ms
Een schip binnen.
cc
s
SP*
HET BELEG
GEMENGD NIEUWS.
I o
t-l Q
5
z >9
r—4
LU
allen
Van
oo
planken aandra-
Naar aanteekeningen
IXl
a
a.
v.
5,30
6,10
a.
12,25
1-
8,—
8,35
12,25
1
1,—
1,40
a
e
d
g
g
I
n
v
In
ei
6’15
7,5
7 45
8,30
1
9,20
10,—
O
7,30
8,15
8,55
9,45
4,10
4,50
5,30
6,10
5,30
6,10
9,20
10,-
10,40
11,15
v;
te
zi
d
fl
2
3. IN 1573.
3,45
4,30-
5,15
5,50
1,15*
2,5 -, -
2,45
3,40
Hli
Sneek
Bolsward
Te Harlingen
3,45
4,25
5,45
1-
2,30
3-
3,40
ö’,45
6,25
7-
7,45
8,35
9,10
9,20
lO-
ll,15
6,15
7,45
8,30
van ooggetuigen geschetst.
schans. Een vijftien-ponds kogel uit het geschut
bij den Meeltnolen vloog door den twee voet
dikken muur van de Monnikenkerk en doodde
een jonge dochter, die, bezig aarde naar den wal
te dragen, het felle schieten een wijle in de kerk
trachtte te ontwijken. In een huis op denhoek
v,,n de achterstraat kwam een kogel door een
openstaand venster, sloeg een pronkkast aan
spaanders; een vrouw in de nabijheid staande,
om haar kinderen spijze te verschaffen, stierf
van schrik. Op het Luttikoudorp drong een
kogel in een huis, verbrak spinnewiel en stoel
eener jeugdige spinster en de tobbe, waarbij een
vrouw stond te wasschen, zonder iemand te kwet
sen. Deze voorvallen doodden den opgewekten
ijver der verdedigers niet: aan het Runhuis
der stede een kwelgeest van den beginne
tergde de vijand de stedelingen, door alle avon
den het Wilhelmuslied te spelen; de inwoners
beantwoordden dien spot, met „een accoorn van
schalmeien” dat van den toren der groote kerk
over stad en omtrek luide dezelfde melodie deed
weerklinken, ten blijke „dat men nog welgemoed
was”
Dat was echter het geval met allen niet. Het
verlies van de Tonneschans werd door eenige
Hoplieden als een zeer bedenkelijke zaak
beschouwd. Een of twee dagen na dat de be
zettelingen de schans hadden verlaten, schetter
de een trompet voor de Frieschepoort en toen
de wachters uitzagen, stond daar een heraut der
Spanjaarden en verzocht den Gouverneur of een
der Burgemeesters te spreken. Onderwijl men
den Gouverneur deed ontbieden, werd de heraut
herkend’t was Hopman Steinbach, vroeger in
dienst bij des Prinsen leger en bij de inneming
van Haarlem tot de Spanjaarden overgegaan.
Verontwaardigd dien man met dergelijken last
bekleed te zien, scholden de bezettelingen hem
voor een verrader en geboden hem te vertrekken.
Steinbach had een gesprek aangevangen met den
Hopman Jacques Hennebert en stoorde zich aan
scheldwoorden noch aan bedreigingen, maar be
weerde dat een overgave der stad geraden was,
nu zij met de Tonneschans haar belangrijkste
sterkte had verloren. Te luider gaven de ste
delingen hun afkeer en ongeduld te kennen
Steinbach moest onverhoord terug keeren. Men
zond hem schimp- en scheldwoorden en musket
schoten na, hij dreigde woedend met zijn degen,
doch zocht spoedig een goed heenkomen.
