BOftLSERT SHITS DE LIJN VAN HET DIEPLOOD r Rl in 1 mei zinkt B onder andere r. 7. Hootflnlln, Klesnlln. I Ta Ba s. Firma JOHs. TROMP - Snoek f I DOOR GEORGE ALLAN ENGLAND VERVOLGVERHAAL 2 Uit den Omtrek St Ufa! is die i i /TUKKEN 10 Het verhaal tot hiertoe: J 7 i I r C> f o Wordt vervolgd WITMARSUM. 22 December ’35. Hedenmiddag hield de Bestu renbond in Wonseradeel een ver gadering van besturen van alle moderne vakbonden uit deze ge meente, in de bewaarschool. 108. Zoo werd de Indiaan bevryd, die dade- IJjk op z’n knieön zonk en smeekte om genade, daar hy niet anders dacht, dat hy gedood zou worden’’, ,,Sta op m’n vriend”, riep kapitein Benson uit. d o t! d g s h c t 3 k ti c 3 t r I r I h v d e v k k V k d h g v t c s t I c 1 1 1 I t alles, wat goedkoop is, ver geleken bij Pindas, en die van ons, dagelijks in eigen electrisch bedrijf met zorg gebrand, zijn niet alleen goedkoop, maar bekend als de beste heeren J. J. Dijkstra Sr., C. Wie ling. M. Bonnema, P. Steensma en C. Jensma. Moedig werd met de repetities aangevangen en in Febr. 1912 werd op de zaal van café Unia de eerste uitvoering gegeven. Echter bleven ook teleurstellingen voor de jonge Vereen, niet uit. De mo bilisatie eischte vele goede krach ten op, zoodat zelfs voorstellen opgingen de repetities tijdelijk te staken. Zoover kwam het echten niet en weldra braken weer betere tijden aan. Na de benoeming van den heer Speckle van Harlingen als directeur, ging het weer op waarts. In eenige jaren tijds wist onder diens bekwame leiding en door de energie der werkende le den, het corps zich op te voeren vanuit de derde afdeeling naa£ de 106. Hal liep terug naar den boom en kon den Indiaan op den bodem van den kuil zien liggen. Toen ging hjj op een boomwortel zitten en blies op z’n horen, om kapitein Benson en Mary te ontbieden. ’k Wol de léste Snjeon fen ’t jier Yetris efkes yn it spier; Hwent, twa dagen nel de Snein, En it jier is wer to’n einl Soil in oar oan ’t winskjen gean, ’k Wol ek net binefter steanl ’k Winskje den oan eltsenien, Oan üs klanten boppedien, En oan hjar, yet nét sa fier, En dy’t wy, dochs earlik wier, O sa graech as klant ek ha ’t Aller-Allerbêste tall Dêrby bin ik den sa fry, Jow in goetfe rie dér by; Strui sa gau as ’t dwaenberis: SlakkenmoalI hwent bést is’t wis! 105. Bjj toeval rende Hal om een boom heen, waarnaast kapitein Benson een listig verborgen val had gemaakt. Plotseling hoorde Hal den Indiaan een wilden gil uiten en omkjjkend, zag hij den grijzen Wolf z’n handen opheöen en in een gat in den grond verdwijnen”. KTMSWERD. 21 Dec. Gisteravond werd op de zaal v. d. Leij de jaarlijksche feestavond gehouden van „Kims- werd’s Nut”, waarbij medewer king werd verleend door het ge zelschap Hofman. En de keus van dit gezelschap was zeker goed ge weest, want met een uiterst ver zorgd programma wisten deze voordrachtkunstenaars de aanwe zigen een eenotvolle avond te ver^ s 8 h zegt men bijvoorbeeld „wat hy kan, kan ik ook”, maar wat de bekende Firma de Heer nu weer gebracht heeft in oen schitterende sorteering Chocolade onder den juisten en aantrekke lijker! naam Licht in Ge wicht, en dan 2 ons voor 1 kwartje, overtreft alles 1 HET DORUS RIJKERS-FONDS. L. S. Het Hoofdbestuur van het Do- rus Rijkers-Fonds wenscht Uw aandacht erop te vestigen, dat in 1931 alle oud-redders en wedu wen van redders, die wegens be hoeftigheid voor steun in aanmer king kwamen door het D, R.