V Een mHlioen Pond. lijl UIT DE PERS. de Ml 1'4 die vai vei Co bei mi ier oir be me we Wa veto ze- het Ba zei spr bei Z1J op ge va rei lgr< zie hei [tra do jen lek [da on ac ra: de do mi de eei im va SOI ke wi mt sie nai me 22; 'hu ge bo s IU ev In nii nii de bo sli he ZOi Vi eei zii vu „De toon van bedreiging, dien gij verkiest aan te slaan, bevalt mij nog minder als de inquisitoriale, waarvan gij u bij liet begin van ons gesprek bediendet. Laat ons dus het ge sprek afbreken.” „Uitsluitend in uw eigen belang en niet in het mijne zou ik u willen waarschuwen, om niet door een overijld besluit de mogelijkheid eener overeenkomst tusschen ons at te snijden. Lever ons het meisje uit en wij zullen haar van hier verwijderen zonder u heden of later ooit weer met een enkel woord lastig te vallen.” „Er schijnt u verduiveld veel aan gelegen, om uw beschermeling zoo spoedig mogelijk weer in uw macht te hebbenlutusschen beu ik geenszins genegen, aan uw verzoek te voldoen.” „Dat geschiedt, zooals ik u reeds zeide, niet om mijnentwil, maar alleen ter wille van u-zelf. In uw huis zullen zich zeker personen bevinden, die u dierbaar zijn; bewaar hen voor alle mo gelijke ongelukken, door mij de ontvluchte uit te leveren, want zij is in de hoogste graad ge vaarlijk en heeft reeds zooveel onheil aangericht, dat eene nauwgezette bewaking van haar drin gend noodig is.” „Bah, dat kind, dat ik in staat zou zijn met één hand te bedwingen, —zij zou zoo gevaarlijk zijnDat kunt gij mij niet wijs maken. Neen, ik heb miju besluit genomen en beu daarom bereid ooü de gevolgen aarvan te dragen. Roman van P. E. van Akeg. I. Vervolg.) De jonge man verliet het vertrek en liep de trap weder af naar de deur van het huis, waar de vreemdeling, binnen de omheining van den tuin staande, zich bevond. Het regende geweldig, maar dat scheen hem niet te kunnen bewegen om van zijn plannen af te zien. „Daar ben ik weer,” zei de jonge man, terwijl hij te midden van de nachtelijke duisternis de gelaatstrekken van den andere trachtte te onder scheiden, wat hem echter niet gelukte „laat nu eens hooren wat gij te zeggen hebt.” „Ik zal het zoo kort mogelijk maken”, ant woordde de man. „Wij hebben gezien, dat een vrouwspersoon hier voor eenige oogenblikken door u in den tuin werd gelaten eu dat gij dat zelfde schepsel in het huis hebt gelaten, waarvoor gij op dit oogenbiik staat. Ik ver trouw, dat gij het een en ander niet zult loo chenen 1 om ste elk we no< .alk hei schrapte, omdat men zich niet wilde verbinden tot het subsidieeren van bijzondere scholen, bekrachtigde de meerderheid in de eerste alinea een beginsel, waaruit geldelijke ondersteuning van het bijzonder onderwijs met logische nood zakelijkheid voortvloeit. Nog slechter acht hij de derde alinea. De tegenwoordige Grondwet waarborgt vrijheid van onderwijs, behoudens toezicht en onderzoek naar bekwaamheid; de nieuwe redactie scheidt wat thans vereenigd is en bepaalt„de aan den onderwijzer te stellen eischen van bekwaamheid en geschiktheid wor den door de wet geregeld”, woorden, die volgens prof. B. in de taal van onze Grondwet beteekenen, dat de wetgever vrij zal zijn op die eischen zoodanige uitzondering toe te laten als hij zal meenen te behoeven. Niet echter in hetgeen het votum van 6 Juni vestigde, maar in wat het wegnam ligt zijn groote beteekenis en ook de hoofdoorzaak van het kwaad, dat daarvan kan worden tegemoet gezien. Het onderwijs is vrij en blijft vrij, maar niet in die vrijheid op zichzelf ligt een waarborg van een goed ingericht schoolwezen. Stellig