be weerde dat een overgave der stad geraden was, nu zij met de Tonneschans haar belangrijkste sterkte had verloren. Te luider gaven de ste delingen hun afkeer en ongeduld te kennen Steinbach moest onverhoord terug keeren. Men zond hem schimp- en scheldwoorden en musket schoten na, hij dreigde woedend met zijn degen, doch zocht spoedig een goed heenkomen. In den raad had men besloten, nooit een ver drag met den vijand aan te gaan, hem zelfs niet op dit punt aan te hooren, en van het besluit was den vijand kennis gegeven. Don Frederik 6,15 7,— 7,40 8,15 Van Harlingen Te Emmerik woedde Vrijdagmiddag een hevig onweder. De bliksem sloeg in een koren molen van zekeren G. en drie kinderen van een spoorwegarbeider, welke daarin een schuilplaats hadden gezocht, werden door den bliksem ge troffen. Een er van was onmiddelijk dood, een tweede was met brandwonden overdekt, zoodat men voor het behoud van zijn leven vreest. Het derde was geheel bewusteloos, maar is nu her stellende. Van den molen werden de roeden tot splinters geslagen. Er ontstond geen brand. V reeselijke dood. De vrouw van een werkman te Bergen (België) heeft zich onder de meest verschrikkelijke omstandigheden het leven benomen. Gebruik makende van de afwezigheid van haar man, gooide zij eene kan petroleum over haar kleeren uit, ging in een hoek der keuken staan en stak een bos stroo aan, die zij aan hare voeten gelegd had. In een oogwenk was de ongelukkige door vlammen omringd, en toen de buren in huis drongen, (het huis was ook reeds aan ’t branden gegaan) vonden zij niets dan een verkoold lijk. Het volgende voorval moet plaats gehad hebben bij gelegenheid eener onlangs hier telan- de gehouden fancy-fair. Een eenigzins slordig gekleed landedelman, die om zijn gierigheid be kend is, wandelde langs de tafeltjes der verkoop sters. Hij betaste alle tentoongestelde zaken, zonder nogtans geneigd te zijn aan de liefdadig- Don Frederik maakte inmiddels voorbereidse len om de stad te verdelgen. Weldra lag een keten van kleine schansen, langs den Berger meirdijk, beheerschte dien, verbond Huiswaard aan de Nieuwpoort en sloot de stad nauwer in. De veldtuigmeester Lamotte vervaardigde van wijnvaten en biertonnen zijn kunstige brug. De vijand wierp een schans op aan de oostelijke zijde bij den Overtoom, om in den wal bij den Roodentoren bres te schieten. Hij had reeds vroeger, waar de wegen van Huiswaard en Oudorp met den weg naar de Frieschepoort een drie sprong vormen, den meeltnolen versterkt met twee stukken geschut, een kleine schans tegenover den Pieterstoren opgeworpen, beide om de werk zaamheden aan den Noordwal te bemoeielijken, en des nachts een schans gemaakt tot bijna in den ingang der Frieschepoort, alsof hij die wilde ondermijnen, hetgeen de stedelingen noopte, aan de binnenzijde een tweeden krachtigen tegenweer te bewerkstelligen. Eindelijk legde de vijand nog een groote schans, op een weide tegenover deze poort; en plantte daar negen kanonstukken van zwaar kaliber. Aan de zuidzijde tegenover Ropjeskuil verrezen twee schansen, zij deden echter minder nadeel dan de sterkte bij het Run huis, de vijand schoot van daar zijne kogels tot aan den Roodentoren. Dagelijks werd de stad beschoten, eenige van de arbeiders getroffen, enkele gedood en de huizen beschadigd. Het geschut van het Runhuis trof een ijzeren goteling op den wal, waardoor de goteling uit zijn steun punt sloeg, een boer den arm en een vrouw het been weg nam. Uit de schans bij den Pieters toren werd op de arbeiders aan den wal zoo sterk geschoten dat er verscheidene gekwetst werden en één doode