- Fonds zijn geholpen. Thans worden 123 oud-redders gesteund met een totaal bedrag van ruim f32.000.’s jaars. Vanaf de oprichting in 1923 zijn ruim drie ton gouds uitgekeerd. Door de slechte tijdsomstan digheden hebben zeer vele leden bedankt en zijn weinig giften in gekomen, zoodat de vier laatste jaren op het kapitaal f 70.000. zijn ingeteerd. Slechts in de uiter ste noodzakelijkheid zal worden overgegaan tot het verlagen van de eenmaal toegekende uitkeerin- gen. Voorloopig stelt het bedrijfska pitaal in staat om de nadeelige saldo’s en eventueele koersenver- liezen op te vangen. Het Hoofd bestuur is van meening, dat het oppotten van kapitaal niet wen- schelijk is, daar de gelden gege ven zijn voor de thans levende oud-redders; echter zijn de jaar lijksche aderlatingen te groot om over te gaan tot steunverleening aan alle nieuwe aanvragers om onderstand. Sedert 1931 zijn namelijk vele nieuwe aanvragen om steun inge komen o.a. van een tiental ver dienstelijke, hoogbejaarde redders die in zeer behoeftige omstandig heden verkeeren. Deze menschen waren vroeger niet behoeftig, maar kunnen in dezen slechten tijd niet meer door hun kinderen worden geholpen. Zij beschouwen het D. R.-Fonds als de reddende engel in nood en stellen er een eer in zich niet om steun aan te mel den bij de Armbesturen. Nu wil het Hoofdbestuur ook deze redders helpen, hetgeen een meerdere uitgave medebrengt vaq ruim f 2000.per jaar. Het Hoofdbestuur verwacht, dat na lezing van dezen oproep velen zich geroepen zullen gevoelen om het Fonds te gedenken met een gave, opdat in het Nieuwe jaar de oude garde van menschenredders in haar geheel kan worden ver zorgd. bij de kerkdienst der Ned. Herv. gemeente reeds medewerking ver leend door de Vrijz. Chr. Jonge rengroep, welke op verdienstelijke wijze enkele kerstliederen ten ge- hoore bracht. ’s Avonds werd het eigenlijke kerstfeest gehouden, onder leiding van den plaatseliiken predikant drietallen deel. De uitslag was als volgt: Prijs, Sjoukje Faber, Klas- ke Terpstra en Willemke Terp- stra, premie Ubco Hiemstra, Dieuwke Roorda en Pier Lettin- ga, 3e prijs, Rein Hitman, Tine de Groot en Jan Barnard; 4e prijs, Reintje Terpstra, Zus Dijkstra en Tiitske Karsten Het doel van deze bijeenkomst was, bespreking der regeling van de mobilisatievergaderingen, well/e in 1936 in verschillende plaatsen zullen worden gehouden, inzake het Plan van den Arbeid. De vergadering stond onder leiding van den heer B. Elzinga en was door 30 personen bezocht. 167. „Wat is er Hal?” riep kapitein Benson, terwyl hy met Mary aan kwam hollen. „Een Indiaan is in een kuil gevallen, terwyi hy me nazat”, riep Hal. Dadeiyk greep kapitein Ben son een touw van lianenstengel en heesch met Hal’s hulp den Indiaan, die gevangen zat in een groot net, omhoog. kenbezoek te Heerenveen. De auto is later door den aannemer H. Haarsma met een hijschlier weer op den weg gewerkt en kon na een langdurig oponthoud de reis voortzetten. f I V I th Gaat u dan maar A- T 7 fl 1 t wat is dat?” vroeg Philbrick angstig...'