r
M OWWMM.
d
gl
^^-NEW-YOEt
Maatschappij van Levensverzekering met Uitkeering bij Geboorte
te AMSTEKDA.M.
Afvaarten des Woensdags en Zaterdags.
Nederlandsch Amerikaansche
Stoomvaart-ïïaatschappij
i
5.
„V EST Jk/7
GEMENGD NIEUWS.
ONIIERLINGE
Noord-Nederlandsche VEE-VERZEKERING-MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te WITMARSUM.
Samenwerking tusschen Friesland, Groningen en Drente.
Prospectussen gratis verkrijgbaar bij de Directie en hare Agenten.
Nadere inlichtingen bij: de ïV.A.5.J/., Afdeeling Pas
sage, te Rotterdam, bij den Inspecteur v h Noorden
den Heer J. E. KROES te Groningen.
Vrijdags kantoor houdende van 9 tot 1 uur in het café
f/Het Gouden Wagentje”, Nieuwstad te Leeuwarden.
Maatschappelijk Kapitaal f 500-000.
Agentes Gevraagd.
'i,
Moord te Halfweg. Zondagmorgen om
streeks 8 uur heeft een zekere H. F., arbeider
te Haarlem, na een hevige worsteling zijn 36-ja-
rige vrouw in een sloot van de Haarlemmervaart
geworpen, waaruit zij levenloos is opgehaald.
Het feit was gezien door den spoorwegwachter
van blok C en twee hengelaarseerstgenoemde
waarschuwde onmiddellijk per telephoon de poli
tie van Halfweg.
F. was intusscben gevlucht naar dat dorp en
sloeg den weg in naar Spieringhorn. De politie
haalde hem per rijtuig in en bracht hem voor-
loopig in hechtenis te Halfweg. Het lijk der
vermoorde vrouw is naar Sloterdijk vervoerd.
De aanleiding tot den moord wordt als volgt
opgegeven F. had zijn vrouw van de Heldersche
boot afgehaald en was met haar op weg naar
Haarlem. Zij was langer uitgebleven dan de
afspraak was hierover ontstond eene woorden
wisseling, en in eene opwelling van drift moet hij
de noodlottige daad bedreven hebben.
’t Wordt nu eenmaal aangenomen, dat geen
betere waarborg voor een goede vervulling van
I.
Jan Bartels had altijd nog de gewoonte om
met zijne beide handen, met uitgestrekte vingers,
over zijn dikken buik te strijken, over de plek,
waar vroeger zijn voorschoot hing toen hij nog
in den winkel van tante Net stond, achter den
vettigen toonbank! Wonderlijk, dat men sommige
gewoonten zoolang vasthoudten zulke leelijke
gewoonten Hij hoefde ’t nu toch niet meer te
doen, zijn handen, hoewel wat grof en dik, waren
altijd schoon, en hij had niet noodig iets meer te
doen dan met zijne duimen over elkander te
draaien, en uit zijne leunstoel over’traamhorretje
in de nauwe straat te kijken, waar het achter-
buurts-leven der groote stad zich zien liet.
Hij had die rust wel verdiendvijftien lange
jaren was hij tante Net’s bediende, pakhuisknecht,
haar zondebok en rechterhand geweest. Nu was
zij dood, sedert drie maanden, en had hem haren
vetten winkel in comestibles, fruit en visch na
gelaten, en een mooie erfenis in effecten, bank
biljetten en klinkende munt. Jan Bartels stond
nu voor geen vijftigduizend gulden op, en hij wist
ook, wat hij waard was. Hij had den winkel van
de hand gedaan, een huishoudster genomen, en
hij heette nu mijnheer Bartels, en liet zich be
dienen en gaf veel geld uitvan rente echter
alleen, niet van ’t kapitaal, maar toch zooveel
geld, dat tante zich zeker had omgekeerd in
haar graf, als zij het ken zien.