In den raad had men besloten, nooit een ver
drag met den vijand aan te gaan, hem zelfs niet
op dit punt aan te hooren, en van het besluit
was den vijand kennis gegeven. Don Frederik
6,15
7,—
7,40
8,15
Van Harlingen
Te Emmerik woedde Vrijdagmiddag een
hevig onweder. De bliksem sloeg in een koren
molen van zekeren G. en drie kinderen van een
spoorwegarbeider, welke daarin een schuilplaats
hadden gezocht, werden door den bliksem ge
troffen. Een er van was onmiddelijk dood, een
tweede was met brandwonden overdekt, zoodat
men voor het behoud van zijn leven vreest. Het
derde was geheel bewusteloos, maar is nu her
stellende. Van den molen werden de roeden
tot splinters geslagen. Er ontstond geen brand.
V reeselijke dood. De vrouw van een
werkman te Bergen (België) heeft zich onder de
meest verschrikkelijke omstandigheden het leven
benomen. Gebruik makende van de afwezigheid
van haar man, gooide zij eene kan petroleum
over haar kleeren uit, ging in een hoek der
keuken staan en stak een bos stroo aan, die zij
aan hare voeten gelegd had. In een oogwenk
was de ongelukkige door vlammen omringd, en
toen de buren in huis drongen, (het huis was
ook reeds aan ’t branden gegaan) vonden zij
niets dan een verkoold lijk.
Het volgende voorval moet plaats gehad
hebben bij gelegenheid eener onlangs hier telan-
de gehouden fancy-fair. Een eenigzins slordig
gekleed landedelman, die om zijn gierigheid be
kend is, wandelde langs de tafeltjes der verkoop
sters. Hij betaste alle tentoongestelde zaken,
zonder nogtans geneigd te zijn aan de liefdadig-
Don Frederik maakte inmiddels voorbereidse
len om de stad te verdelgen. Weldra lag een
keten van kleine schansen, langs den Berger
meirdijk, beheerschte dien, verbond Huiswaard
aan de Nieuwpoort en sloot de stad nauwer in.
De veldtuigmeester Lamotte vervaardigde van
wijnvaten en biertonnen zijn kunstige brug. De
vijand wierp een schans op aan de oostelijke
zijde bij den Overtoom, om in den wal bij den
Roodentoren bres te schieten. Hij had reeds
vroeger, waar de wegen van Huiswaard en Oudorp
met den weg naar de Frieschepoort een drie
sprong vormen, den meeltnolen versterkt met twee
stukken geschut, een kleine schans tegenover
den Pieterstoren opgeworpen, beide om de werk
zaamheden aan den Noordwal te bemoeielijken,
en des nachts een schans gemaakt tot bijna in
den ingang der Frieschepoort, alsof hij die wilde
ondermijnen, hetgeen de stedelingen noopte, aan
de binnenzijde een tweeden krachtigen tegenweer
te bewerkstelligen. Eindelijk legde de vijand
nog een groote schans, op een weide tegenover
deze poort; en plantte daar negen kanonstukken
van zwaar kaliber. Aan de zuidzijde tegenover
Ropjeskuil verrezen twee schansen, zij deden
echter minder nadeel dan de sterkte bij het Run
huis, de vijand schoot van daar zijne kogels tot
aan den Roodentoren. Dagelijks werd de stad
beschoten, eenige van de arbeiders getroffen,
enkele gedood en de huizen beschadigd. Het
geschut van het Runhuis trof een ijzeren goteling
op den wal, waardoor de goteling uit zijn steun
punt sloeg, een boer den arm en een vrouw het
been weg nam. Uit de schans bij den Pieters
toren werd op de arbeiders aan den wal zoo
sterk geschoten dat er verscheidene gekwetst
werden en één doode vielhet werk werd een
dag gestaakt, maar des nachts deden de soude
niers een uitval en verjoegen de bezetting der
Op den kant van de Binnenhaven, dicht bij
de brug naar de rivier, had al een uur lang een
groepje menschen staan wachten. Het bestond uit
een viertal vrouwen, groote, magere gestalten op
hooge beenen en met breede heupen; ze droegen
wollen kapjes op het hoofd, jakken van gedrukt,
gestreept katoen, en zwart kalminken rokken,
waarop van voren een schort met versche plooien
hingeen half daagsch en half Zondagsch pak.