. „Lieve hemel, wat kan dat...” „Ssst!” deed de detective, aandachtig luisterend. Stokstijf bleven ze staan luisteren in de diepe duisternis. Maar geen verder geluid werd gehoord. Zou het misschien een van de zware blinden kun- I 1 DÏ'tSjfc.iN» ET zou u heel wat moeite kosten, zaak uit te leggen en het zou \T n/YM rl /-vm CF n rl r» 1-l-til -- moorden? Ziet u, ik zou in de lente terugkomen.” „Nee.nee, dat is immers totaal een onmogelijk heid. Zóó lang kan iemand niet in zoo’n staat van verdooving blijven. Dat gaat misschien voor een week of twee. Daarna moet hij toch zeker óf bij komen óf doodgaan. Maar we verknoeien onzen kostbaren tijd. Kom vooruit, gaat u nu maar mee!” T. Ashley ging naar het voorportaal met Philbrick achter zich aan. De oude man zette zijn lamp neer, nam jas en hoed van een zwaar gebeeld- houwden kapstok, en trok ze onhandig aan. Blijk baar hadden de gebeurtenissen van den dag een diepen indruk op hem gemaakt. „Gaat u vóór, mijnheer,” verzocht hij. „Ik zai de lamp uitblazen en u dan volgen.” „Doet u niet beter met het licht te laten branden?” „Neen. Want ik ben zoo bang voor brand, ziet u.” Hij blies de walmende lamp uit en de hal bleef in duister achter. Tastend verliet T. Ashley het huls. Philbrick volgde hem. De deur viel met een smak in het slot. „Wat ik zeggen wilde, mijnheer, hoe is uw naam eigenlijk,” waagde Philbrick eindelijk te vragen, terwijl ze den krakend bevroren stoep afgfingen. „Aan wien ben ik al deze hulp verschuldigd?” Dedeteetive gaf zijn naam op. Het ws duidelijk, dat Philbrick nooit van hem gehoord had. Zwij gend liep hij naast T. Ashley voort. Ze kwamen op het Terrace, sloegen naar rechts om en liepen dan in stevigen pas door naar de Commonwealth Avenue. Ze spraken niet onderweg'. Een gevoel van onzekerheid, van geheime angst drukte hen beiden. Van alle gewaarwordingen, die Ashley reeds onder vonden had in zijn beroep, was dit wel de geheimzinnigste, de akeligste. In den winkel van Hargreaves aangekomen, belde de detective ter stond het politiebureau van Brighton op. Maar ’t lukte niet dadelijk. Eerst kreeg hij een verkeerd nummer en daarna was de lijn bezet. Hét kostte hem minstens zes minuten, eer hij verbinding met het bureau had. Maar eindelijk en ten langen leste hoorde Ashley de stem van den inspecteur over de lijn klinken. „Er ligt een indringer te slapen in perceel 57 Crescent Terrace,” rapporteerde de detective, die het huisnummer bij het heengaan had opgeno- mèn. „In de woning van mijnheer Philbrick. Wilt u terstond een agent sturen? Of, nog beter.een stuk of wat?” „In orde,” luidde het antwoord. „Hoe lang duurt het, eer ze hier kunnen zijn?” „Tien a vijftien minuten.” „Uitstekend. Dank u.” T. Ashley hing den hoorn op. Dan keerde hij met Philbrick terug naar het huis, waar het zoo ge heimzinnig toeging. Seden hun vertrek uit die woning waren er nu zoowat zeventien minuten verloopen. Ze hadden er nog tien noodig om terug te gaan. Zoodat er ongeveer een half uur voorbij was gegaan, voordat ze weer op den stoep stonden. De oude heer, die heel zenuwachtig was en beefde van opwinding, mompelde iets van het ellendige van openbare bekendheid en het schandaal, dat er van komen zou, toen hij bibberend de sleutel in het slot stak en de deur opendeed. Hij bleef een oogenblik staan alsof hij verwachtte, dat een Chinees of een of ander spook op hem toe zou springen. De defec tieve duwde hem naar binnen. „Laten we nu toch naar binnen gaan en eens goed rondkijken,” zei hij. „Misschien dat ik eenig gege- vei kan opdiepen over wat er gebeurd is, voordat die agenten hier zijn.” Philbrick ging angstig naar binnen en T. Ashley volgde hem onmiddellijk. De oude man stond te zoeken naar een lucifer in al zijn zakken. Ashley haalde terstond zijn doosje te voorschijn. Terwijl hij dit deed, kwam er van