NIEÜWS- EN ADVERTENTIEBLAD
B0LSWA8» EN WONSER A.DEEL
Belastingplannen.
1892.
No. 11.
Een en dertigste Jaargang.
BINNENLAND.
DONDERDAG 10 MAART.
VOOR
f50.—,
ABONNEMENTSPRIJS80 Cents per 3 maanden.
Franco per post 95 Cents.
ADVERTENTIEPRIJS50 Cts. van 1—7 regels. Ver
volgens 10 Ct. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
f 12.50,
f25.-,
en
f37.50j
fing der patentwet ter sprake en wij gelooven, dat
dit eigenlijk de beste oplossing zoude zijn ter weg
neming van de bestaande misstanden, die niet
dan nadeelig kunnen influenceeren op de goede
verstandhouding der maatschappelijke klassen on
derling. Wij hadden dan ook gehoopt, dat in de
nieuwe belastingplannen een wijziging zoude zijn
opgenomennu dit niet het geval is, verwachten
wij, dat de volksvertegenwoordiging hierop alsnog
zal aandringen.
voorts 5 cent voor elke som van f25 of ge
deelte van f25 boven f75 tot en met f500.
Boven dit bedrag is voor elke f 100 of ge-
Ooststellingwerf. In den laatsten tijd
begint men zich in den zuidwesthoek van Fries
land op vrij breede schaal op de hoenderfokkerij
toe te leggen. Van hoederparken kan natuurlijk
geen sprake zijn, maar toch ontdekt men bij me
nige woning verscheidene hokken, die er dade
lijk aan herinneren, dat de eigenaar groote toornen
kippen houdt.
En niet alleen gewone soorten, neen, ook on
derscheidene soorten rashoenders worden gehou
den. Zoo treft men hier aan witte, zwarte en
patrijskleurige Italianen, Poolsche witkuiven,
Houdans, Padua’s, Jakobama’s, Wyandottes, Zil-
verpellen, enz. Het doel van deze teelt is, om
er voordeelen mede te behalen, door het verkoo-
pen van broedeieren en het van de hand doen
van jonge kippen. Of echter de voordeelen soms
wel groot zijn, zouden wij betwijfelen. De mees
ten moeten eerst leergeld betalen.
Tevens wordt hier de Rouaan-eend veel aan
gefokt. Deze eend, welke zich onderscheidt door
hare grootte, is eene der beste legsters en levert
een smakelijk vleesch op. Daarbij stelt zij zich
met weinig water tevreden, ’t geen op onze hooge
zandgronden van veel belang is. Sommigen ver
zenden de eieren, welke groot van stuk zijn, zelfs
aan- voorname lieden in den Haag of Amsterdam,
tegen hooge prijzen. De boeren houden meest
groote toornen gewone kippen. Aan veredeling
der soort doen deze weinig. Alleen houdt men
in den herfst eene schiftingde oude kippen
worden verwijderd, de jonge begint men zorgvul
dig op te passen. Het groote doel is, ze in den
winter als de eieren duur zijn, aan den leg te
krijgen.
TzillU. Dat brandde er maar weer op los
met de inschrijving op eenige panden, die publiek
ten verkoop werden aangeboden. Veel te hoog,
veel te hoog, zeiden „strijkgeld-schrijvers” van
professie. Wie kan zoo huren om er een dag
huur uit te halen! De „tweede zitdag” kwam.
Eenmaal, andermaal, ten derdemaal geluk
Geen „myner” liet zich hooren. ’t Bleef zoo.
Taaie gezichten. Slechts één perceel, een terp,
vond nog een gegadigde. Niet zoo slimin een
terp zit goud, als men ’t ding er maar, met niet
al te veel omslag, kon vandaan halen. „Een
maal, andermaal, ten derde maal, geluk,” zei de
oproeper. Ja geluk- Maar waar ’t geluk
nog vandaan moet komen, dat ziet niemand, de
oproeper zelf ook niet. Veel te duur, veel te
duurEnfin, wie zijn b.brandt moet op de
blaren zitten, heeft vader Cats gezegd eenmaal,
andermaal, ten derde maal misschien nader
hand voorzichtiger.