Ja, hij rustte nu in waarheid, al een maand
lang, want twee maanden had het geharrewar
geduurd met den verkoop van den winkel en het
inlichten van zijn huis. Maar die rust smaakte
hem al niet lekker meerhij kon toch niet den
beelen dag gaan wandelen, of zijn geld tellen of
met de duimen draaien. Ach ja, hij begreep wel,
wat het was! Hij paste niet in de groote stad,
hij was een kind van het land; uit zijn dorpje,
met den kleinen kerktoren tusschen de roode
dakpannen, opduikende uit het groen, had zijne
tante hem naar de hoofdstad gelokt, en vijftien,
vijftien lange jaren had hij het er uitgehouden,
geboeid door de schoone hoop, die tante Net zelfs
in haar booste buien niet omverwierp, de hoop
op haar erfenis. Tante Net, eene zeventigjarige
aanborstige feeks, was op een nacht weggebleven
in een hoestbui, die Jan Bartels had vrijgemaakt
van slavernij en hem tot heer had verheven.
Wat heerlijke voorstelling had hij zich in al
Wij zullen volstrekt niet beweren dat dit een
bewijs is dat het stelsel van aanbesteding een ge
heel verwerpelijk stelsel is; maar zulk een voor
beeld moet toch wel het vertrouwen schokken
van hen die a tort et a traveis de stelling hand
haven, dat aanbesteding altijd en overal het beste
middel is om goed en goedkoop bediend te worden.
Op den avond, toen prins Albert, de gemaal
van Engelands koningin aan de Britsche aristo
cratie weid voorgesteld als de verloofde der ko
ningin, bood deze, na met hem gedanst te heb
ben, den prins een ruiker aan. Diep getroffen
door deze, hem in het openbaar bewezen gunst,
nam de prins een Hooglandsche ponjaard, maak
te daarmede een snede in zijn van goud schitte
rend uniform en plaatsteden bouquet der koning
in op zijn hart. Op het zien van den ponjaard,
verbleekte de koningin, en alvorens zij den tijd
gehad had de bedoeling van den prins te vatten,
was zij bewusteloos in den leuningstoel gezon
ken.
E»>nige jaren na hun huwelijk, had het vol
gende huiselijke tooneel plaats, waarin geheel
het karakter van het echtpaar ligt opgesloten.
Ten gevolge van een dier onbeduidende huise
lijke geschillen, schier onvermijdelijk in den in-
tiemeu omgang, had de prins zich in zijn apar-
tementen teruggetrokken. Na verloop van eenige
uren kwam de koningin zelve aan de deur van
haar gemaal kloppen.
„Wie is daar?” vroeg de prins.
„De koningin, doe open.”
„Ik vraag der koningin duizendmaal versehoo-
ning maar ik ben te mijnent en ik wensch alleen
te blijven.”
„Albert,” zij de koningin daarop smeekend,
het is je vrouw.”
De deur werd terstond geopend en de prins
trok zijn gemalin in zijn armen.
Te Cherbourg zijn goedgeslaagde proeven
genomen met een nieuw reddingstoestel voor
schipbreukelingen, dat een gestrand schip in ver
binding met de kust zal brengen. Het toestel
bestaat uit een bal van waterdichte stof, onge
veer een meter in middellijn, voorzien van vier
ringen op onderling gelijke afstanden geplaatst.
Aan den bal is een lijn van een 800 meter lengte
bevestigd, waarvan het eene einde aan boord van
het schip blijft. In iederen ring kan een schip
breukeling plaats nemen.
Hondendieven. Clément, commissaris van
politie aan de gerechtelijke commissies van on
derzoek te Parijs, heeft den last gekregen onder
zoek in te stellen en verscheidene nasporingen te
doen, met het doel de bedrijvers der talrijke dief
stallen van poedelhonden, gedurende meer dan
twee jaar te Parijs begaan, op te sporen. De
heer Clément heeft reeds het spoor ontdekt van
zekeren B., hoofddader en aanlegger van deze
diefstallen.