Twee der vrouwen hadden kinderen op den
arm, en de anderen verborgen hare handen onder
het voorschoot, koud van het lange wachten in den
oostenwind. En dicht bij haar, met den rug
tegen een boomstam geleund, stond een oude
vader een klein stompje pijp te rooken, terwijl
hij telkens met een lange straal op de steenen
spuwde.
De bark Johanna Maria was om elf uur in
den Waterweg geseind, en kon dus ook ieder
oogenblik binnenvallen.
Een man wachtte met een dribbelend ongeduld,
als van menschen die niet op hun plaats kunnen
blijven staan en behoefte aan beweging hebben,
wandelend op en neer.
Ondertusschen liepen de oogen telkens naar het
glimmende vlak der rivier, dat van de haven, tus-
schen de huizen van een straat, nog even te
zien was.
Daar trokken allerlei vaartuigen overheen
rivierstoombooten, vol passagiers en vee, groote
pluimen rook naar den hemel blazend, draaiend
met hare raderen in dolle haast; driemasters, die
uit zee kwamen, en naar boven werden gesleept
door zuchtende en kreunende sleepbooten, trek
kend en sjouwend; kleine roeibooten, die vlug als
groote waterkevers, tusschen de dikke, hooge
rompen der zeeschepen heenslipten; aan den over-
liggenden oever lag een zwart en wit geverfde
schoener schuin tegen de sleephelling van een werf,
terwijl overal langs de zijden en in het want een
mieren-gekrioel van werklieden heerschteeen
Engelsche passagiersboot, die juist was aange
komen, blies haar stoom af, in een akeligen toon
van melancholiek hulpgeroep.
En op deze bedrijvigheid der rivier hielden
de wachtenden hunne blikken gevestigd, ieder
schip dat in de opening verscheen met ongedul
dige nieuwsgierigheid bekijkend; en telkens als
er een vreemd schip aan hen voorbijgleed, maakte
een klein ongeduld hen zenuwachtiger en on
rustiger.
’t Werd hen hoe langer zoo moeilijker stil op
hun plaats te blijven; de vrouwen liepen met
sloffende drentelstapjes heen en weer, als dieren
in een hok, voor ieder nieuw schip haar wande
ling een oogenblik stakend; een der kinderen was
luid en pijnlijk gaan schreeuwen, en de moeder
had zich nu op een hoop balken gezet, fromme
lend aan de kleertjes en de oude vader had zijn
boom verlaten en stond nu op den rand van de
havenkom, onophoudelijk spuwend in het water,
en met afgetrokken oog de wegdansende kringe
tjes nakijkend.
Maar ofschoon hij weinig scheen op te letten,
was hij toch de eerste, die de Johanna Maria
op de rivier zag aankomen, toen ze de opening
der straat voorbij kwam gljjden.
Daar is-t-ie! riep hij. Kijk, daar is-t-ie!
En alle wachtenden ijlden naarden waterkant,
met oogen die groot en glimmend werden van
vroolijk plcizier. In de paar minuten, dat de bark
het rivierstuk passeerde, herkenden zij ieder on
derdeel: zijne masten met zwartgeverfde toppen,
den witten romp met zwarte vierhoeken, die ge
schutspoorten moesten voorstellen, de witte dek
kajuit, het spitse want met zijn gekrioel van
touwen, en de druk bezige figuren der beman
ning, die over het dek draafden, om de sleep
touwen te verzetten.
Nu nog maar een oogenblik
En juist toen zij de haven wilden langswan-
delen, om het schip tegemoet te loopen, kwam
de sleepboot den hoek al om. Ze gaf drie haas
tige benauwde kreten met de stoomfluit, haar
verlangen kenbaar makend om de brug te pas-
seeren.
Daarop volgde het fluitje van den brugwach
ter en een zenuwachtig draven van menschen in
de naburige straten, die de brug nog gauw pas-
seeren wilden.
