Ml» ADVERTENTIE-BLAD VOOR BE GEMEENTE EN HET ARRONDISSEMENT SNEEK. 1 I I V IJ F-E N-T WINT I S T No. 2 9. 1870 ZATERDAG 9 APRIL; L I I, State n-G e n e r a a 1. VERGADERING van den Gemeente-raad van Sneek, op Maandag den 11 April 1870 des voormiddags 10 uur. nnoiiliwi 'i :n, I 1 I I SNEEKER. COURANT r 'O loteling als plaatsver- GS 4 en t 3 de Hoofdonderwijzersde om 3 3 3 3 l 3 ran ee- 3 3 3 >0; 50; 20; vat elte per 19; ,40 ,37 11 24 22 ,50 5 ,15 ,28 ,46 ,8 .30 .31 .50 la- ran len I nes I erd v. I we I 25 I >e- ir, ze n. in ch jr., In., F. 9 ide im, ’ns, jr. te lir- 1 ADVERTENTIËN van 1 tol 4 regels, gewone letter, 40 Cents, voor eiken regel daarenboven 7 J/2 Cents. Alle brieven en stukken, de uitgave of redactie betreffende, worden franco ingewacht. Reclames bij Gedeputeerde Staten inge- i om- en overschrijving op de 1 het zij zoo 8, sns a len I 24 I tn- I Deze CO UR A NT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. Abonnementsprijs voor 3 maanden is binnen deze Stad ƒ1.65, buiten de Stad franco ƒ1.90. EERSTE KAMER. Zitting van Dinsdag den 5 April. De kamer heeft heden de behandeling der agra rische wet voortgezet. De heer Hartsen, v. d. Lek de Clercq en Cremers verklaarden er zich tegenhoewel de laatste nog nadere inlichtin gen afwacht. De heeren Sassen en v. d Putte verklaren er zich voor. Morgen voortzetting. Zitting van Woensdag den 6 April. In de heden gehouden zitting hebben de hee ren van Swinderen en Duymaer van Twist vóór het beginsel der agrarische wet en heeft de heer Huijdecoper daar tegen gesproken. De minister heeft breedvoerig de wet verdedigd. Tegen half vier verzocht ihij zijne rede morgen te mogen voortzetten; alsdan zal hij de kwestie van de eigendomsloekenning en van de huur en verhuur behandelen. Dienovereenkomstig werd besloten. Intusschen zal heden avond ten half acht ure eene zitting tot afdoening van twee kleinere wets ontwerpen worden gehouden. Zitting van Donderdag den 7 April. In de zitting van heden is de agrarische wet aangenomen -met 25 tegen 12 stemmen. vermeerdering van scholen. 12. T diend, tegen het Kohier van den hoofdelijken slag. thans bestaan moet. Zulke argumenten behoeven eigenlijk geen wéêrleggingzij verdienen het niet. Heeft de S. het bewijs geleverd voor zijne stealingdat de Wetgevende Magt bevoegd is het kerkelijk floreenstelsel op te heffen Men leze zijn betoog. A’aar ons oordeelheeft hij het evenmin ge daan, als dat hij de noodzakelijkheid der ophef fing afdoende bewezen heeft. Wat wenschelijk isis daarom nog niet nood zakelijk; en wat noodzakelijk is, kan daarom de Staats-wetgever nog niet doen op grond, dat ieder ander de bevoegdheid er toe mist. Zoo iets bewijst te veel en daarom inderdaad niets. In het beantwoorden dezer vraag is de S. o.i., nog zwakker dan in het beslissen der eerste. Waren Staat en Kerk vereenigdof oefende de Staat magt over de Kerk uitdan jazou het er iets naar gelijkenhoewel de vraag voor af nog zou moeten uitgemaakt wordenof de Staat regt heeft zich te bemoeijen met het be stuur en beheer der Kerkmaar nu dat niet het geval is, is des schrijvers beslissing voor zwaarwigtige tegenspraak vatbaar. Gesteld echter, dat bij de Wet het floreen stelsel opgeheven en de floreenpligtigen van lust en last werden ontheven dan blijft nog de vraag, en deze is eem zeer gewigtige, over, vanwaar de gelden te bekomen, welke thans die floreen pligtigen opbrengen Ze te laten betalen door de floreenpligtigen als thans geschiedt, ’t-zij door de jaarlijksche contributie door hen te laten capita- De S. wil het trouwens I anderenbetrekkelijk het gebruik der klinkert- steenen voor rol- krui- en handwagens. 