beneden een licht, piepend geluid, alsof iemand een deur dicht deed. „Hè! I deze pijnen te verdrijven is een Mijn- hardt’s Poeder. Per stuk 8 ct.doos 45 ct. Bij Uw Drogist. De detective T. Ashley wordt des avonds te Boston aan gesproken door den ouden heer Philbrick, die in den kel der van zijn huis een geheimzinnig geluid heeft waar genomen. De beide heeren stellen een onderzoek in en zij treffen in een pianokrat een Chinees in verdoofden toestand aan. om de lang niet onmogelijk zijn, dat men u van moord zou beschuldigen. Het veiligste en bovendien het eenige. „....zou dus wel zijn, de politie op te bellen en ermee in kennis te stellen?” „Ja. Ik heb er gewoonlijk een hekel aan, om die lui ergens in te moeien. Maar in een geval als dit, nu er kans bestaat, dat een onschuldige er in betrok ken wordt, mogen we niets wagen. Trouwens, ik geloof óók wel, dat in dit geval de politie het zaakje hier in handen moet nemen en bewaken. En dan als hij wakker wordt, kunnen we van hem te weten komen, wat het moet beduiden?” „Misschien.” „Het zal wel een smokkelzaakje of iets van dien aard zijn,” verzekerde Philbrick, alsof hij alle wijs heid in pacht had. ,„Of een ruzie van een Tong- genootschap. Die maken altijd herrie hier in Bos ton.” „Daar kunt u wel gelijk in hebben. Maar kom, la ten we geen tijd verteuten!” T. Ashley deed het deksel der kist weer dicht, maakte den grendel vast en keerde naar de trap terug. „Uw telefoon is immers afgesloten, zei u? Waar kunt u dan ergens het naaste politiebureau opbel len? Bij een van uw buren soms?” „Nee, nee, nee!” riep Philbrick met opvallenden nadruk. „Nee, mijnheer, dat gaat onmogelijk. Geen buren! Ik heb er trouwens niet veel in deze een zame buurt en onder die weinigen is er geen en kele, naar wien ik zou willen toegaan. Ik laat in een stad als deze liefst niemand in mijn zaken neuzen!” „Maar waar kunt u dan opbellen?” „Oh, in den winkel van Hargreaves, op de Com monwealth Avenue, daar hebben ze publieke tele foon, die is nog wel open. Het is maar tien minuten loopen.” „Hoe dichter bij, hoe beter. gauw!” „Alleen?” vroeg Philbrick angstig. „Waarom niet?” „Lieve hemel, nee! Dat kan ik onmogelijk doen. Ik. ik ben er nogal.van in de war. en dit „Zal ik dan soms gaan?” „En mij hier laten zitten. met dat?....'' „T. Ashley moest lachen. „Dan zit er maar één ding op dat we samen gaan. Kom maar!” Onder het praten door ging hij vooruit naar de keuken en bleef daar staan, om den ouden man met de lamp in zijn bevende handen scherp op te nemen. „Weet u zeker, dat u hier in de buurt geen vijan den hebt?” „Wel,....” zei Philbrick, de oogen neerslaande, „ik denk zoo.dat iedereen wel den een of ander heeft, die hem niet al te vriendelijk gezind is. Hoe dat zoo? U denkt toch zeker niet.... dat er een complot bestaat.... om me te vermoorden?” „O, dat bedoel ik niet! U hoeft niet onnoodig onge rust te zijn. Maar ja, ’n mensch kan nooit weten, wat hem boven ’t hoofd hangt. Laten we onzen kostbaren tijd nu niet verpraten. Haal uw hoed en jas, mijnheer Philbrick, en laten we dan gaan.” Doch de oude heer huiverde en bleef midden in de keuken staan met een heel benauwd gezicht. „U veronderstelt toch zeker niet, dat de een of andere vijand dien man daar heeft verstopt om volgend voorjaar bij te komen en me dan te ver- i nen geweest zijn, die in den Novemberstorm heen en weer bewogen?” T. Ashley streek een lucifer aan en deed een stap