Een laatste sein, een nieuwe, angstige gil van
aanspoorde tot moed en volharding, want dat
Graaf Lodewijk van Nassau met een groot le
ger in aantocht was, waren vele burgers door
hoop getroost en verheugd maar anderen, Dui
vel en Hennebert in de eerste plaats, bevredigde
die tijding niet, De twee Hoplieden werden
wrevelighet scheen hun toe dat de stad het
nooit zou kunnen uithouden dat het beter ware
alle kostbaarheden bijeen te pakken en daarmee
te vluchten. Zij deelden hnnne ontevredenheid
anderen mee en wendden zich tot Cabeliau.
Deze en de wakkere Hopman Koenraad van
Steenwijk van Soenenberg schijnt zich buiten
de kwestie te hebben gehouden kantten zich
tegen zulke voorslagen en geholpen door den
Burgemeester van Teilingen, dien kloeken geest,
die reeds had getoond, dat hij weifelenden en
mismoedigen voor lafheid en afval wist te behoe
den en zijn geestverwant en ambtgenoot Harks
van Houten, deed men de ontevredenen van hun
radeloos voornemen afzien en zeide hun toe, dat
men andermaal een bode naar Sonoy zou afzen
den met dringende bede om ontzet. Het gemor
was daar mee gestild een groot gevaar voor
zichtig voorkomen. Indien de beweging der on
tevredenen de vrucht was van het zaad door
Don Frederiks parlementairen gestrooid, dan was
zijn list verijdeld door de eenvoudige wijsheid
van rechtvaardigen en zou gevolgen hebben tot
zijn nadeel. Als hij eenmaal het beleg zal op
breken, vloekende tegen den aanwas van het
water dat hem verjaagt, bevreesd voor den
Oceaan waarmede men hem bedreigt, dan weet
hij niet, dat hij de terugwerking van zijn eigen
list verwenschtzoo is de vergelding in ’t leven.
Men zou andermaal een bode afzendendie
belofte had gunstig gewerkt en diende vervuld.
Men wilde aan die toezegging volkomen naar
eisch voldoen en had een burger op het oog, die
niet alleen een vertrouwde briefdrager zou zijn,
behendigheid, schranderheid, moed en tegenwoor
digheid van geest bezat, om alle denkbare ge
varen te doorworstelen, maar tevens een warme
gehechtheid voor zijn stad en medeburgers koes
terde en wien de gave eigen was, om den hache-
lijken toestand der veste naar waarheid voor te
stellen. Die man was de stads-timmerman Maar
ten Pieterszoon van der Mey.
Wordt vervolgd.
Stoomdrukkerij Firma B. Ouperus Az.
Bolsward.
hield dat raadsbesluit niet voor onwrikbaar. Hij
lette niet op de scheldwoorden en musketschoten
blijkbaar waren zij niet ernstig gemeend, waar
mede men zijn gezant had verjaagd. Don Fre
derik heeft zich beklaagd het is een krans te
meer voor de belegerdendat door geen der
stedelingen een enkel teeken van verraad is ge
geven. Het schijnt, dat de veldheer door het
zenden van herauten naar verschillende kanten
der stad, dacht te verkregen. wat geen verrader
hem gundeverkenning van de sterkte der veste
en ontmoediging, vrees en tweedracht onder de
verdedigers. Hij zond ten minste daags na het
wedervaren van Steinbach andermaal gezanten,
en wel een drietal tegelijk, naar den Roodento
ren. De gezanten legden hunne wapenen neer,
namen hunne gepluimde bonnetten af en groet
ten hoofsch. Het was niet de Gouverneur
Cabeliau, zooals de Boomkamp onjuist uit
aanteekeningen van den ooggetuige opvat, de
wél wederom Jacques Hennebert die hen aan-
hoordde, na alvorens zijn soudenieren te hebben
verwijderd. Dit wekte niet alleen den argwaan
der soudenieren, maar ook des Hopmans vaan
drig Jan Waalwijk later zou hij tegen Hen
nebert getuigen, als deze wegens verraad ver
dacht en aangeklaagd werd was verontwaar
digd over de vleitaal en schoone beloften der
gezanten. Hij viel hun in de rede met bittere
verwijtiugen, wegens de spaansche trouwloosheid
en gruwelen te Haarlem bedreven. De gezanten
lieten hierna de mooie beloften varen, en dreig
den met uithongering en moord, maar de sou
deniers stemden met den vaandrig in, en ver
dreven de Spaansche lokvinken, even als zij den
vorigen dag Steinbach verjaagd hadden.
