V
Een mHlioen Pond.
lijl
UIT DE PERS.
de
Ml
1'4
die
vai
vei
Co
bei
mi
ier
oir
be
me
we
Wa
veto
ze-
het
Ba
zei
spr
bei
Z1J
op
ge
va
rei
lgr<
zie
hei
[tra
do
jen
lek
[da
on
ac
ra:
de
do
mi
de
eei
im
va
SOI
ke
wi
mt
sie
nai
me
22;
'hu
ge
bo
s
IU
ev
In
nii
nii
de
bo
sli
he
ZOi
Vi
eei
zii
vu
„De toon van bedreiging, dien gij verkiest
aan te slaan, bevalt mij nog minder als de
inquisitoriale, waarvan gij u bij liet begin van
ons gesprek bediendet. Laat ons dus het ge
sprek afbreken.”
„Uitsluitend in uw eigen belang en niet in
het mijne zou ik u willen waarschuwen, om niet
door een overijld besluit de mogelijkheid eener
overeenkomst tusschen ons at te snijden. Lever
ons het meisje uit en wij zullen haar van hier
verwijderen zonder u heden of later ooit weer
met een enkel woord lastig te vallen.”
„Er schijnt u verduiveld veel aan gelegen,
om uw beschermeling zoo spoedig mogelijk weer
in uw macht te hebbenlutusschen beu ik
geenszins genegen, aan uw verzoek te voldoen.”
„Dat geschiedt, zooals ik u reeds zeide, niet
om mijnentwil, maar alleen ter wille van u-zelf.
In uw huis zullen zich zeker personen bevinden,
die u dierbaar zijn; bewaar hen voor alle mo
gelijke ongelukken, door mij de ontvluchte uit
te leveren, want zij is in de hoogste graad ge
vaarlijk en heeft reeds zooveel onheil aangericht,
dat eene nauwgezette bewaking van haar drin
gend noodig is.”
„Bah, dat kind, dat ik in staat zou zijn met
één hand te bedwingen, —zij zou zoo gevaarlijk
zijnDat kunt gij mij niet wijs maken. Neen,
ik heb miju besluit genomen en beu daarom
bereid ooü de gevolgen aarvan te dragen.
Roman van P. E. van Akeg.
I.
Vervolg.)
De jonge man verliet het vertrek en liep de trap
weder af naar de deur van het huis, waar de
vreemdeling, binnen de omheining van den tuin
staande, zich bevond. Het regende geweldig,
maar dat scheen hem niet te kunnen bewegen
om van zijn plannen af te zien.
„Daar ben ik weer,” zei de jonge man, terwijl
hij te midden van de nachtelijke duisternis de
gelaatstrekken van den andere trachtte te onder
scheiden, wat hem echter niet gelukte „laat
nu eens hooren wat gij te zeggen hebt.”
„Ik zal het zoo kort mogelijk maken”, ant
woordde de man. „Wij hebben gezien, dat een
vrouwspersoon hier voor eenige oogenblikken
door u in den tuin werd gelaten eu dat gij
dat zelfde schepsel in het huis hebt gelaten,
waarvoor gij op dit oogenbiik staat. Ik ver
trouw, dat gij het een en ander niet zult loo
chenen
1 om
ste
elk
we
no<
.alk
hei
schrapte, omdat men zich niet wilde verbinden
tot het subsidieeren van bijzondere scholen,
bekrachtigde de meerderheid in de eerste alinea
een beginsel, waaruit geldelijke ondersteuning
van het bijzonder onderwijs met logische nood
zakelijkheid voortvloeit. Nog slechter acht hij
de derde alinea. De tegenwoordige Grondwet
waarborgt vrijheid van onderwijs, behoudens
toezicht en onderzoek naar bekwaamheid; de
nieuwe redactie scheidt wat thans vereenigd is
en bepaalt„de aan den onderwijzer te stellen
eischen van bekwaamheid en geschiktheid wor
den door de wet geregeld”, woorden, die
volgens prof. B. in de taal van onze Grondwet
beteekenen, dat de wetgever vrij zal zijn op
die eischen zoodanige uitzondering toe te laten
als hij zal meenen te behoeven.