Deze man heeft verscheidene personen in dienst,
die de honden stelen, zelfs ook wanneer deze
vastgelegd zijn. Deze brengen ze in daartoe in
gerichte hondenhokken in veiligheid, en wanneer
de eigenaar het verlies van zijn hond aankon-
digt, stuurt B. een zijner handlangers tot dien
persoon om dezen voor te stellen nasporingen te
doen of het geval openbaar te maken in de dag
bladen en het bureau Azur. Wanneer nu de
openbaarmaking gevolgd en een belooning be
loofd is, komt B. te voorschijn en laat weten, dat
hij een hond heeft, die aan het gegeven signalement
beantwoordt. De eigenaar herkent dan gewoon
lijk zijn hond niet, maar twee of drie dagen la
ter, kondigt hem een telegram van B. aan, dat
zijn hond is teruggevonden. De dief krijgt dan
zijn belooning en laat zijnen handlanger 300 a
400 francs ter hand stellen, het bedrag der kos
ten, gemaakt voor de openbaarmakingen en de
nasporingen.
Men schat de sommen, die deze persoon zich
gedurende twee jaren voor het opsporen van hon
den deed betalen, die hij had laten stelen, op
meer dan 50,000 francs.
Wat het monsterkanon te Chicago kost.
Wij hebben gesproken van het monsterkanon
van 42 cM. en 122 ton door de fabriek van Krupp
te Chicago tentoongesteld. Nu kunnen wij naai
de opgaven van het tijdschrift Vie contemporaine
omtrent dezen vuurmond van ongewone afmetin
gen volledige inlichtingen verschaffen.
Het projectiel weegt 1000 kilogram en de druk
bedraagt 410 kilogram.
betrekkingen is dan een examen, en geen betere
waarborg voor goedkoope en degelijke leveran-
ciën dan aanbestedingen. Het eerste beginsel
wordt in onze staatswetten gehuldigd, het tweede
in de gemeentewet voorgeschreven.
Wat de examens betreft, als men ze wegnam
zou de deur voor begunstiging en willekeur wa
genwijd worden opengezetmaar of aanbeste
dingen eveneens aan de bedoeling beantwoorden
is eene andere vraag.
In dit opzicht is door bevoegden te Londen een
ontkennend oordeel uitgesproken.
De County-Council, welke het groote Londen
buiten de City bestuurt, heeft zich stellig tegen
aanbesteding verklaard. De Council beweert dat
aannemers al te vaak onderlinge overeenkomsten
sluiten. De radicale meerderheid dreef haar wensch
door om liever een kundig ambtenaar te vertrou
wen dan aan te besteden, en de eerste proefne
mingen zijn bijzonder in haar voordeel uitgevallen.
Dit blijkt deze week opnieuw nu een groot riool
in Lambeth gereed is gekomen. De minste in
schrijver had aangebeden het riool voor f 132,000
te maken. De ambtenaar, dien men opdroeg voor
stadsrekening het riool te bouwen, heeft goed
werk bij tijds geleverd voor f84,000.
Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 24 Maart 1893, No. 35.
gommiss” RISSEN:
P. B. J. FERF, te Haarlem. H. J. G. MODDERMAN, te ’s Gravenhage.
J. J. LE FÈVRE DE MONTIGNY, te Amsterdam.
T. HAITSMA MULIER, Lochum. Mr. II. SMEENGE, te Hoogeveen.
RAAD VAN TOEZICHT:
P. B. J. FERF, Commissarie-President. J. J. LE FÈVRE DE MONTIGNY.
DIRECTIE:
W. DE VISSER, te Amsterdam. C. MAASKANT, te Nieuwer-Amstel.
Deze Maatschappij sluit alle soorten van Levensverzekeringen. Het recht van Uitkeering
bij Geboorte is omschreven in Art. 16 der Polisvoorwaarden. De larieven zijn naar de nieuwste
sterftetafel berekend. Verzekerden met een verzekerd bedrag van af f 500, deelen in de winst.
Inlichtingen, Voorwaarden, Tarieven enz., verkrijgbaar ten Kantore van den Hoofd-Agent
voor Friesland, J. JON GSMA te Witmarsum.
korenaren, voelde hij den westenwind langs zijne
wangen eu rook hij den geur van het versche
hooi en de stallucht van de koeien.
Meneer Bartels bracht zijne effecten bij een
notaris, zijn zilvergoed ia de bank van leening,
waar hij dit het veiligst achtte borg een hoop
kleeren en zijn baar geld in een grooten koffer,
gaf toen de sleutels der kasten aan zijne huis
houdster en toog op weg met zijn koffer.
II.