7. Idem van den heer A. Stam van Lankhorst, omtrent den lijnbaan aan het afgegravene bol werk, tegenover den prinsengracht. 8. Request van P. J. van Dijkom ontslag als beurtschipper van Sneek op Amsterdam mits H. Baanstra aan wien hij zijn schip onder die voorwaarde heeft verkochtin zijne plaats worde aangesteldom als zoodanig benoemd en, als besteller bij de beurtschepenontslagen te worden. 9. Verzoekschrift van den heer G. Everts om herbenoemd te worden als Commissaris der beurt schepen. lü. Voorstel tot af- begrooting van 1869. 11. Voorstellen van heeren G. Geel Kz. en H. Zeilmaker Avz., het hulp-personeel in hunne PUNTEN TER BEHANDELING. 1. Resumtie der Notulen. 2. Procesverbaal der op 28 April 1870 ge- houdene verificatie der gemeentekas. 3. Reclames van de heeren T. Reitsma A. van Vierhouten tegen de Kiezerslijsten. 4. Verzoekschrift van den heer C. Koning Altmann, Leeraar G- aan de Hoogere Burger school om uitstel tot uiterlijk Mei 1871voor de verkrijging eener acte voor het middelbaar onderwijs in de Nederlandsche taal en letterkunde. 5. Voorstel van het Raadslid den heer J. Schijf- sma, omtrent de uitgave der gemeente-raadsver- slagen. 6. Verzoekschrift van J. W. Molenaar en 133 ven is de noodzakelijkheid verre van bewezen te achten. Van Staatsbelang hier te spreken gaat niet aantenzij men hem met de Kerk vereenzelvigd achten dat zal men bij de scheiding van beide toch wel niet in gernoede kunnen beweren. Met de kerk heeft de Staat, uitgezonderd zijne verpligtingdie, ter kwader ure, in de Grond wet van 1814 art. 136, volgg, opgenomen en in die van 1848 bij art. 168 bestendigd, is, niets te maken. Een derde argument voor de noodzakelijkheid der opheffing aangevoerd, is even weinig gewig- tigte wetenhet bezwaar in ’t aanhouden der floreenregisters gelegen. Dat geldt, op zijn hoogst genomen, alleen de slechte inrigting dier registers en de nog slechtere bepalingen aangaande deze. Het vierde argumentdat het stelsel een groot deel der gemeenteleden uitsluit bij het verkiezen van predikanten, enz. weegt zwaarder dan alle drie te zamen genomen maar het bewijst alleen iets vóór de wenschelijkheid, niets voor de nood zakelijkheid. In het betoog der noodzakelijkheid is de S. zeer zwak en geen wonder voorwaarwant kon het wel anders bij het behandelen van een par ticulier volstrekt geen algemeen belang Het geldt hier toch slechts de hervormd ker kelijke inrigting van ééne provincie uit de elf', het belang van nog geen 8 der geheele be volking van Nederland Hoe kan de opheffing geschieden Die vraag tracht de schrijver op te lossen met het te laten doen door eene Wet. De voornaamste argumenten waarop zijne bewering steunt, ko men neder op de onmogelijkheid van het anders te doen. Teregt verwerpt hij het gevoelen der meerderheid in de Provinciale Staten van Fries land die meenden geregtigd te zijn, om de be sluiten van het vroeger Departementaal Bestuur in te trekken. Zij zagen daarmede ten eenen- male voorbij, hunne bevoegdheid en de bronnen, waaraan zij die ontleenen. De staatsregeling van 1801 en die van 1848 hebben niets met elkander