Onder het behoor van dit dorp werden later
weder huizen en land onder den hamer gebracht,
niet zoo geschikt gelegen als ’t Landhuis aan
den Grooten Weg. Naar wij vernemen, hebben
de bieders daar ook een voorbeeld van „koop-
moed” of liever „biedmoed” gegeven door „raak”
te schrijven. Wie daar de gelukkigen zullen wor
den, dat moet de tweede zitdag nog uitwijzen.
Voor de verkoopers niet kwaad, maar de koo-
pers en huurders gaan met zoo’n brutale biederij
de kelder in. „Wit je wol? Wij kinn’ net mei
komme tnear, as ’t sa mat.” Nu, met een dag
of zeven hooren wij misschien weereenmaal,
andermaaal, geluk Geluk Een strop geluk
(Friesche Crt.)
Onder het opschrift„Uit bet Land der
ellende”, schrijft de heer Nawijn, hoofd der school
te Beets
Ik weet niet, waarmede ik zal beginnen ik
weet ook niet hoe ik zal schrijven. Slechts gevoel
ik te moeten schrijven; ik kan het niet nalaten,
want mijn gemoed is vol, boordevol.
Want om mij heen wonen er zoovelen, diezoo
diep, diep ongelukkig zijn, en niemand is er, die
hen helpt. Geen brood in huis, geen geld om iets
te kunnen koopen, bijna geene kleederen om het
verkleumde lijf’s nachts een dun dekentje waar
onder men wel moet bibberen.
Dat alles is zoo bij velen mijner dorpsgenoo-
ten, bij zeer velen zelfsik ben overtuigd, dat
ik niets te veel gezegd heb, integendeel, het is
zóó erg gesteld, dat het ónmogelijk te beschrij
ven is.
Al die ellende zie ik en ik kan het niet
verhelpen. Ik lijd geen gebrek, en toch ik
zie geen kans om den honger van hen allen te
stillen ik kan hun niets te dekken geven. Ik
ben gedoemd hen voor mijn oogen te zien om
komen in hunne ellende, zonder dat ik in staat
ben iets te doen om hen te redden.
Dat is om wanhopig te worden. De tegenzin,
die mij mijne eigene onmacht inboezemt, is zóó
groot, dat ik er op dit oogenblik geheel van
vervuld ben.
Velen hebben wegens den hoogen waterstand
hunne huizen moeten ontvluchten. Men vergeve
Geen onderwerp, dat in den regel meer ter
sprake komt, dan juist ons belastingwezen, dat
naar het schijnt zich slechts in de sympathie van
weinigen mag verheugen. Men zou daarop kun
nen toepassen, wat eenmaal Uilenspiegel zeide
„Allen hebben een hekel aan mij, maar ik heb
het er naar gemaakt.” Zoo ook met ons belas
tingwezen. Wij ontveinzen ons niet de ontzettende
moeielijkheden, verbonden aan de samenstelling
van belastingen, die op allen even zwaar zouden
drukken, want ongetwijfeld is er geen meer on
dankbaar en omvattend werk denkbaar. De be
lasting toch zoude, wanneer zij voor allen moest
voldoen, rekening hebben te houden met zooveel
factoren, met zooveel verschillende toestanden,
met zooveel andere zaken, dat het haast ondoen
baar zoude zijn, met het oog op al die gegevens,
iets in elkaar te zetten, wat bij de heffing een
uitvoerbaar ding zoude blijken te zijn. In zoo verre
kan men dan ook wanneer er kleine tekortko
mingen zijn, daarover den fiscus niet al te hard
vallen.
Edoch, ons belastingwezen souffreert aan ge
heel andere en vrij wat zwaarwichtiger kwalen,
dan die te huis behooren onder de rubriek „kleine
onvolmaaktheden,” ja men zou eerder kunnen
zeggen, dat veel, wat als onvolmaakt denkbaar is,
in onze belastingwetten is te zamen gevat.