moest onze staatsregeling die vrijheid er kennen, maar even stellig het recht van het kind op een voor hem bruikbare school, waar het datgene kan vergaren, wat het zal behoeven om opgewassen te zijn tegen den moeilijken strijd des levens en om zich te kunnen ont wikkelen tot een vrij ea zelfstandig burger van den staat. Dit hebben de mannen van 1848 ingezien, maar zij hebben hunnerzijds de fout gemaakt niet alleen het beginsel, maar ook de wijze waarop het zou worden uitgewerkt, in de grondwet te schrijven, in plaats van dit laatste over te laten aan den wetgever, die telkens met tijden en omstandigheden rekening zou hebben te houden. Had men de liberale partij willen verplichten, datzelfde stelsel op nieuw te bestendigen, prof. B. had zich kunnen begrijpen dat zij er zich tegen verzette, maar hij kan niet inzien welke bezwaren zg kan hebben tegen een lezing, gelijk zij werd ge geven in het amendement-De Beaufort„Het openbaar onderwijs wordt op zoodanige wijze ingericht, dat ouders, voogden of verzorgers de gelegenheid niet ontbreke om de kinderen, die onder hun macht zijn of aan hun zorgen zijn toevertrouwd, in het genot te stellen van vol doend lager onderwijs, waarbij hun godsdien stige overtuigingen niet worden gekrenkt.” In die formule toch ligt het beginsel opgesloten, ’t welk de Nederlandsche natie uit het hart is gegrepen, want hoe men de school zal willen iurichten, of men het stelsel der openbare ge zin dheidsschool huldigt of berust in onder steuning van kerkelijke scholen, nooit zal men aan de regeerende meerderheid het recht geven de helpende hand te weigeren als hier of daar een kleine minderheid hulpe vraagt, omdat zij haar kinderen niet kan doen opvoeden op een school, die stelselmatig haar geloof bestrijdt nooit zal men haar het recht geven om aan de minderheid geen andere keuze te laten dan of haar godsdienstige overtuiging aan de eischen van de school, óf de school aan de eischen barer godsdienstige overtuiging op te offeren. „Ik zou meenen roept de hoogleeraar uit dat, waar de liberale partij pal stond voor dat beginsel, zij daar streed voor algemeen men- sehenrecht tegenover kerkelijke overheersching, van welke zyde die ook mocht dreigendat zij streed voor het kostbaarste dat eeu volk be- Prof. Buys heeft in ’t jongste Giafs-nummer de beslissing van de Tweede Kamer over het onderwijs artikel aan een critiek onderworpen. De titel boven het stuk geplaatst, duidt den inhoud reeds op voldoende wijze aan. De hoogleeraar toch schrijft boven zijn artikel: „Een Lichtzinnig votum” en zijn betoog strekt dan ook om te doen uitkomen dat de zeven liberale leden, die zich voor vrijheid aan den wetgever, ook op onderwijsgebied, verklaarden, daardoor de belangen van hun partij niet alleen, waar de belangen van het land zelf uit het oog hebben verloren. Het eerste gedeelte van het artikel geeft een overzicht van den loop der zaken in de Tweede Kamer. Volgens prof. Buys dacht niemand, na de beslissing gevallen bij het Vie Hoofdstuk „Van den Godsdienst”, dat Hoofdstuk X „het Onderwijs” wijziging zou ondergaan. Men ver wachtte dat dr. Schaepman zijn voorstel tot wij ziging zou intrekken. De loop der beraad slaging bracht intusschen zonderlinge verras singen. Het denkbeeld, ’teerst door den heer De Savornin Lohman geopperd om de beide laatste alinea’s van ’t voorstel-Schaepman weg te laten, werd aangegrepen door mr. Vos de Wael en toen eenige leden der liberale partij mede daarvoor van hun sympathie hadden doen blijken, stond de Kamer eensklaps voor een be