Toen Jan Bartels in zijn dorpje kwam, onder
de boeren, zag hij er werkelijk, met zijn zwart
pak van het fijnste laken, zijn stijf gestreken
overhemd, zijn glimmende cylinderhoed, uit als
een deftig heerschap. En noch zijn embonpoint,
noch zijn kaal hoofd deden kwaad aan die def
tigheid. Waar bij in een boerenherberg een glas
bier dronk, hield men hem voor een notaris of
een dokter van den ouden stempel.
Hij gevoelde zich gelukkig in die voor hem
nu zoo nieuwe landelijke omgeving, vol van de
schoone herinneringen zijner jeugd, heugenissen
aan opgescheurde broekspijpen bij het klauteren
in boomen, van natte kleeren bij het springen
over te breede slooten, van duchtige pakken
slaag, als hij gehavend en modderig thuis kwam.
Wie dat geene vroolijke herinneringen noemt is
nooit jong geweest
Maar bij al dat vermeien in die plekken zijner
jeugdige onbezonnenheid, vergat hij n et het doel
van zijn reis: het zoeken naar een natuurkind.
Hij zocht verwanten en kennissen op. Èerst
kwam hij bij een neef, die had drie zoons,
daarvan kon hij er toch geen trouwen! Toen
was een oude schoolmeester aan beurt, welke een
dochter had van even veertig jaar, een kogel
ronde, overrijpe schoonheid, met vlasblond haar
en twee oogen,die steeds trachtten tegelijkertijd
naar de punt van een wipneus te kijken. Dat
was nu juist geen natuurkind, zooals hij zocht.
De derde was een oude kennis van hem, die
twee meisjes had van tien en twaalf jaar, echte
dorpskinderen, die kransen vlochten van paarde
bloemen en met hooi in het haar tehuis kwamen,
maar zij waren wat jong. Toen was er weer
een neef aan de beurt, die wel een volwassen
dochter had, niet te oud, niet te jong, niet dik
of scheel doch getrouwd en moeder van een
scbreeuwleelijkerd van anderhalf jaar
Het was om wanhopig te worden, maar Jan
Bartels was geen man om zijn geduld te verlie
zen als men vijftien jaren achter tante Net’s
toonbank half pondjes kaas en onsjes worst heeft
afgewogen, leert men patiëntie. Hij ging dieper
het land in en herinnerde zich een ouderen ver
want, die ge rouwd was, een paar jaar voor Jan
Bartels naar de hoofdstad trok, en wiens eerste
kind hij eens in de luren had zien liggen. Het
was, of bij' er een voorgevoel van had, dat hij
daar zou vinden, wat hij zocht.
Het was een mooie dag in den nazomer, zoo’n
echte lauwe Septemberdag, vol zonneschijn,
maar met een windje, dat de hitte van de stralen
der daggodin temperde. De velden waren hier en
daar reeds kaal, op andere stond het graan in
schovende tweede hooioogst werd binnenge
haald en de frissche reuk van het verdorde gras
zweefde over de weiden. Een bruingele tint verfde
reeds enkele boomen, maar de meeste droegen
nog den vollen groenen dos. Jan Bartels ademde
zoo vrij en luchtig, terwijl hij met zijn nieuwen
rotting, met ivoren knop, van vijf gulden, over den
grintweg liep en hij was zoo vroolijk, dat hij nu en
dan zijne ietwat heesche stem dwong tot schorre
klanken, die op een liedje geleken als het gekras
van den raaf op een nachtegaalsdeuntje. Of hij
spitste zijne lippen en poogde: „Jan, kom kittel
mijte fluiten, maar dat maakte hem aamech-
tig-
Eindelijk zag hij de boerderij van zijn ouden
kennis, Gerard van Prooien, opduiken uit een
bosschage van vlier- en hazelaarstruiken. Boer
derij was een wel wat weidsche naam het was
een laag huisje van rooden baksteen, verweerd
en ruw door regen en wind, en daarachter een
schuurtje, met riet gedekt. Gerard-baas had dan
ook maar één paard en drie koeien en tien bun
der land, dat hij zelf bebouwdealleen in den
druksten tijd nam hij een arbeider te hulp en
een paar vrouwen voor het hooien en schooven
binden en aardappel-rooien. Maar Jan Bartels,
al leek hem de hoeve nog kleiner en armelijker
dan hij zich die gedacht had, Jan Bartels vond
dien Gerard maar eens een rijken vent, den be
zitter van een natuurkind Het zou wel een we
zen zijn, dat kind, zooals hij het zich dacht, met
lange blonde lokken, met wangen van melk en
bloed, met schitterende blauwe oogen, en die toch
zoo bedeesd en dan weer zoo guitig lachend kon
den kijken, met een mondje, rood als een groote
rjjpe kers. Jong was ze in elk geval nog; laat
zien, rekende hij uit, onder zijn laatste schreden
naar de woning van zijn kennis, zoo om eu bij
de achttiende mooiste leeftijd. Slot volgt.