Het natuurlijk gevolg hiervan is, dat in stede
van een eenigszins dragelijke druk, de belasting
een ondragelijke last wordt voor velen. De wan
verhoudingen zijn al te groot, en wij mogen ge
rust aannemen, dat een deel van de heerschende
ontevredenheid een gevolg is van de ongelijke
lastenverdeeling, waaronder de bevolking sedert
1817 gebukt gaat. In ernstige tijden kan het
noodig zijn, een flink beroep te moeten doen op
de offervaardigheid en draagkracht van het volk,
kan het noodig zijn, zeer zware lasten aan de
landgenooten op te leggen,” maar hoe moeielijk
het ook moge vallen, het belang van het land
vordert het en daarmede houdt iedere verdere
overweging op. In normale gevallen wordt het
echter een geheel andere zaak. Men mag ver
onderstellen, dat bij de samenstelling van belas
tingwetten de ontwerper uitgaat van de stelling,
dat voor de wet allen gelijk zijn en dat dienten
gevolge de belastingheffing allen even zwaar moet
drukken. Het moet nu het streven zijn, niet een
ontwerp te vinden dat aan een vasten maatstaf
gebonden, allen gelijkelijk belast, maar dat allen
gelijkelijk belast in verhouding tot hun draagver
mogen. Want wanneer men A. en B. en C. in
een of andere belasting aanslaat, en men laat
hen allen hetzelfde betalen, dat wil zeggen, men
belast zoowel A. als B. en C. met een zelfde per
centage, hetzij naar inkomsten, personeele belas
ting of wat dan ook, dan schept men een kolossale
ongelijkheid, omdat de vermogens dier drie per
sonen maar al te veel uiteenloopen. A. moet
leven van 1500 gulden, B. van 2000 en C. heeft
een jaarlijksch inkomen van 10000 gulden. Bij
een totaal heffing aan belasting van 5% zoude
dus A. 75,B. 100,en C. 500 per jaar moe
ten betalen, maar dit is niet het geval. A. die
b. v. een huisje bewoont van f 240 per jaar, be
taalt, wanneer wij aannemen, dat hij in eene ge
meente eerste klasse woont, aan personeel, stede
lijke en patentbelasting ongeveer tachtig gulden,
dus meer dan 5°/0B. onder gelijke omstandig
heden wonend betaalt niet meer dan 4%, terwijl
C. die zich met een zelfde woning tevreden stelt,
precies hetzelfde betaalt, dus 4/5%- Die het min
ste inkomen heeft, betaalt dus daarvan ruim 4%
meer dan de man, die 10.000 gulden of 8500,
per jaar meer verteren kan. Hierin zit de groote
grief tegen ons tegenwoordig belastingwezen, en
ieder onpartijdig beoordeelaar zal moeten toegeven,
dat dit in werkelijkheid een zeer ernstige grief is.
Bovendien is er een wijze van belastingheffing,
die op het patent, die wel altijd de minst gewilde
zal blijven.
Daarvoor bestaan tal van zeer gegronde rede
nen. Wanneer men overweegt, dat de meest ge
goeden in verhouding tot hun draagvermogen het
minst bijdragen in de belastingen aan stad en
gemeente voor personeel of hoof delij ken omslag,
dan moet men bovendien nog er rekening mede
houden, dat die meestgegoeden bovendien geen
patent behoeven te betalen. In de meeste geval
len zijn zij of ambtelooze burgers of in dienst van
den Staat en in geen van die gevallen hebben zij
belasting te betalen voor hun beroep. Nu zegt
men wel, dat zij toch indirect patentbelasting be
talen als hun aandeel in de belasting, die van
maatschappijen geheven wordt in den vorm van
de dividend-belasting, maar in de allereerste plaats
wordt die belasting alleen geheven, wanneer er
dividend is, met andere woorden, een maatschappij
betaalt geen bedrijfsbelasting, zoolang zij niet ver
dient zij verkeert dus in gunstiger omstandig
heden dan ieder ander, die een zaak gaat drij ven
en die patent moet nemen, alvorens te kunnen
beginnen maar bovendien bedraagt die heffing
over alle aandeelen omgeslagen, uit den aard der
zaak bitter weinig. Nu nemen wij nog het geval,
dat men bij maatschappijen betrokken ishoeve-
len echter beleggen hun geld uitsluitend in lan
derijen, buitenlandsche effecten of dergelijke, zoo-
dat zelfs deze geringe vorm van patentbelasting
het hokken en hutten, voor een groot deel min
der dan schapen- of varkenshokken. Maar och,
de arme ellendelingen noemen ze maar gemaks
halve hunne huizen.