Jacques Hennebert gelijk aan zijn krijgsmak
ker Hopman Dirk Duivel, was een beweeglijk
man. Zijn lust en zucht, met het zwaard in de
vuist het gevaar onder de oogen te zienbeiden
waren geen mannen van taai geduld. Zij ver
wachtten dat Jonkheer Diederik van Sonoy, des
Prinsen Gouverneur van Noord-Holland, die te
Schagen lag en tegen ’s vijands verder indringen
in het Noorder kwartier schansen te Rustenburg,
Langendijk, Schoreldam en Krabbendam had
doen leggen, het Spaansche leger zou overvallen
of verjagen, ’t zij door een alles verzwelgenden
watervloed. En toen het den bode, uitgezonden
om Sonoy daartoe te bewegen, den Isten Sep
tember eindelijk gelukte in de stad terug te kee
ren, met het bericht, dat Sanoy vruchteloos had
beproefd de stad te ontzetten, doch de belegerden
Sneek-IJolsward-llarlingen.
Op Werkdagen
- 2,10
2,50
3,21
4,5
9,35
10,20
11,—
11,40
Op Kondagen
6,15
7-
8,15
Van Harlingen
Bolsw.
Te Sneek
De met een g
komt 2,50 te Bolsward
De uren van vertrek en aankomst worden geregeld
weer tegen de mannen, die met de achtertrossen
manoeuvreerden. En zijn stem klonk hard en
luid, met een ruwe beveling over alle geluiden
heen.
Haar mast- en touwwerk hoog tegen de lucht
profileerend, gleed de Johanna Maria de brug
door, niets rakend, langs alles heen scherend.
Een oogenblik later werd ze tegen den kaai
muur vastgesmeerd, onder een grooten toeloop
van nieuwsgierige kijkers en planken aandra
gende sjouwers.
De moeder, wier kind zoo gehuild had, stak
het op haar armen in de hoogte, het toonend
aan een matroos aan boord, die terugwuifde en
lieve woorden riep.
Maar de oude vader had zich niet bewogen
hij was op den kant der haven in het water
blijven staan spuwen, met een sperrend oog,
alle bewegingen van de bark met een kenners
blik volgend.
Hij was loods geweest en kwam kijken naar
het eerste schip, dat zijn zoon nu ook loods
de haven binnenbracht
Tevreden tusschen zijn tanden brommende,
wandelde hij weg, en wordt de bark aan de kaai
langs vastgesmeerd. Hij had genoeg gezien, en
had een ruwe liefkoozing voor zijn jongen, die
hij met een afgebeten vloek in zich zelf twee-,
driemaal herhaalde.
En het begon langzaam te regenen, koud en
kil te druipen uit een grijze lucht, terwijl de
scherpe oostenwind schuin de stralen tegen de
aangezichten joeg.
Duizende kleine kringetjes ontstonden door
de droppels van den regen op het watervlak der
haven, als spuwde de oude zeeman naar alle zijden
tegelijk.
Arnh. Crt. Effen.
9,20
10,—
11,10
12,30
5.45 9,35
7- H, 1-
7.45 1,40
gemerkte Tram vertrekt Woensdags om 1.30 van Harlingen en
1 aan.
naar den Amsterdamschen tijd.
x S
de stoomfluit der sleepboot, en op gingen de bei
de kleppen van de brug, zich openend als de
kaken van een reusachtig dier, dat naar een prooi
wil happen, en het verkeer van de rivier naar
de haven vrijmakend.
Nu lag de bark recht voor de blikken der
wachtenden. Zwaar geladen, zonk haar romp diep
in het water weg, dat er soppig omheen spoelde
met kleine kabbelingen en golfjes, die de schroef
van de sleepboot in beroering brachten.
En de wachtende vrouwen verwonderden zich
over het uiterlijk van het schip, waarop hare
mannen waren. Het scheen een ander vaartuig.