Stoomdruk Firma B. Cuperus Az.
Bolsward.
Men beweert, dat deze kogel op een afstand
van 1000 meters een plaat van gesmeed ijzer,
een meter dik, kan doorboren.
Het zou interessant zijn den fabrieksprijs van
dit kanon te kennen. Daar zijne bewerking bij
zondere toestellen vereischte, gaat bet zeer moei
lijk zijn inkoopswaarde te schatten in vergelij-
king met den prijs van andere vuurmonden kan
men echter veronderstellen, dat het verscheidene
honderdduizend francs heeft moeten kosten, daar
het Fransche marinekanon van 34 cM. 147,000
francs kost.
Door aldus de vergelijking voort te zetten, kan
men veronderstellen, dat de prijs van elk kanon
schot uit dat reusachtige stuk 6 a 7000 francs
zou bedragen. Inderdaad stijgt de prijs van een
schot uit een maiinekanon van 42 cM., dat een
piojectiel van 780 kilogram met een druk van
274 kilogram uitwerpt, tot 5000 francs.
Daar de matrozen 10 minuten noodig hebben
om laatstgenoemd kanon te laden, kan men gis
sen, dat het laden van het reuzeukanon van het
huis Krupp bijna een kwartier zal vorderen.
Voorheen en thans. Voorheen kochten de
menschen een nieuw kleed, als het oude ver
sleten was, nu wordt het geheele huisgezin
in het nieuw gestoken als de mode verandert,
dat wil zeggen in elk jaargetijde.
Voorheen gaven de ouders hun kinderen een
opvoeding volgens staat en vermogen, nu
worden de kinderen opgevoed boven hun staat
en boven het vermogen der ouders.
Voorheen leerde de zoon het vak van zjjn va
der; nu moet hij doctor, advocaat, ambtenaar,
apotheker, in elk geval een heer worden, en
later wellicht gebrek lijden.
Voorheen leerde moeder haar dochter huishou
den, koken, wasschen en strijken, stoppen en
naaien nu maakt zij er een modepop van.
Voorheen droeg vader op Zon- en feestdagen
een zilveren zakuurwerk, nu hebben de kin
deren een zakuurwerk en dragen de jongelieden
gouden das- en manebetknoopen, maar staat va
ders horloge al van over onheugelijken tijd in
den lommerd.
Voorheen dronk men bier, nu bij de minste
gelegenheid champagne.
Voorheen rookten de groote menschen op tijd
een pijpje, nu rooken de kinderen sigaren en
de jongedames ciaaretten.
Voorheen speelden de kinderen met hoepel of
kaatsbal, nu spelen zij met een rijwiel van
twee tot vijf honderd gulden.
Voorheen was de kamer eenvoudig en netjes
opgeschikt, nu vindt men er tapijten, pendu
les, kandelabres, groote spiegels, vazen, piano
en een overschot van kostbare maar nuttelooze
prullen.
Voorheen betaalde men met gereed geld,
nu vraag het maar aan den winkelier,
slager, kleermaker, schoenmaker, bakker, enz.enz.
Voorheen liet vader nog al een aardig stuivertje
aan zijn kinderen na, nu wordt bij vóór zijn
tijd uitgespannen.
Deze contrasten tusschen voorheen en thans
zijn ontleend aan het Gentsche Fondsenblad, dat
er blijkbaar slag van heeft een goede balans
op te maken.