slissing van het grootste belang. Plotseling scheen men op het spoor te zijn gekomen van de vurig begeerde oplossing en vijf dagen later den 6 Juni was de meerderheid gevon den, noodig om die oplossing in de grondwet te schrijven. Daarop komt prof. Buys tot de quaestie zelf, en hij aarzelt niet, met allen eerbied voor het gevoelen van andersdenkenden, als zijn meening uit te spreken, dat de zeven leden van de liberale pat tg, die aan het amendement van den heer Vos de Wael een meerderheid ver zekerden, zoowel een verkeerde daad als een ernstige politieke fout te hunner verantwoording hebben genomen, een daad en een fout, waar van de gevolgen wel eens zwaar zouden kunnen drukken op de naaste toekomst van Nederland. Het artikel, gelijk het nu is aangenomen, vergelijkende met het bestaande, vestigt prof. Buys er de aandacht op, dat de eerste alinea van het nieuwe„het onderwijs is een voor werp van de aanhoudende zorg der regeering”, niet alleen de gelegenheid openstelt subsidie te verstrekken aan het bijzonder onderwijs, maar dit zelfs tot een plicht maakt. Terwijl men de vierde alinea van het voorstel-Schaepman Voor heden dus, goeden nacht! Morgen, mijn heer bg daglicht ben ik bereid tot verdere onderhandelingeu.” sWij zullen elkaar slechts weerzien voor het gerechtdat bedenkt gij toch „Ik zal het voor ieder gerechtshof in het land weten te verdedigen, dat ik als vrije engelsch- man gedurende den nacht mijn huis voor nie mand behoef open te doen. Als uw zaak zoo zuiver is als de mijne, dan zult gij uw recht vinden. En daarmee bastaGoeden nacht Hij keerde zich om, ging in huis terug en sloot de deur. De andere wachtte nog eenige oogenblikken, waarschijnlijk in de hoop dat de verdwenene zich bedenken en nog terugkomen zou. Maar hij bedroog zichde deur vau het huis bleef gesloten. Hg draaide zich dus om ea keerde naar den wagen terug. „Wel, die vervloekte stijfkop,” zei hij tot een persoon, die binnen in den wagen zat, „die haait ons een leelgke streep door de rekening. Toen ik haar maar eenmaal had gezien, dacht ik dat het niet missen kon, of wg zouden haar wel weer oogenblikkelijk te pakken hebben. En daar komt die ezel tussciienOeide en maakt dat de zaak in ’t water valt,” „Gij hebt de underiiandeling niet naar mijn zin gevoerd,” antwoordde eeu verdrietige man nenstem uit den wagen. „Wat beteekent het, „Daarop heb ik volstrekt geen plan, maar wel meen ik er u opmerkzaam op te moeten maken, dat, als gij wilt doorgaan met in dezen inquisi- tonalen vorm te spreken, gij gerust de hoop kunt laten varen, verder eenig antwoord van my te zullen ontvangen.” „Het licht volstrekt niet in mijne bedoeling, u te kwetsen, ’t Is daarom dat ik u kortweg meen te moeten zeggen, dat de vrouwspersoon, die gij by u hebt opgenomen, zoo pas, dat wil zeggen omstreeks een uur geleden, uit Bedlam is ontsnapt.” „Ik neem notitie van uwe verklaring.” „Gij weet toch wat onder Bedlum moet wor den verstaan „Zeer zeker. Gij bedoelt daarmee het groote krankzinnigengesticht Bedlam.” „Juist, en daar gij dus niet in twijfel verkeert omtrent ue plaats waaruit de vluchtelinge ontsnapt is, zult gg tevens begrijpen, dat wij niet van plan zijn haar den nacht te laten doorbrengen buiten het gesticht, ’t welk haar ter verpleging is aangewezen.” „In dat geval zoudt gij verstandig hebben gehandeld, u van haar meester te maken alvorens zy in mijn huis was.” „Gg zoudt dus werkelijk dwaas genoeg zijn, u tegen onze opeisching te verzetten Wij zgn in het bezit der vereischte middelen om ons verzoek door geweld te ondersteunen Ik eindig met de door het voormalig Kamer lid, wijlen den heer Van Alphen, in de verga dering der Staten Generaal gesprokene merk waardige woorden „Rechtvaardigheid is het behoud der rijken, en de zedeloosheid derzelver verderf (zïo Staatscourant van A°. 