I 16 HOOFDSTUK III. Afdeeling I. Art. 27. Art. 28. dat aan de bestrating geen schade wordt toegebracht. Art. 29. Van het schoonhouden der straten en de openbare reinheid. Het is verboden, bij vriezend weder de straat te schrobben of daarop water te werpen. Bij invallenden dooi geschiedt de reiniging zoodanig, De bewoners of gebruikers zijn verplicht a. de goten en riolen tusschen belendende huizen (wan den) in de maanden Mei en Augustus of op andere tijden, op last van- en binnen den termijn dooi1 of vanwege Ieder hoofdbewoner van eenig gebouwd eigendom, gebruiker van een afgesloten erf, eigenaar of beheerder van eenig onbewoond gebouw of ongebruikt afgesloten ongebouwd erf, is verplicht te zorgen, dat de straat of weg, goten en waterlossingen voor zijn gebouw of erf gelegen of daarbij bchoorende, eenmaal ’s weeks worden geschrobd, uitgeschept en gereinigd en verder gedurende den loop der week schoongehouden Voor bewoners, gebruikers, eigenaars of beheerders zonder overburen, rust de bovenomschreven verplichting op de geheele waar overburen zijn op de halve straat of den hal ven weg. Wanneer tot het opslaan van turf, van openbare straten of pleinen gebruik gemaakt wordt, is de leve rancier verplicht te zorgen, dat die na afloop worden schoongemaakt.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1887 | | pagina 22