gemeen, behalve den na am. Argumenterende als zijkan men even goed bewerendat Willem III Souvereine Vorst is omdat zijn Grootvader het in 1813 geweest is of dat (en sommigen zijn van dat begrip niet wars) in Nederland een Staatskerk bestaatal- liserengaat niet aan. ook uiet. Maar hoe dan? De gemeenten kunnen het niet, of willen het niet; wat op hetzelfde nederkomt. Haar er toe te dwingen zal wel niet mogelijk zijnten min sten is zulks bij den tegenwoordigen stand van zaken niet geraden te beproeven. En geld moet er toch wezenwant het geld is hier in meer,of mindere mate de cardo quaes- tionis. Een beroep te doen op art. 168 van de grondwet is te vergeefs, want dat spreekt alleen van tractementen, pensioenen enz. die genoten worden tijdens het in werking treden der Wet terwijl het alleen toelegging of vermeerdering van tractementen aan leeraars toelaat. Daarenboven zou ’t een groot onregt zijn, door het verplaatsen van een lust van enkelen, een last te leggen op de schouders eener gansche natieen dat zou toch moeten geschieden in dien het floreenstelsel op deze wijze wierd op geheven. KENNISGE VI N G. NATIONALE MILITIE. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de gemeente SNEEK, voldoende aan art. 87 der wet op de Nationale Militie van den 19den Au gustus 1861 (Staatsblad no. 72), brengen door deze ter kennis der ingezetenendat de tweede zitting van den Militieraad voor deze gemeente zal worden gehouden te Heerenveen, op Vrijdag den 15en April eerstkomendedes voormiddags ten elf ure. Dat in die zitting uitspraak wordt gedaan om trent alle in de eerste zitting niet afgedane za ken en omtrent hen die als plaatsvervanger of nommerverwisselaar verlangen op te treden. Dat alzoo voor dien raad moeten verschijnen 1°. hij, wiens zaak in de eerste zitting niet is afgedaan 2°. hij die voor een I vanger of als nommerverwisselaar verlangt op te treden. Sneek, den 5 April 1870. Burgemeester en Wethouders voornoemd HAMERSIER DIJKSTRA. De Secretaris, H. FENNEMA. FRIESL'.NDS HERV. FLOREENPLIGTIGEN, DOOR Mr. A. van der LAAN. Al wie belang stelt of heeft bij het floreen stelsel in verband met kerkelijke zakenkan niet beter doen, dan het werkje van den in de ze zaken zoo doorkneden president van het Al gemeen Collegie van ToezigtMr. A. van der Laan zich aan te schaffen en te lezen. Daarin wordt de zaak der kerkelijke floreenen op eene wijze behandeld, gelijk wij van hem gewoon zijn dat is grondig en vrij. Met groot genoegen maakten wij er kennis mede, en wegens de waarde van actualiteit, die het bezitachtten wij het geene vergeefsche moeite noch nutteloozen arbeid er het een en ander uil mede te deelen. De floreen-questie heeft in de laatste dagen gi oote belangrijkheid erlangdsedert ’t zij dan uit den aard zelve ’t zij op kunstmatige wij ze de- afschaffing er van eene question bru- lante geworden is. In Friesland zijn drie honderd en'eene kerke lijke gemeenten, welke naar het floreenregt, om ’t zoo eens te noemen, ingerigt zijn. Hierin veranderingja een geheelen omkeer j kelijke goederen voortkomstige predikants-tracte- te brengen, is zonder twijfel voor de belang- rnentenenz. blijve gewaarborgd.” hebbenden eene zaak van groot gewigt. Wij vragenwat gaat, zulks den Staat aan lang eener goede bewaring en met het doel over eenstemmende aanwending van kerkelijke goede ren haar vordert.” Wij moeten tot onze