1821 no. 183, kolom 5) Makkum (Friesland) den 1 Juli 1887. L. A. II. de MEPSCHE CROMMELIN, Rijks- Ontvanger. P.S. Ik stel l°/o voor inkomstenbelasting, maar men zou ook wel meer procenten, of ook naar een opklimmend tarief kunnen stellen, mits nooit: „Un impót unique” beoogende daarom stel ik een laag percentage. zitten kan, voor beschaving en godsdienstvrij heid dat zij streed voor hen die vaak met hartstochtelijken ijver op algemeen stemrecht aandringen, omdat een zekere mate van volks ontwikkeling dan toch wel onmisbare voorwaarde zijn zal om dat recht te kunnen verwezenlijken; dat zij streed voor hetgeen nu honderd jaren lang haar levensbeginsel is geweest, haar eer en haar roem dat zij streed voor elke min derheid, voor rechtzinnigen, vrijzinnigen en on- geloovigen, voor Christenen en voor Joden, voor roomsch en onroomsch dat zij streed voor de meerderheid zelve door haar bij voorbaat de tenten te spreiden waaronder het haar vergund zal zijn veilig te rusten, wanneer zij, op nare beurt overwonnen, vermoeid en gekneusd ter neder ligt.” Hoe men voor dit beginsel een plaats kon weigeren in de Grondwet, onder voorwendsel dat het niet behoort tot die welke eenparig door het geheeie volk beleden wordt, blijft hem een raadsel. Daarna stipt hij de gevaren aan die uit een regeling kunnen voortvloeien, gelijk de rechter zijde ze wenscht. Had Nederland groote kringen van bevolking zoo samengesteld, dat alle kerk genootschappen daarbij hun bijzondere scholen konden hebben, dan zou de zaak een andere zijn, maar in de meeste gemeenten zullen de minderheden meestal te gering zijn om de op richting van een bijzondere school mogeljjk te maken. Nu wil de heer Buys niet beweren dat de liberale partij later niet getrouw zal zijn op haar post, ook al wordt zij door de nieuwe kieswet wat hij verwacht minderheid, maar dan zal de meerderheid zich beroepen op de verklaringen, door de vrij zin nigsten onder de vrijzinnigen in de Junimaand van 1887 uit gesproken! Neen, hij blijft het betreuren dat men hier zal invoeren wat in Belgie zeer slechte vruchten heeft gedragen eu al wil hij toegeven dat het wegvallen der Grondwettelgke waar borgen ons nog niet dadelijk al die rampen zal brengen welke door die waarborgen worden gekeerd de gewoonte is een groote macht en het openbaar onderwijs in onze zeden zoo zeer doorgedrongen, dat ook de sterkste meer derheid zou aarzelen met die gewoonte te breken maar toch acht hij het een zonderlinge roe ping van de Staten-Generaal om te willen onder zoeken of het volk zich misschien ook zonder grondwettelgke waarborgen redden kan. Na daarop kortelijks de argumenten, door de afgewekea liberale leden aangevoerd, te hebben gewogen, stelt prof. B. ten slotte de vraag, door welk motief deze leden zijn geleid. Het votum moet ingegeven zijn door de hoop, het welslagen van de groud wetsherziening tot een stellige ze kerheid te maken, maar nu komt het den hoog leeraar voor, dat dit doel juist’t allerminst daar door is bereikt. Juist door dat votum is het succès twijfeiachtig geworden. Sneuvelt het voorstel-Schaepman in de Eerste Kamer, dan wordt het kwaad tot een minimum herleid, maar komt het dat gevaar te boven, dan zal de pas en zoo moeilijk geheelde breuk in de ge lederen der liberale partg op nieuw