Bij het bezoek der Russen aan Parijs is een
mijnheer zoo in geestdrift geraakt, dat hij een
aardig jong vrouwtje, dat in zijn nabijheid stond
omhelsde. De dame werd boos.
„Maar dat is toch al te sterk, mijnheer
„Leve Ruslandschreeuwde de mijnheer.
De dame glimlachte en hield hem ook de
andere wang toe.
Wat is staatkunde? Een practijk zonder
theorie. Wat is staathuishoudkunde Een theorie
zonder practijk, zeggen velen.
De afzondering bespaart ons meer verveling
dan de wereld ons genoegen bieden kan.
De natuur bestaat uit een keten van raad
sels, slechts weinigen hebben we opgelost.
Illusies kunnen nooit verwezenlijkt worden,
of zij verbleeken. Het zijn exotische planten uit
een gedroomd paradijs, die verbasteren als men
ze in een aardsche bloempot zet. Vosmaer.
Bij den winkelier- „Geef mij als ’t u
belieft een half pond thee.“
„Zwarte of groene thee, juffrouw?4
„O, dat komt er niet op aan. Mevrouw is
toch blind.4
dien tijd van die vrijheid gemaakt, en nu zat
hij daar en gaapte en geeuwde en verveelde zich.
„Neen4, riep hij ineens, en stond op en rekte
zich uit, „neen, hier is mijn plaats niet, naar mijn
heerlijk dorpje ga ik.4
Maar hij was niet eerlijk welk eigenschap
hij trouwens bij de balans in tante’s winkel ook
niet had geleerd!—hij was niet eerlijk tegenover
zich zelf; er was iets anders in hem, dat hem
heen trok naar zijn landelijke geboorteplaats, een
grootsch, een edel, een vermetel plan Jan Bar
tels wilde trouwen. Hij was eerst zesendertig
jaar, flink uit de kluiten gewassen, zijn hoofd in
’t bijzonder, (lat wangen had als een minnegod
onder een vergrootglas, en een mond, die van
plan scheen geweest te zijn een spleet te vormen
van ’t eene oor naar ’t andere, maar die poging
niet geheel had volvoerd. Zijn buik stak wel wat
vooruit, zijn voorhoofd was wat kaal, maar dat
stond deftig, „geposeerd4 zeide zijn barbier, wat
zeker fijn en „sjiek4 beteekende en dan had
hij meer dan een halve ton. Welke vrouw zou
tegen zooveel bekoorlijkheden bestand blijven?
Welke vrouw? Neen, welk jong meisje !*Want
meneer Bartels wilde een jong hartje betooveren.
Niet een uit de stad, hm. hm die had hij
leeren kennen, die hartjes in de groote stad, die
dienstmeisjes met helderwitte mutsjes en gesteven
lichte japonnen, maar met zieltjes er onder, niet
wit, neen, bedriegelijk, huichelijk die jongejuf
frouwen, die noten en pepermunten kwamen koo-
pen en in de deur van zijn winkel stonden uit
te kijken naar hare vrijers.
Neen, goddank! Jan Bartels had een ander
ideaal, overgehouden uitzijn jeugd, al die vijftien
jaren lang gekoesterd in zijn hart, dat zoo warm
klopte onder het vettige gewaad eerst en nu
onder het stijf gestreken overhemd. Daar was
een woord, dat hem deed beven van aandoening,
deed trillen van genot, dat voor hem de poëzie
vertegenwoordigde van het leven, van de liefde,
van alles, een woord, dat hij eens had gelezen in
een stuk courant, waarin hij voor twaalf cent
worst pakte, en dat hem toen zoo wonderbaai lijk
had aangegrepen. Dat woord was: een natuurkind.
Een natuurkind wilde hij trouwen; een meisje,
verre van het ruwe, wilde stadsleven, een kind,
dat wandelde onder boomen, over weidebloempjes
in korenvelden dat eenvoudig en waar en schoon
was als de natuur om haar.
Een natuurkind! O, als hij dat woord uitsprak,
verdween de vuile nauwe straat voor zijn oog;
de havelooze kinderen, de kletsende vrouwen, en
zag hij groene grasvelden, hoorde hij ruischende
QB9