De bark, die er bij de afvaart zoo keurig uitzag
nieuw in de verf, met glimmend geschuurd ko
perwerk, en witte zeilen als zwaluwborsten, ge
leek nu op een oude schuit. Hare planken waren
donker van het vuil, dat het zeewater er tegen
aan gespoeld had, hare vroegere heldere kleuren
waren doorloopen, vol zwarte strepen, als ware
het geschroeid met gloeiend ijzer. Het schip zag
er ineens voor hunne oogen oud, zwak, vuil en
slordig uit, als een karkas, waaraan de eigenaars
en de bemannig weinig zorg meer besteden.
Zoodat de vrouwen zich angstig afvroegen,
wat er met het schip gebeurd zou zijn. Zouden
zij door een zwaren storm zijn beloopen? Of op
de kust vast gezeten? En zouden alle koppen nog
aan boord zijn?
De blikken der vrouwen aan het kijken, zoe
ken en snuffelen achter de verschansing, of zij
niets ongewoons zien zouden; maar de beman
ning was zoo druk bezig, holde zoo vlug en haas
tig dooreen, dat de afzonderlijke figuren bijna
niet te herkennen waren.
De trossen waren door een jolleman in zijn
roeibootje uitgezet, om het stooten van het schip
tegen de steenen kanten van de brug te beletten
de sleepboot werkte onafgebroken voort, snui
vend, blazend, stoom en rook brakend, nu eens
hard, dan weer langzaam en voorzichtig, recht
vooruit en op zij, als een vlugge bange danser
oj) een bal, die zijne dame door de andere dan
sende paren moet heenlaveeren.
Bevelen werden door de lucht geschreeuwd,
overgebracht door andere stemmen, aan den ka
pitein van de sleepboot en aan den jolleman.
Van de brug riep men de bemanning welkomst
groeten toe; eenige sjouwers volgden den gang
van het schip langs den kant van de haven.
En bovenop de witte dekkajuit stond de loods,
hoog loerend over alles heen, zijne kommando’s
te geven.
Het was een kleine, vierkante man, gekleed
in een korten pijjekker, en met een dikke bouf
fante om den hals. Hij had een knoestig ge
zicht, waaraan een stronkje baard zatzijne oogen
waren scherp, rond en vlug, zonder ooghaartjes,
tengevolge van het vele kijken tegen licht en
wind ze knipten zonder zich te sluiten, met
de zenuwachtige haast van een Engelschen ter
rier. En zijn rechterwang was buitengewoon
opgezet door een enorme pruim tabak, die hij
af en toe met de tong langs zijne tanden rolde.
En bovenop het dek van de witte dekkajuit
liep hij met wijde zeemansstappen heen en weer,
als de beer langs de tralies van zijn hok, die
keert en terugkomt, en weer keert, en weer
terugkomt. De beide punten van het schip hield
hij onafgebroken in het oog, nu eens een order
gillend tegen den kapitein van de sleepboot, dan
heid een offer te brengen. Eene der dames, bij
wier uitstalling hij reeds eenige minuten bad
doorgebracht, vroeg hem Wil mijnheer niet
een portefeuille koopen Dank u ik heb er
geen noodig, was het antwoord. Een mooi pot
lood Dank u, ik schrijf niet, Misschien een
kleine bonbonniére Dank u, ik snoep nooit.
Een weinig teleurgesteld zei de guitige verkoop
ster ik zou u nog wel een stuk zeep aanbieden,
maar ik ben bang dat u zoudt zeggen dank u,
ik wasch me nooit. De heer af, maar het kleine
samenspraakje was spoedig bekend en het tafeltje
der aardige koopvrouw was het eerst van allen
uitverkocht.
Zaken, hoe bekend ook aan velen, verdie
nen toch nu en dan herhaald te worden.
Men doet wel, onder het eten niet te veel te
drinken. De reden waarom is eenvoudig deze,
dat de vloeistof de maagsappen verdunt, en al
dus het spijsverteringsvermogen verzwakt wordt.