vielhet werk werd een dag gestaakt, maar des nachts deden de soude niers een uitval en verjoegen de bezetting der Op den kant van de Binnenhaven, dicht bij de brug naar de rivier, had al een uur lang een groepje menschen staan wachten. Het bestond uit een viertal vrouwen, groote, magere gestalten op hooge beenen en met breede heupen; ze droegen wollen kapjes op het hoofd, jakken van gedrukt, gestreept katoen, en zwart kalminken rokken, waarop van voren een schort met versche plooien hingeen half daagsch en half Zondagsch pak. Twee der vrouwen hadden kinderen op den arm, en de anderen verborgen hare handen onder het voorschoot, koud van het lange wachten in den oostenwind. En dicht bij haar, met den rug tegen een boomstam geleund, stond een oude vader een klein stompje pijp te rooken, terwijl hij telkens met een lange straal op de steenen spuwde. De bark Johanna Maria was om elf uur in den Waterweg geseind, en kon dus ook ieder oogenblik binnenvallen. Een man wachtte met een dribbelend ongeduld, als van menschen die niet op hun plaats kunnen blijven staan en behoefte aan beweging hebben, wandelend op en neer. Ondertusschen liepen de oogen telkens naar het glimmende vlak der rivier, dat van de haven, tus- schen de huizen van een straat, nog even te zien was. Daar trokken allerlei vaartuigen overheen rivierstoombooten, vol passagiers en vee, groote pluimen rook naar den hemel blazend, draaiend met hare raderen in dolle haast; driemasters, die uit zee kwamen, en naar boven werden gesleept door zuchtende en kreunende sleepbooten, trek kend en sjouwend; kleine roeibooten, die vlug als groote waterkevers, tusschen de dikke, hooge rompen der zeeschepen heenslipten; aan den over- liggenden oever lag een zwart en wit geverfde schoener schuin tegen de sleephelling van een werf, terwijl overal langs de zijden en in het want een mieren-gekrioel van werklieden heerschteeen Engelsche passagiersboot, die juist was aange komen, blies haar stoom af, in een akeligen toon van melancholiek hulpgeroep. En op deze bedrijvigheid der rivier hielden de wachtenden hunne blikken gevestigd, ieder schip dat in de opening verscheen met ongedul dige nieuwsgierigheid bekijkend; en telkens als er een vreemd schip aan hen voorbijgleed, maakte een klein ongeduld hen zenuwachtiger en on rustiger. ’t Werd hen hoe langer zoo moeilijker stil op hun plaats te blijven; de vrouwen liepen met sloffende drentelstapjes heen en weer, als dieren in een hok, voor ieder nieuw schip haar wande ling een oogenblik stakend; een der kinderen was luid en pijnlijk gaan schreeuwen, en de moeder had zich nu op een hoop balken gezet, fromme lend aan de kleertjes en de oude vader had zijn boom verlaten en stond nu op den rand van de havenkom, onophoudelijk spuwend in het water, en met afgetrokken oog de wegdansende kringe tjes nakijkend. Maar ofschoon hij weinig scheen op te letten, was hij toch de eerste, die de Johanna Maria op de rivier zag aankomen, toen ze de opening der straat voorbij kwam gljjden. Daar is-t-ie! riep hij. Kijk, daar is-t-ie! En alle wachtenden ijlden naarden waterkant, met oogen die groot en glimmend werden van vroolijk plcizier. In de paar minuten, dat de bark het rivierstuk passeerde, herkenden zij ieder on derdeel: zijne masten met zwartgeverfde toppen, den witten romp met zwarte vierhoeken, die ge schutspoorten moesten voorstellen, de witte dek kajuit, het spitse want met zijn gekrioel van touwen, en de druk bezige figuren der beman ning, die over het dek draafden, om de sleep touwen te verzetten. Nu nog maar een oogenblik En juist toen zij de