Sommigen dier vluchtelingen vonden een toe
vluchtsoord in de oude school te Beetsterzwaag.
Op wat los stroo, ouder twee dekens slapen ze
daar op den tochtigen vloer. De gevolgen bleven
niet uitvelen zijn ziek geworden en vooral de
kinderen hebben het zwaar te verantwoorden.
Geheel versuft en lusteloos zitten ze daar om de
kachel of liggen daar op hun ellendig leger.
O, onbarmhartige maatschappij! Waarom moet
dit lijden, dit ellendige, lange lijden nog duren
Is het niet de grootste onzinnigheid zulke toe
standen te bestendigen En toch dag uit dag in,
jaar uit jaar in blijft het maar hetzelfde de massa
des volks weet niet, hoe het leven te kunnen
rekken.
Geef werk en brood Dat is de kreet, welke
opstijgt uit aller mond werk en brood, want wij
hebben niets te eten voor onze kinderen
En ’t antwoord De heeren grondbezitters van
Beetsterzwaag doen al het mogelijke om te voor
komen, dat het meest voor de hand liggende
middel ter bekoming van werk, de bedijking
vau den veenpolder wordt toegepast.
Wat voor menschen zijn zij toch, dat zij, op
het oogenblik dat honderden menschen op het
punt staan van te verhongeren en te verdrinken,
hen onmeedoogend aan hun lot willen overlaten.
Neemt men nu in aanmerking, dat eene som
ter inpoldering van f325,000 uit de slikgelden
beschikbaar is, terwijl de kosten van inpoldering
op f265,000 worden geraamd, dan vraagt men:
waarom geschiedt de inpoldering niet
Omdat door drooglegging het jonge gras bij
een naclitvorstje broos is en achterop raakt,
omdat het bevruchtende slib door afstrooming te
loor gaat moet Beets er aan gewaagd worden.
Op wie rust zoo’n zware verantwoordelijkheid?
vraagt onze berichtgever.
De vraag ook in de Kamers der Staten-
Generaal besproketf over de bevoordeeling van
de steden boven het platteland, wordt door den
heer Sprenger van Eyk in het weekblad Neder
land aangeroerd. Hij zegt daarover
Geen verstandig man, die er aan denkt eene
Regeering, uit verstandige lieden bestaande, te
verwijten, dat zij opzettelijk het platteland achter
stek bij de steden. Wel wordt daarentegen be
weerd, dat dat niet wordt gedaan voor het
platteland, wat het belang in het algemeen, het
belang van het geheele land vordert. Het platte
land heeft jaren lang geleden en al zijn er
teekenen van beterschap het lijdt nog altijd
onder de gevolgen van heerschende regeerings-
denkbeelden en van onbekendheid met zijn waren
toestand, zijn nooden en behoeften. Dit tracht
het blad te staven, door te wijzen op maatregelen,
genomen op onderwijsgebied, op dat van de ver
keersmiddelen en van posterijen en telegraaf en
vervolgt danZoo werken vele en velerlei om
standigheden samen, om de industrie van het
platteland te verdrijven en vele bewoners naar
de steden te doen verhuizen. Is het wonder, is
het onbillijk dat men, beseffende hoe niet alle
oorzaken kunnen worden weggenomen, althans
vergt, dat de Staat ze niet in de hand werke en
vermeerdere, maar integendeel doe wat in zijn
vermogen is om een tegenwicht te leveren En
zeker zou in die richting meer gebeuren, ware
de onbekendheid met het platteland, met zijne
nooden en behoeften minder groot, en ware men
zich meer bewust van het gemis aan de degelijke
kennis, die waarlijk niet verkregen wordt door
eenige zomerdagen buiten door te brengen of in
een der lieflijke en gezonde oorden van ons land
een optrekje of villa te bewonen, zelfs niet door
er het geheele jaar te blijven, en evenmin door
eigenaar te zijn van landerijen, dien men verpacht.