worden blootgelegd. Bij de aanstaande verkiezing toch zal dan gekozen moeten worden tusschen dezen en genen der liberale partij. En gesteld dat men ook over dit bezwaar triomfeert, dan zal art. 194 niet te redden zijn dan door een der minderheid, een veto van ’t welk geen delijke kracht uitgaat. In het geheeie parlementaire incident heeft hem overigens nog het meest getroffen het volkomeu gemis aan organisatie bg de liberale partij het plotseling laten varen van een be ginsel, dat sedert 1848 door haar beste krachten werd gewijd en gesteund. Bij de vele en velenei beschouwingen over het oude en het nieuwe onderwijsartikel in de Grondwet is zelfbeperking plicht. Wij maken hier dus verder pro memorie melding van het viertal artikelen door de N. R. Ut. aan het vraagstuk gewijd en bepalen ons tot de conclusie waartoe het blad komt. Zij luidt aldus „En waarop komt nu, ontdaan van alle be dekking, het geschil, waarvoor wij staan, neder? Hieropof de meerderheid, dat wil niet zeggen de meerderheid van een, door een klein ge deelte van het volk gekozen parlement, met het volksonderwijs moet kunnen doen wat haar be- lieltof het, evenals in Belgie, eeu partij, die tijdelijk de macht heeft, zal vrij staan, het openbaar onderwijs onder den voet te halen en I minderheden in hun geloof te krenken, om I straks als de wind keert, alles weer te zien onderstboven keerenof het onderwijs van j het volk en de eerbiediging van de godsdienstige overtuigingen al of niet behoort onder de dingen die een grondwet boven de wisselingen van het politieke kansspel behoort te verheffen. In dat I geschil zouden wij met gerustheid de uitspraak der stembus inwachten.” Dat het eerste gedeelte dezer conclusie eigen lijk een betoog voor algemeen stemrecht is, wordt terloops door ’t Hand, opgemerkt. Nog moet worden vermeld, dat de heer Van Hamel, voorzitter van het bestuur der „Liberale Unie”, in antwoord op de woorden, waarmede ’t Hand, de missive aan de afgevaardigden be groette, op de onjuiste voorstelling wijst, waar aan het blad zich schuldig maakt. Het bestuur der Liberale Unie klampt zich niet vast aan de bestaande lezing, omdat het tegen de nieuwe isi Ware een andere lezing b.v. die van de heer De Beaufort c. s. aangenomen, dan zou het bestuur zich daar waarschynlgk wel mede vereenigd hebben. Het Hand, antwoordt hierop, dat het prac tised vrjj wel op ’t zelfde neerkomt, terwijl de Amst. vraagt, waarom de Liberale Unie dan niet de formule heeft aangegeven, die zij wenscht aangenomen te zien en die aan het geschilpunt een einde zou kunnen maken. Nog zij vermeld, dat dr. H. J. Betz in het Rott. Hbl. tegen de meening vau ’t bestuur der Liberale Unie opkomt, waar dit in art. 194 de waarborg vindt tegen krenking van godsdien stige overtuigingen. In de woorden ligt ze niet en de „historische beteekenis”, waarop sommi gen zich beroepen, is niets dan eigen interpre tatie. Dr. Betz eindigt zijn beschouwing aldus: „Ik neem schertsenderwijs aan, dat onze schoolwet achter art. 194 eiken aanval veilig kan afwachten. Is dit voor de liberale partj een geluk Sommigen beweren, dat deze partij sinds jaren indutte. Ik ben te beleefd voor zoo krasse betichting, nochtans schijnt het, dat wat gymnastiek hare lenigheid zou vergrooten. Ea wijl veler liberalisme in de schoolwet opgaat, ware het misschien daarom alleen reeds weasche- lijk, hun den (gewaanden) steun van art. 194 te ontnemen. „Bovendien, al bleef het behouden, de aardig- hei koe gel hei rii

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1887 | | pagina 2