haven wilden langswan- delen, om het schip tegemoet te loopen, kwam de sleepboot den hoek al om. Ze gaf drie haas tige benauwde kreten met de stoomfluit, haar verlangen kenbaar makend om de brug te pas- seeren. Daarop volgde het fluitje van den brugwach ter en een zenuwachtig draven van menschen in de naburige straten, die de brug nog gauw pas- seeren wilden. Een laatste sein, een nieuwe, angstige gil van aanspoorde tot moed en volharding, want dat Graaf Lodewijk van Nassau met een groot le ger in aantocht was, waren vele burgers door hoop getroost en verheugd maar anderen, Dui vel en Hennebert in de eerste plaats, bevredigde die tijding niet, De twee Hoplieden werden wrevelighet scheen hun toe dat de stad het nooit zou kunnen uithouden dat het beter ware alle kostbaarheden bijeen te pakken en daarmee te vluchten. Zij deelden hnnne ontevredenheid anderen mee en wendden zich tot Cabeliau. Deze en de wakkere Hopman Koenraad van Steenwijk van Soenenberg schijnt zich buiten de kwestie te hebben gehouden kantten zich tegen zulke voorslagen en geholpen door den Burgemeester van Teilingen, dien kloeken geest, die reeds had getoond, dat hij weifelenden en mismoedigen voor lafheid en afval wist te behoe den en zijn geestverwant en ambtgenoot Harks van Houten, deed men de ontevredenen van hun radeloos voornemen afzien en zeide hun toe, dat men andermaal een bode naar Sonoy zou afzen den met dringende bede om ontzet. Het gemor was daar mee gestild een groot gevaar voor zichtig voorkomen. Indien de beweging der on tevredenen de vrucht was van het zaad door Don Frederiks parlementairen gestrooid, dan was zijn list verijdeld door de eenvoudige wijsheid van rechtvaardigen en zou gevolgen hebben tot zijn nadeel. Als hij eenmaal het beleg zal op breken, vloekende tegen den aanwas van het water dat hem verjaagt, bevreesd voor den Oceaan waarmede men hem bedreigt, dan weet hij niet, dat hij de terugwerking van zijn eigen list verwenschtzoo is de vergelding in ’t leven. Men zou andermaal een bode afzendendie belofte had gunstig gewerkt en diende vervuld. Men wilde aan die toezegging volkomen naar eisch voldoen en had een burger op het oog, die niet alleen een vertrouwde briefdrager zou zijn, behendigheid, schranderheid, moed en tegenwoor digheid van geest bezat, om alle denkbare ge varen te doorworstelen, maar tevens een warme gehechtheid voor zijn stad en medeburgers koes terde en wien de gave eigen was, om den hache- lijken toestand der veste naar waarheid voor te stellen. Die man was de stads-timmerman Maar ten Pieterszoon van der Mey. Wordt vervolgd. Stoomdrukkerij Firma B. Ouperus Az. Bolsward. hield dat raadsbesluit niet voor onwrikbaar. Hij lette niet op de scheldwoorden en musketschoten blijkbaar waren zij niet ernstig gemeend, waar mede men zijn gezant had verjaagd. Don Fre derik heeft zich beklaagd het is een krans te meer voor de belegerdendat door geen der stedelingen een enkel teeken van verraad is ge geven. Het schijnt, dat de veldheer door het zenden van herauten naar verschillende kanten der stad, dacht te verkregen. wat geen verrader hem gundeverkenning van de sterkte der veste en ontmoediging, vrees en tweedracht onder de verdedigers. Hij zond ten minste daags na het wedervaren van Steinbach andermaal gezanten, en wel een drietal tegelijk, naar den Roodento ren. De gezanten legden hunne wapenen neer, namen hunne gepluimde bonnetten af en groet ten hoofsch. Het was niet de Gouverneur Cabeliau, zooals de Boomkamp onjuist uit aanteekeningen van den ooggetuige opvat, de wél wederom Jacques Hennebert die hen aan- hoordde, na