Dit is zeer waar en geestig gezegd, maar al
kent men nog zoo goed het platteland, die kennis
zal er toch niet toe leiden om te verlangen, in
plaats van bevolkte handelssteden, tot uitgangs-
en eindpunten te nemen, de spoorwegen en tele
grafen aangelegd worden om dorpen te verbinden,
zooals zij, die over achterstelling van het platte
land zich beklagen, schijnen te verlangen. Deze
willen ook dat voor de beoefenaars der genees
kunde en de onderwijzers de eischen lager zullen
worden gesteld, wanneer zij maar op dorpen
practiseeren of onderwijs geven.
Naar onze meening zal noch een land, noch
het platteland in het bijzonder in bloei en wel
vaart toenemen, als men het peil voor weten
schappelijke mannen verlaagt. Langzamerhand
zou men er dan weer toe komen, dat de barbiers
heelmeesters en afgedankte koetsiers enz. school
meesters werden.
In de eerste bijeenkomst der Leidsche stu-
denten-zangvereeniging, bij welke gelegenheid
het gehalte der verschillende stemmen door den
heer Mann onderzocht werd, bleek het dat de
deelnemers allen bassen waren
In een koffiehuis te Rotterdam is dezer
dagen de jas van een der bezoekers gestolen op
de volgende wijze. De dief had de brutaliteit
den eigenaar van het café te verzoeken, hem een
jas te helpen aantrekken, waaraan door dezen,
natuurlijk niets kwaads vermoedende, werd vol
daan. Toen later de bestolene zijn kleedingstuk
zocht, herinnerde de kastelein zich, dat hij zelf
de bedoelde jas den dief had helpen aantrekken.
De influenza en het weer. Ook een lijder.
Ik heb nu mijn twaalfde verkoudheid al en ik
deelte van f 100 een recht van 10 cent te heffen.
Het bedrag dat op quitantiën, wisselbrieven,
assignation en ander handelspapier wordt inge
vorderd, mag, voor ieder stuk afzonderlijk, de
som van f500 niet te boven gaan. Het recht
van invordering bedraagt voor elke kwitantie
vijf cent, daar en boven wordt van het bedrag
der betaalde kwitantiën hetzelfde bedrag geheven,
’t welk voor postwissels betaald moet worden.
Het is geoorloofd, briefkaartformulieren te
bezigen, die niet van Rijkswege zijn uitgegeven,
mits zij met deze overeenstemmen, wat betreft
de gedrukte opschriften, de afmetingen en de
De „oude Joop” te Rotterdam was „sop en
liep in dien toestand op de Nieuwmarkt. Hoewel
de weg recht was, vond hij ’t sierlijker langs een
slingerpad te kuieren. Dit wekte den spotlust op
van eenige grappenmakers. Zij namen een groo
ten pot vol stroop en zetten dien den beschonkene
als hoed op. De stroop droop den man langs de
haren en de kleeding en om dat te verbergen,
werd nu een zak meel boven het hoofd van Joop
uitgeschud.
De stroop droop den dronkaard in de oogen en
nu liep hij, nog hulpeloozer dan te voren heen en
weder, terwijl de omstanders hem in de maling
namen.
Eindelijk erbarmde zich een politie-agent over
zijn jammerlijken toestand, nam Joop medenaar
’t bureau op de Kaasmarkt, waar hij werd afge-
wasschen en ter ontnuchtering in bewaring werd
gehouden.
Of ’t lesje hem van ’t drinken afgebracht heeft,
zal nog moeten blijken.