Beter is het daarom, aan het einde van den
maaltijd te drinken.
Het gebruik van te koude dranken werkt sto
rend op de spijsvertering.
Ten opzichte van melk is het raadzaam, deze
bij teugen te drinken, wil men dat zij goed be
komt. Gelangt een te groote hoeveelheid van
dezen drank ineens in de maag, dan verandert
de melk dadelijk door de zuren der spijsverterings-
sappen in een vaste massa, die zwaar verteer
baar is.
De machinist R., bij de Maatschappij tot
Expl. van Staatsspoorwegen te Liers, is Vrijdag
1.1. tijdens het rangeeren aldaar, van zijn machi
ne gevallen en in bewusteloozen toestand tusschen
de rails gevonden. Hoewel geene uiterlijke tee-
kenen van verwonding waren waar te nemen,
vreest men voor een zeer ernstig inwendig kwet
suur, daar R., na in het hospitaal te Luik te zijn
overgebracht, toen nog niet tot bezinning was
gekomen.
Om te bepalen waar een lek in de gaslei
ding is, doet men het best, zoodra men de gas
lucht ruikt, na te zien of al de gaskranen ge
sloten zijn en daarna ook den meter af te slui
ten. Als men dan na verloop van een paar uren
den meter weer open zet en de lichten aansteekt,
zal het licht, in welks nabijheid het lek is, met
een blauwachtige vlam branden. De juiste plaats
van het lek kan dan met een lucifers of kaars
gevonden worden.
Gas op zich zelf is niet ontplofbaar het wordt
ontplofbaar als het met lucht vermengd is in de
verhouding van 1 tot 15 deelen. Een lek in een
gaspijp is reeds waar te nemen door een onaan-
genamen reuk, als het in de lucht is in de ver
houding van 1 op 3000.
Zoodra het lek wordt waargenomen, moeten
terstond alle vensters geopend worden en moet
men de grootste zorg dragen, dat geen licht komt
bij de plek, voordat men zekerheid heeft, dat er
geen gevaarlijke opeenhooping van gas meer is.
Een Duitsch sociaal-democraat ontwikkelt
in de Sachsischen Arbeiter- Zeitung zijne meening
over den huiselijken toestand der werklieden.
Hij keurt het goed dat de kinderen niet vertroe
teld worden sterven zij, dan zijn het de zwakken,
die uit de wereld geholpen zijn en de kans op
zwakke nakomelingen vermindert daardoor. De
innige betrekking tusschen ouders en kinderen
wordt dus niet door den schrijver erkend.
Hoe hij over de betrekking tusschen man en
vrouw denkt, blijkt uit de volgende beschouwing
„Bij het proletariaat is de vrouw aan den man
gelijk,” gaat de socialistische schrijver voort, „zij
verdient haar kost en maakt derhalve aanspraak
op dezelfde rechten. Wanneer de man haar niet
aanstaat, kan zij hem verlatenwant zij kan
met haren arbeid overal rondkomen. Daar de
wetten naar de toestanden in de heerschende
klasse berekend zijn, is deze vrijheid wel niet
zedelijk gesanctionneerd, maar feitelijk maakt zij
(de vrouw) reeds gebruik van hare vrijheid. Daar
bij komt, dat zij zich niet aan een man behoeft
te „verkoopen”. De jonge arbeidster kan wach
ten zij kan betrekkingen met een jongen man
aanknoopenwanneer hij haar niet bevalt, laat
zij hem loopen en zoekt een ander, met wien zij
beter harmonieert. Het is een, helaas, niet te
verwezenlijken idéé der burgerklasse „op proef”
te trouwenhet denkbeeld is echter niet geheel
onuitvoerbaar. Door deze vrijheid wordt op een
maal alle leugen en huichelarij uit het echtelijk
leven weggenomen. Ongelukkige huwelijken zijn
uitgesloten”.
Van Sneek
Bolsward
Witm.
Te Harlingen
Witm.
Bolsw.
Te Sneek
7
n
I
I
i
c
s
t»
d
o
bt>
s
CS
o
M
c
CS
<1
i
DER
3-
w