alvorens zijn soudenieren te hebben verwijderd. Dit wekte niet alleen den argwaan der soudenieren, maar ook des Hopmans vaan drig Jan Waalwijk later zou hij tegen Hen nebert getuigen, als deze wegens verraad ver dacht en aangeklaagd werd was verontwaar digd over de vleitaal en schoone beloften der gezanten. Hij viel hun in de rede met bittere verwijtiugen, wegens de spaansche trouwloosheid en gruwelen te Haarlem bedreven. De gezanten lieten hierna de mooie beloften varen, en dreig den met uithongering en moord, maar de sou deniers stemden met den vaandrig in, en ver dreven de Spaansche lokvinken, even als zij den vorigen dag Steinbach verjaagd hadden. Jacques Hennebert gelijk aan zijn krijgsmak ker Hopman Dirk Duivel, was een beweeglijk man. Zijn lust en zucht, met het zwaard in de vuist het gevaar onder de oogen te zienbeiden waren geen mannen van taai geduld. Zij ver wachtten dat Jonkheer Diederik van Sonoy, des Prinsen Gouverneur van Noord-Holland, die te Schagen lag en tegen ’s vijands verder indringen in het Noorder kwartier schansen te Rustenburg, Langendijk, Schoreldam en Krabbendam had doen leggen, het Spaansche leger zou overvallen of verjagen, ’t zij door een alles verzwelgenden watervloed. En toen het den bode, uitgezonden om Sonoy daartoe te bewegen, den Isten Sep tember eindelijk gelukte in de stad terug te kee ren, met het bericht, dat Sanoy vruchteloos had beproefd de stad te ontzetten, doch de belegerden Sneek-IJolsward-llarlingen. Op Werkdagen - 2,10 2,50 3,21 4,5 9,35 10,20 11,— 11,40 Op Kondagen 6,15 7- 8,15 Van Harlingen Bolsw. Te Sneek De met een g komt 2,50 te Bolsward De uren van vertrek en aankomst worden geregeld weer tegen de mannen, die met de achtertrossen manoeuvreerden. En zijn stem klonk hard en luid, met een ruwe beveling over alle geluiden heen. Haar mast- en touwwerk hoog tegen de lucht profileerend, gleed de Johanna Maria de brug door, niets rakend, langs alles heen scherend. Een oogenblik later werd ze tegen den kaai muur vastgesmeerd, onder een grooten toeloop van nieuwsgierige kijkers en planken aandra gende sjouwers. De moeder, wier kind zoo gehuild had, stak het op haar armen in de hoogte, het toonend aan een matroos aan boord, die terugwuifde en lieve woorden riep. Maar de oude vader had zich niet bewogen hij was op den kant der haven in het water blijven staan spuwen, met een sperrend oog, alle bewegingen van de bark met een kenners blik volgend. Hij was loods geweest en kwam kijken naar het eerste schip, dat zijn zoon nu ook loods de haven binnenbracht Tevreden tusschen zijn tanden brommende, wandelde hij weg, en wordt de bark aan de kaai langs vastgesmeerd. Hij had genoeg gezien, en had een ruwe liefkoozing voor zijn jongen, die hij met een afgebeten vloek in zich zelf twee-, driemaal herhaalde. En het begon langzaam te regenen, koud en kil te druipen uit een grijze lucht, terwijl de scherpe oostenwind schuin de stralen tegen de aangezichten joeg. Duizende kleine kringetjes ontstonden door de droppels van den regen op het watervlak der haven, als spuwde de oude zeeman naar alle zijden tegelijk. Arnh. Crt. Effen. 