Het volk houdt van akeligheden. Een tref
fend voorbeeld levert daarvan weder op de moord
op de twee oude vrouwen te Haarlem gepleegd.
Niet slechts werd en wordt dit onderwerp bij
voorkeur besproken, maar bij de ter aarde-bestel-
ling van de lijken, die te drie uren zou plaats
hebben, verdrong de menigte zich reeds te twee
uren in den omtrek van het gasthuis. Alsof er aan
den rouw wagen en de kisten iets ter wereld ware
te zien.
Wie valsch geld ontvangt, mag dit niet weer
uitgeven, maar moet daar van aangifte doen bij de
politie. Tegen dezen maatregel, waarvan de goede
bedoeling door het N. v. N. erkend wordt, bestaat
echter dit bezwaar, merkt het blad op, dat men
niet alleen het geld moet afstaan, maar bovendien
zijn tijd verliest, omdat men, soms bij herhaling,
aan het politiebureau moet komen. Het blad haalt
als voorbeeld aan het wedervaren van een paar
tramconducteurs, waarvan een vijfmaal aan het
politiebureau werd ontboden.
Dit moet er toe leiden dat, zooal niet velen,
toch sommigen, maar trachten het valsche munt
stuk weer uit te geven of weg te werpen, op ge
vaar af, dat anderen het weer uitgeven.
Een der bezwaren die de Wageninger heeft
tegen een „inkomstenbelasting” is, dat velen
er, naar zij vreest, niet tegen op zullen zien om
te verklaren, dat zij minder inkomsten hebben
dan zij werkelijk ontvangen.
Die vreis, wij geven het toe, is niet zoo onge
grond, maar dan laat zij volgen„In den te
gen woordigen tijd, waarin velen niet meer ge
looven aan een heilig en rechtvaardig God, storen
die velen zich evenmin aan de door Hem inge
stelde zedewet.”
Als bij die dit schreef nooit onzedelijke men
schen ontmoet heeft onder hen, die geacht moe
ten worden aan een heilig en rechtvaardig God
te gelooven, dan heeft hij nog niet veel onder
vinding. Binnen en buiten de muren wordt ge
zondigd en onder hen, die een geopenbaarden
godsdienst niet aannemen, vindt men evengoed
mannen, die met een nauwgezet geweten als
bij hen, die door vrees voor straf en hoop op beloo-
ning tot deugdsbetrachting worden aangespoord.
De Staatscourant van 3 Maart bevat een
koninklijk besluit van 11 Febr. 1892 (Stbl. 42.)
tot uitvoering van onderscheidene bepalingen der
postwet. Daaruit blijkt o. m.
Met gedrukte stukken worden gelijkgesteld
geautographeerde stukken, alsmede die met en
relief ingedrukte punten, ten gebruike der blin
den, voorts alle op eenige andere wijze, dan door
boek-, plaat-, steen- of lichtdruk, werktuigelijk
vermenigvuldigde stukken (die, door de schrijf
machine verkregen, uitgezonderd,) mits zij bij ten
minste 20 volkomen gelijkluidende, met elkander
overeenstemmende exemplaren, gelijktijdig ter
post bezorgd worden.
Behalve het gewone port, is voor aangeteekende
brieven met aangegeven geldswaarde (hoogstens
f6000) een opklimmend recht verschuldigd van
2*/ï cent voor elke f 100 of elk gedeelte van f 100
aangegeven waarde, met een minimum van 12*4
cent voor eiken brief. Deze brieven moeten ver
zegeld zijn. Ten aanzien van gewone aange
teekende brieven is de verzegeling niet verplicht.
Het bij vooruitbetaling verschuldigde recht der
postbewijzen bedraagt 2% cent; dat der postwis
sels voor een bedrag:
tot en met f5.f
boven f 5.tot en met f 12.50, 5
r»
2*/ï cent,
f25.—, 10
f37.50, 15
f50.—, 20
f 75.—, 25
stevigheid van het papier.
Meermalen reeds kwam eene geheele afschaf-
ben nog niet genezen van myn eerste.
Bolswardsclie Courant
n
w
V
w
n
n