spijt zeggen, dat die woorden niet veel hout snijdenwant eigenlijk bewijzen zij niets en zelfs niet, niets hoegenaamd aangaande het doel dier goederen, want de S. zegt zelf, «dal omtrent den waren aard dier goe deren in menige bijzondere gemeente van Fries land uiteenloopende gevoelens worden gekoesterd.” Uiteenloopendheid der gevoelens omtrent den waren aard dier goederen sluit toch, dunkt ons, de zekerheid van het doel, dat moet beoogd worden uil. Een tweede argument is ontleend aan art. 186 der Grondweten zou de opheffing direkt een «Staatsbelang” raken. Maar wij vragenhoe de S. tot het resultaat kan komen, dat het hier een staatsbelang geldt, en dat nog wel met zijne er kenning dat over den aard der goederen ver schil van opinie bestaat? Het zou een staatsbe lang gelden omdat de opheffing noodzakelijk is, sten einde bij de scheiding van Kerk en Staat zekerheid te erlangendat bepaaldelijk het on geschonden en voortdurend genot der uit de ker- i ig- rnenten lu-iji.euueu ccuv v«u g.w. j --y ---ö— Mr. van der Laan heeft de questie behandeld indien hij van de kerk gescheiden is? Daarenbo- op zulk eene wijze, dat wij niet aarzelen te zeg gen, dat hij de koe bij de horens heeft gepakt. Na eenige Inleidende opmerkingen en eene Geschiedkundige aanteekening omtrent het Flo reenstelsel bespreekt hij de questie naar haren Regtkundigen garden vraagtIs de ophef fing van der Floreenpligtigen lust en last wen schelijk en noodzakelijken daarnaHoe kan de opheffing geschieden Vooral bij die vragen zullen wij ons overzigt bepalen. Aangaande het regtspunt, en dat heeft hier wel degelijk invloed op de beide vragen zegt hij dat de lust en last van de floreenpligtigen geen privaatregtelijk karakter bezitten maar van publiek-regtelijken aard zijndit slavende èn uit de inrigting zelve èn door het aanvoeren van gronden aan de schrijvers ontleend. Ontwijfelbaar juist komt ons zijn oordeel voor, «dut de floreenpligtigen nooit eigenaren der ker kelijke goederen zijn geweest en het ook nu evenmin zijn,” waarvan het even onbetwistbaar uitvloeisel is «dat de hervormde floreenplig tigen in Friesland bij de opheffing door ’t bevoegde gezag van hun regt van predikants- VERKIEZING EN VAN TOEZIGT OP DE KERKELIJKE ADMINISTRATIE NIET KUNNEN BEWEEREN DAT HUN DAARDOOR EEN PRIVAAT-EIGENDOMSREGT WORDT BENOMEN.” Even juist en logisch waar is zijne gevolgtrek king, dat de kerkelijke en geestelijke goederen, bij de vernietiging van het floreenstelsel volstrekt niet van eigenaar zullen verwisselen en dal de floreenpligtigen zich daartegen «niet zullen kun nen aankanten met vorderingen, gegrond op be weerd bezit als eigenarenwant zoodanig beza ten zij de goederen van de kerkelijke admini stratie hunner gemeente nooit.” De lezing van de waarin dat aangetoond wordt, moet zelfs den scepticus overtuigen. Overgaande tot de wenschelijkheid en nood zakelijkheid van de opheffing, zijnde de eerste vraag, geeft hij als resultaten van zijn onderzoek: I DAT DE WERKING VAN HET FLOREENSTELSEL VOOR DE KERKELIJKE ADMINISTRATIEN, EN EVENEENS VOOR DE PREDIKANTSBENOEMINGNIET MEER INSTEMT MET DE EISCHEN DES TIJDS DAT DAAROM OPHEF FING ER VAN ZEER WENSCHELIJK IS.” Om de noodzakelijkheid der opheffing te bewijzenbrengt de schrijver vier argumen ten aan, welke hierin bestaan, «omdat het be-

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1870 | | pagina 1