9,20 10,— 11,10 12,30 5.45 9,35 7- H, 1- 7.45 1,40 gemerkte Tram vertrekt Woensdags om 1.30 van Harlingen en 1 aan. naar den Amsterdamschen tijd. x S de stoomfluit der sleepboot, en op gingen de bei de kleppen van de brug, zich openend als de kaken van een reusachtig dier, dat naar een prooi wil happen, en het verkeer van de rivier naar de haven vrijmakend. Nu lag de bark recht voor de blikken der wachtenden. Zwaar geladen, zonk haar romp diep in het water weg, dat er soppig omheen spoelde met kleine kabbelingen en golfjes, die de schroef van de sleepboot in beroering brachten. En de wachtende vrouwen verwonderden zich over het uiterlijk van het schip, waarop hare mannen waren. Het scheen een ander vaartuig. De bark, die er bij de afvaart zoo keurig uitzag nieuw in de verf, met glimmend geschuurd ko perwerk, en witte zeilen als zwaluwborsten, ge leek nu op een oude schuit. Hare planken waren donker van het vuil, dat het zeewater er tegen aan gespoeld had, hare vroegere heldere kleuren waren doorloopen, vol zwarte strepen, als ware het geschroeid met gloeiend ijzer. Het schip zag er ineens voor hunne oogen oud, zwak, vuil en slordig uit, als een karkas, waaraan de eigenaars en de bemannig weinig zorg meer besteden. Zoodat de vrouwen zich angstig afvroegen, wat er met het schip gebeurd zou zijn. Zouden zij door een zwaren storm zijn beloopen? Of op de kust vast gezeten? En zouden alle koppen nog aan boord zijn? De blikken der vrouwen aan het kijken, zoe ken en snuffelen achter de verschansing, of zij niets ongewoons zien zouden; maar de beman ning was zoo druk bezig, holde zoo vlug en haas tig dooreen, dat de afzonderlijke figuren bijna niet te herkennen waren. De trossen waren door een jolleman in zijn roeibootje uitgezet, om het stooten van het schip tegen de steenen kanten van de brug te beletten de sleepboot werkte onafgebroken voort, snui vend, blazend, stoom en rook brakend, nu eens hard, dan weer langzaam en voorzichtig, recht vooruit en op zij, als een vlugge bange danser oj) een bal, die zijne dame door de andere dan sende paren moet heenlaveeren. Bevelen werden door de lucht geschreeuwd, overgebracht door andere stemmen, aan den ka pitein van de sleepboot en aan den jolleman. Van de brug riep men de bemanning welkomst groeten toe; eenige sjouwers volgden den gang van het schip langs den kant van de haven. En bovenop de witte dekkajuit stond de loods, hoog loerend over alles heen, zijne kommando’s te geven. Het was een kleine, vierkante man, gekleed in een korten pijjekker, en met een dikke bouf fante om den hals. Hij had een knoestig ge zicht, waaraan een stronkje baard zatzijne oogen waren scherp, rond en vlug, zonder ooghaartjes, tengevolge van het vele kijken tegen licht en wind ze knipten zonder zich te sluiten, met de zenuwachtige haast van een Engelschen ter rier. En zijn rechterwang was buitengewoon opgezet door een enorme pruim tabak, die hij af en toe met de tong langs zijne tanden rolde. En bovenop het dek van de witte dekkajuit liep hij met wijde zeemansstappen heen en weer, als de beer langs de tralies van zijn hok, die keert en terugkomt, en weer keert, en weer terugkomt. De beide punten van het schip hield hij onafgebroken in het oog, nu eens een order gillend tegen den kapitein van de sleepboot, dan heid een offer te brengen. Eene der dames, bij wier uitstalling hij reeds eenige minuten bad doorgebracht, vroeg hem Wil mijnheer niet een portefeuille koopen Dank u ik heb er geen noodig, was het antwoord. Een mooi pot lood Dank u, ik schrijf niet, Misschien een kleine bonbonniére Dank u, ik snoep nooit. Een weinig teleurgesteld zei de guitige verkoop ster ik zou u nog wel een stuk zeep aanbieden, maar ik ben bang dat u zoudt zeggen dank u, ik wasch me nooit. De heer af, maar het kleine samenspraakje was spoedig bekend en het tafeltje der aardige koopvrouw was het eerst van allen uitverkocht. Zaken, hoe bekend ook aan velen, verdie nen toch nu en dan herhaald te worden. Men doet wel, onder het eten niet te veel te drinken. De reden waarom is