Niet echter in hetgeen het votum van 6 Juni
vestigde, maar in wat het wegnam ligt zijn
groote beteekenis en ook de hoofdoorzaak van
het kwaad, dat daarvan kan worden tegemoet
gezien. Het onderwijs is vrij en blijft vrij,
maar niet in die vrijheid op zichzelf ligt een
waarborg van een goed ingericht schoolwezen.
Stellig moest onze staatsregeling die vrijheid er
kennen, maar even stellig het recht van het
kind op een voor hem bruikbare school, waar
het datgene kan vergaren, wat het zal behoeven
om opgewassen te zijn tegen den moeilijken
strijd des levens en om zich te kunnen ont
wikkelen tot een vrij ea zelfstandig burger van
den staat. Dit hebben de mannen van 1848
ingezien, maar zij hebben hunnerzijds de fout
gemaakt niet alleen het beginsel, maar ook de
wijze waarop het zou worden uitgewerkt, in
de grondwet te schrijven, in plaats van dit
laatste over te laten aan den wetgever, die
telkens met tijden en omstandigheden rekening
zou hebben te houden. Had men de liberale
partij willen verplichten, datzelfde stelsel op
nieuw te bestendigen, prof. B. had zich kunnen
begrijpen dat zij er zich tegen verzette, maar
hij kan niet inzien welke bezwaren zg kan
hebben tegen een lezing, gelijk zij werd ge
geven in het amendement-De Beaufort„Het
openbaar onderwijs wordt op zoodanige wijze
ingericht, dat ouders, voogden of verzorgers de
gelegenheid niet ontbreke om de kinderen, die
onder hun macht zijn of aan hun zorgen zijn
toevertrouwd, in het genot te stellen van vol
doend lager onderwijs, waarbij hun godsdien
stige overtuigingen niet worden gekrenkt.” In
die formule toch ligt het beginsel opgesloten,
’t welk de Nederlandsche natie uit het hart is
gegrepen, want hoe men de school zal willen
iurichten, of men het stelsel der openbare ge
zin dheidsschool huldigt of berust in onder
steuning van kerkelijke scholen, nooit zal men
aan de regeerende meerderheid het recht geven
de helpende hand te weigeren als hier of daar
een kleine minderheid hulpe vraagt, omdat zij
haar kinderen niet kan doen opvoeden op een
school, die stelselmatig haar geloof bestrijdt
nooit zal men haar het recht geven om aan de
minderheid geen andere keuze te laten dan of
haar godsdienstige overtuiging aan de eischen
van de school, óf de school aan de eischen
barer godsdienstige overtuiging op te offeren.
„Ik zou meenen roept de hoogleeraar uit
dat, waar de liberale partij pal stond voor dat
beginsel, zij daar streed voor algemeen men-
sehenrecht tegenover kerkelijke overheersching,
van welke zyde die ook mocht dreigendat
zij streed voor het kostbaarste dat eeu volk be-
Prof. Buys heeft in ’t jongste Giafs-nummer de
beslissing van de Tweede Kamer over het
onderwijs artikel aan een critiek onderworpen.
De titel boven het stuk geplaatst, duidt den
inhoud reeds op voldoende wijze aan.
De hoogleeraar toch schrijft boven zijn artikel:
„Een Lichtzinnig votum” en zijn betoog strekt
dan ook om te doen uitkomen dat de zeven
liberale leden, die zich voor vrijheid aan den
wetgever, ook op onderwijsgebied, verklaarden,
daardoor de belangen van hun partij niet alleen,
waar de belangen van het land zelf uit het oog
hebben verloren.
Het eerste gedeelte van het artikel geeft een
overzicht van den loop der zaken in de Tweede
Kamer. Volgens prof. Buys dacht niemand, na
de beslissing gevallen bij het Vie Hoofdstuk
„Van den Godsdienst”, dat Hoofdstuk X „het
Onderwijs” wijziging zou ondergaan. Men ver
wachtte dat dr. Schaepman zijn voorstel tot wij
ziging zou intrekken. De loop der beraad
slaging bracht intusschen zonderlinge verras
singen. Het denkbeeld, ’teerst door den heer
De Savornin Lohman geopperd om de beide
laatste alinea’s van ’t voorstel-Schaepman weg
te laten, werd aangegrepen door mr. Vos de
Wael en toen eenige leden der liberale partij
mede daarvoor van hun sympathie hadden doen
blijken, stond de Kamer eensklaps voor een be
slissing van het grootste belang. Plotseling
scheen men op het spoor te zijn gekomen van
de vurig begeerde oplossing en vijf dagen later
den 6 Juni was de meerderheid gevon
den, noodig om die oplossing in de grondwet te
schrijven.