voorwaarts. Hij voelde, dat z’n hiel uitgleed op den onbedekten vloer; het was een gevoel, alsof hij over iets vochtigs geslipt was. „Wat drommel is dat?” mompelde hij verwonderd, terwijl hij de lamp aanstak. Toen de walmende vlam licht begon te verspreiden, ontsnapte aan Philbrick een kreet van ontzetting. „Groote hemel! Kijk daar eens!” Doodelijk verschrikt bleef hij staan, met bevende hand vooruit wijzend, terwijl de oogen hem bijna uit het hoofd puilden. T. Ashley keek in de aange geven richting. Zijn wenkbrauwen trokken zich onmiddellijk samen. Zijn lippen spitsten zich en er kwam een sissend gefluit doorheen. „Bloed?” stotterde Philbrick. „O, lieve hemel! Is dat.bloed?” De detective boog zich met de lamp in zijn hand voorover. Zoo goed mogelijk liet hij het licht over de vochtige plekken schijnen. Bijna een minuut lang keek hij er haar en oude Philbrick stond er bibberend bij. Dan keek hij plotseling op en knikte. „Ja, bloed,” zei hij. „Bloed! Ze zwegen beiden. „Maar m’n hemel,” steunde de oude heer. „Wat is hier dan toch gebeurd? Toen we weggingen was er dit toch nog niet!Wat! „Stil!” beval de detective, zich oprichtend. „Hoe minder u nu praat, des te beter. Daar is iets aan de hand, wat we tot nog toe niet begrijpen...Er kon wel eens iets „Wat dan?. „Hindert niet.... Bent u gewapend?” „Ik?.Gewapend?.Nooit van m’n leven! Ik heb nog nooit een revolver in handen gehad. Heb er zelfs geen. Hoe staat het met u?” „O, ik heb een heele verzameling. Maar zelden oen bij me. Nu ook niet.... jammer genoeg. Ik wou wel, dat ik er een had.” „Waarom? Denkt u dan. „Ik weet zelf nog niet, wat ik er van denken moet! Maar het ziet er wel ernstig uit, mijnheer Philbrick. De hemel weet, waar dit op uitloopen zal. Kijk eens, er ligt bloed door de heele gang heen. Tot aan de keuken toe! Kijk maardaaen daar ook Philbrick’s angstige oogen volgden den wijzenden vinger van Ashley. Vaag en toch akelig zichtbaar in het walmende licht, vertoonden zich de roode vlekken en strepen door de gang heen en de kleed jes waren opzijgesleept en lagen ondersteboven op den grond. Op sommige plekken had het den schijn, alsof er bloedige voetstappen te herkennen waren. Blijkbaar was een zwaar voorwerp door de gang naar de keuken gesleept. „We moeten nu uiterst voorzichtig te werk gaan.” waarschuwde de detective. „Sedert ons vertrek moet hier iemand heel ernstig verwond zijn. Mis schien zelfs gedood!” „Wie dan? Een waarom?” T. Ashley haalde slechts zijn schouders op. „Zou die Chinees misschien wakker geworden zijn en getracht hebben weg te komen en neergescho ten zijn?” „Vraagt u me iets gemakkelijkers,” antwoordde de detective grimmig lachend. „Tot nog toe weten we er niets van. Maar we kunnen er wellicht gauw achter komen.” Met vaste hand droeg hij de lamp voor zich uit en begaf zich naar de keuken. Hij zelf vermeed zorg vuldig in het bloed te trappen. En hij waarschuwde Philbrick: „Pas op! Loop er niet in. We mogen het spoor niet uitwisschen!” De oude man greep hem met zijn magere beenige hand bij den arm en hield hem een oogenblik tegen: „Neen.neen. laten we in hemelsnaam niet verder gaan!” stamelde Philbrick. „Laten we.... wachten „Wachten?.... Waarop?” „Op de politie! We zijn ongewapend. Er kan best een moordenaar daar in de keuken zich verstopt hebben!Wees niet roekeloos. „Roekeloos of niet.we kunnen geen oogenblik

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1935 | | pagina 14