eenvoudig deze, dat de vloeistof de maagsappen verdunt, en al dus het spijsverteringsvermogen verzwakt wordt. Beter is het daarom, aan het einde van den maaltijd te drinken. Het gebruik van te koude dranken werkt sto rend op de spijsvertering. Ten opzichte van melk is het raadzaam, deze bij teugen te drinken, wil men dat zij goed be komt. Gelangt een te groote hoeveelheid van dezen drank ineens in de maag, dan verandert de melk dadelijk door de zuren der spijsverterings- sappen in een vaste massa, die zwaar verteer baar is. De machinist R., bij de Maatschappij tot Expl. van Staatsspoorwegen te Liers, is Vrijdag 1.1. tijdens het rangeeren aldaar, van zijn machi ne gevallen en in bewusteloozen toestand tusschen de rails gevonden. Hoewel geene uiterlijke tee- kenen van verwonding waren waar te nemen, vreest men voor een zeer ernstig inwendig kwet suur, daar R., na in het hospitaal te Luik te zijn overgebracht, toen nog niet tot bezinning was gekomen. Om te bepalen waar een lek in de gaslei ding is, doet men het best, zoodra men de gas lucht ruikt, na te zien of al de gaskranen ge sloten zijn en daarna ook den meter af te slui ten. Als men dan na verloop van een paar uren den meter weer open zet en de lichten aansteekt, zal het licht, in welks nabijheid het lek is, met een blauwachtige vlam branden. De juiste plaats van het lek kan dan met een lucifers of kaars gevonden worden. Gas op zich zelf is niet ontplofbaar het wordt ontplofbaar als het met lucht vermengd is in de verhouding van 1 tot 15 deelen. Een lek in een gaspijp is reeds waar te nemen door een onaan- genamen reuk, als het in de lucht is in de ver houding van 1 op 3000. Zoodra het lek wordt waargenomen, moeten terstond alle vensters geopend worden en moet men de grootste zorg dragen, dat geen licht komt bij de plek, voordat men zekerheid heeft, dat er geen gevaarlijke opeenhooping van gas meer is. Een Duitsch sociaal-democraat ontwikkelt in de Sachsischen Arbeiter- Zeitung zijne meening over den huiselijken toestand der werklieden. Hij keurt het goed dat de kinderen niet vertroe teld worden sterven zij, dan zijn het de zwakken, die uit de wereld geholpen zijn en de kans op zwakke nakomelingen vermindert daardoor. De innige betrekking tusschen ouders en kinderen wordt dus niet door den schrijver erkend. Hoe hij over de betrekking tusschen man en vrouw denkt, blijkt uit de volgende beschouwing „Bij het proletariaat is de vrouw aan den man gelijk,” gaat de socialistische schrijver voort, „zij verdient haar kost en maakt derhalve aanspraak op dezelfde rechten. Wanneer de man haar niet aanstaat, kan zij hem verlatenwant zij kan met haren arbeid overal rondkomen. Daar de wetten naar de toestanden in de heerschende klasse berekend zijn, is deze vrijheid wel niet zedelijk gesanctionneerd, maar feitelijk maakt zij (de vrouw) reeds gebruik van hare vrijheid. Daar bij komt, dat zij zich niet aan een man behoeft te „verkoopen”. De jonge arbeidster kan wach ten zij kan betrekkingen met een jongen man aanknoopenwanneer hij haar niet bevalt, laat zij hem loopen en zoekt een ander, met wien zij beter harmonieert. Het is een, helaas, niet te verwezenlijken idéé der burgerklasse „op proef” te trouwenhet denkbeeld is echter niet geheel onuitvoerbaar. Door deze vrijheid wordt op een maal alle leugen en huichelarij uit het echtelijk leven weggenomen. Ongelukkige huwelijken zijn uitgesloten”. Van Sneek Bolsward Witm. Te Harlingen Witm. Bolsw. Te Sneek 7 n I I i c s t» d o bt> s CS o M c CS <1 i DER 3- w

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1890 | | pagina 4