Daarop komt prof. Buys tot de quaestie zelf,
en hij aarzelt niet, met allen eerbied voor het
gevoelen van andersdenkenden, als zijn meening
uit te spreken, dat de zeven leden van de
liberale pat tg, die aan het amendement van
den heer Vos de Wael een meerderheid ver
zekerden, zoowel een verkeerde daad als een
ernstige politieke fout te hunner verantwoording
hebben genomen, een daad en een fout, waar
van de gevolgen wel eens zwaar zouden kunnen
drukken op de naaste toekomst van Nederland.
Het artikel, gelijk het nu is aangenomen,
vergelijkende met het bestaande, vestigt prof.
Buys er de aandacht op, dat de eerste alinea
van het nieuwe„het onderwijs is een voor
werp van de aanhoudende zorg der regeering”,
niet alleen de gelegenheid openstelt subsidie
te verstrekken aan het bijzonder onderwijs,
maar dit zelfs tot een plicht maakt. Terwijl
men de vierde alinea van het voorstel-Schaepman
Voor heden dus, goeden nacht! Morgen, mijn
heer bg daglicht ben ik bereid tot verdere
onderhandelingeu.”
sWij zullen elkaar slechts weerzien voor het
gerechtdat bedenkt gij toch
„Ik zal het voor ieder gerechtshof in het land
weten te verdedigen, dat ik als vrije engelsch-
man gedurende den nacht mijn huis voor nie
mand behoef open te doen. Als uw zaak zoo
zuiver is als de mijne, dan zult gij uw recht
vinden. En daarmee bastaGoeden nacht
Hij keerde zich om, ging in huis terug en sloot
de deur.
De andere wachtte nog eenige oogenblikken,
waarschijnlijk in de hoop dat de verdwenene
zich bedenken en nog terugkomen zou. Maar
hij bedroog zichde deur vau het huis bleef
gesloten. Hg draaide zich dus om ea keerde
naar den wagen terug.
„Wel, die vervloekte stijfkop,” zei hij tot een
persoon, die binnen in den wagen zat, „die
haait ons een leelgke streep door de rekening.
Toen ik haar maar eenmaal had gezien, dacht ik
dat het niet missen kon, of wg zouden haar
wel weer oogenblikkelijk te pakken hebben. En
daar komt die ezel tussciienOeide en maakt dat
de zaak in ’t water valt,”
„Gij hebt de underiiandeling niet naar mijn
zin gevoerd,” antwoordde eeu verdrietige man
nenstem uit den wagen. „Wat beteekent het,
„Daarop heb ik volstrekt geen plan, maar wel
meen ik er u opmerkzaam op te moeten maken,
dat, als gij wilt doorgaan met in dezen inquisi-
tonalen vorm te spreken, gij gerust de hoop
kunt laten varen, verder eenig antwoord van
my te zullen ontvangen.”
„Het licht volstrekt niet in mijne bedoeling,
u te kwetsen, ’t Is daarom dat ik u kortweg
meen te moeten zeggen, dat de vrouwspersoon,
die gij by u hebt opgenomen, zoo pas, dat wil
zeggen omstreeks een uur geleden, uit Bedlam
is ontsnapt.”
„Ik neem notitie van uwe verklaring.”
„Gij weet toch wat onder Bedlum moet wor
den verstaan
„Zeer zeker. Gij bedoelt daarmee het groote
krankzinnigengesticht Bedlam.”
„Juist, en daar gij dus niet in twijfel verkeert
omtrent ue plaats waaruit de vluchtelinge ontsnapt
is, zult gg tevens begrijpen, dat wij niet van
plan zijn haar den nacht te laten doorbrengen
buiten het gesticht, ’t welk haar ter verpleging
is aangewezen.”
„In dat geval zoudt gij verstandig hebben
gehandeld, u van haar meester te maken alvorens
zy in mijn huis was.”
„Gg zoudt dus werkelijk dwaas genoeg zijn,
u tegen onze opeisching te verzetten Wij zgn
in het bezit der vereischte middelen om ons
verzoek door geweld te ondersteunen
Ik eindig met de door het voormalig Kamer
lid, wijlen den heer Van Alphen, in de verga
dering der Staten Generaal gesprokene merk
waardige woorden
„Rechtvaardigheid is het behoud der rijken,
en de zedeloosheid derzelver verderf
(zïo Staatscourant van A°. 1821 no. 183, kolom 5)
Makkum (Friesland) den 1 Juli 1887.
L. A. II. de MEPSCHE CROMMELIN,
Rijks- Ontvanger.
P.S. Ik stel l°/o voor inkomstenbelasting,
maar men zou ook wel meer procenten, of ook
naar een opklimmend tarief kunnen stellen,
mits nooit: „Un impót unique” beoogende
daarom stel ik een laag percentage.
zitten kan, voor beschaving en godsdienstvrij
heid dat zij streed voor hen die vaak met
hartstochtelijken ijver op algemeen stemrecht
aandringen, omdat een zekere mate van volks
ontwikkeling dan toch wel onmisbare voorwaarde
zijn zal om dat recht te kunnen verwezenlijken;
dat zij streed voor hetgeen nu honderd jaren
lang haar levensbeginsel is geweest, haar eer
en haar roem dat zij streed voor elke min
derheid, voor rechtzinnigen, vrijzinnigen en on-
geloovigen, voor Christenen en voor Joden, voor
roomsch en onroomsch dat zij streed voor
de meerderheid zelve door haar bij voorbaat de
tenten te spreiden waaronder het haar vergund
zal zijn veilig te rusten, wanneer zij, op nare
beurt overwonnen, vermoeid en gekneusd ter
neder ligt.”
Hoe men voor dit beginsel een plaats kon
weigeren in de Grondwet, onder voorwendsel
dat het niet behoort tot die welke eenparig door
het geheeie volk beleden wordt, blijft hem een
raadsel.
Daarna stipt hij de gevaren aan die uit een
regeling kunnen voortvloeien, gelijk de rechter
zijde ze wenscht. Had Nederland groote kringen
van bevolking zoo samengesteld, dat alle kerk
genootschappen daarbij hun bijzondere scholen
konden hebben, dan zou de zaak een andere
zijn, maar in de meeste gemeenten zullen de
minderheden meestal te gering zijn om de op
richting van een bijzondere school mogeljjk te
maken. Nu wil de heer Buys niet beweren
dat de liberale partij later niet getrouw zal zijn
op haar post, ook al wordt zij door de nieuwe
kieswet wat hij verwacht minderheid,
maar dan zal de meerderheid zich beroepen op
de verklaringen, door de vrij zin nigsten onder
de vrijzinnigen in de Junimaand van 1887 uit
gesproken! Neen, hij blijft het betreuren dat
men hier zal invoeren wat in Belgie zeer slechte
vruchten heeft gedragen eu al wil hij toegeven
dat het wegvallen der Grondwettelgke waar
borgen ons nog niet dadelijk al die rampen zal
brengen welke door die waarborgen worden
gekeerd de gewoonte is een groote macht
en het openbaar onderwijs in onze zeden zoo
zeer doorgedrongen, dat ook de sterkste meer
derheid zou aarzelen met die gewoonte te breken
maar toch acht hij het een zonderlinge roe
ping van de Staten-Generaal om te willen onder
zoeken of het volk zich misschien ook zonder
grondwettelgke waarborgen redden kan.
Na daarop kortelijks de argumenten, door de
afgewekea liberale leden aangevoerd, te hebben
gewogen, stelt prof. B. ten slotte de vraag, door
welk motief deze leden zijn geleid. Het votum
moet ingegeven zijn door de hoop, het welslagen
van de groud wetsherziening tot een stellige ze
kerheid te maken, maar nu komt het den hoog
leeraar voor, dat dit doel juist’t allerminst daar
door is bereikt. Juist door dat votum is het
succès twijfeiachtig geworden. Sneuvelt het
voorstel-Schaepman in de Eerste Kamer, dan
wordt het kwaad tot een minimum herleid,
maar komt het dat gevaar te boven, dan zal de
pas en zoo moeilijk geheelde breuk in de ge
lederen der liberale partg op nieuw worden
blootgelegd. Bij de aanstaande verkiezing toch
zal dan gekozen moeten worden tusschen dezen
en genen der liberale partij. En gesteld dat
men ook over dit bezwaar triomfeert, dan zal
art. 194 niet te redden zijn dan door een
der minderheid, een veto van ’t welk geen
delijke kracht uitgaat.
In het geheeie parlementaire incident heeft
hem overigens nog het meest getroffen het
volkomeu gemis aan organisatie bg de liberale
partij het plotseling laten varen van een be
ginsel, dat sedert 1848 door haar beste krachten
werd gewijd en gesteund.
Bij de vele en velenei beschouwingen over
het oude en het nieuwe onderwijsartikel in de
Grondwet is zelfbeperking plicht.
Wij maken hier dus verder pro memorie
melding van het viertal artikelen door de N.
R. Ut. aan het vraagstuk gewijd en bepalen
ons tot de conclusie waartoe het blad komt.
Zij luidt aldus
„En waarop komt nu, ontdaan van alle be
dekking, het geschil, waarvoor wij staan, neder?
Hieropof de meerderheid, dat wil niet zeggen
de meerderheid van een, door een klein ge
deelte van het volk gekozen parlement, met het
volksonderwijs moet kunnen doen wat haar be-
lieltof het, evenals in Belgie, eeu partij,
die tijdelijk de macht heeft, zal vrij staan, het
openbaar onderwijs onder den voet te halen en I
minderheden in hun geloof te krenken, om I
straks als de wind keert, alles weer te zien
onderstboven keerenof het onderwijs van j
het volk en de eerbiediging van de godsdienstige
overtuigingen al of niet behoort onder de dingen
die een grondwet boven de wisselingen van het
politieke kansspel behoort te verheffen. In dat I
geschil zouden wij met gerustheid de uitspraak
der stembus inwachten.”
Dat het eerste gedeelte dezer conclusie eigen
lijk een betoog voor algemeen stemrecht is, wordt
terloops door ’t Hand, opgemerkt.
Nog moet worden vermeld, dat de heer Van
Hamel, voorzitter van het bestuur der „Liberale
Unie”, in antwoord op de woorden, waarmede
’t Hand, de missive aan de afgevaardigden be
groette, op de onjuiste voorstelling wijst, waar
aan het blad zich schuldig maakt. Het bestuur
der Liberale Unie klampt zich niet vast aan
de bestaande lezing, omdat het tegen de nieuwe
isi Ware een andere lezing b.v. die van de
heer De Beaufort c. s. aangenomen, dan zou
het bestuur zich daar waarschynlgk wel mede
vereenigd hebben.
Het Hand, antwoordt hierop, dat het prac
tised vrjj wel op ’t zelfde neerkomt, terwijl de
Amst. vraagt, waarom de Liberale Unie dan
niet de formule heeft aangegeven, die zij wenscht
aangenomen te zien en die aan het geschilpunt
een einde zou kunnen maken.
Nog zij vermeld, dat dr. H. J. Betz in het
Rott. Hbl. tegen de meening vau ’t bestuur der
Liberale Unie opkomt, waar dit in art. 194 de
waarborg vindt tegen krenking van godsdien
stige overtuigingen. In de woorden ligt ze niet
en de „historische beteekenis”, waarop sommi
gen zich beroepen, is niets dan eigen interpre
tatie. Dr. Betz eindigt zijn beschouwing aldus:
„Ik neem schertsenderwijs aan, dat onze
schoolwet achter art. 194 eiken aanval veilig
kan afwachten. Is dit voor de liberale partj
een geluk Sommigen beweren, dat deze partij
sinds jaren indutte. Ik ben te beleefd voor zoo
krasse betichting, nochtans schijnt het, dat wat
gymnastiek hare lenigheid zou vergrooten. Ea
wijl veler liberalisme in de schoolwet opgaat,
ware het misschien daarom alleen reeds weasche-
lijk, hun den (gewaanden) steun van art. 194
te ontnemen.
„Bovendien, al bleef het behouden, de aardig-
hei
koe
gel
hei
rii