GHlI.IVniA HIT 1IIIMD1SSEHÏ SBK.
■ffi- B HIIEilTBTIMLID IWIl M
1
1.
1887.
No. 63
T W E E-E N-V EERT 1 GST E
6 v u <i u st u s.
Z A. T E Lt 13 A. O
50
U I T DE PERS.
I
heelt van aanneming.
IS
V
m-
;er,
oet
jen
ger
m
a
Mt
e-
m
ju
Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
Abonnementsprijs voor 3 maanden ƒ1.franco per post ƒ1.25.
Alle brieven en stukken, uitgave oi redactie betreffende, franco
in te zenden.
1:
.a-
en
de
lie
3H
n-
lo.
)l),
v
>0,
00
lo. -
veranderen, die uit hunne handeling geboren is.
Het blijit niettemin vaststaan, dat het voor
de liberale partij in den lande, vooral voor haren
conservatieven vleugel, de wijste partij is, zich
stiliekens neder te leggen bij de door de zeven,
trouwens met sympathie van meerderen in de
Kamer iiitaelnlrto heslissincr en dat het heslnit
soonlijke is. De achting, die wij u toedragen,
en het besef van den noodlottigen invloed, dien
het thans door u gegeven voorbeeld op de po
litieke samenleving moeten uitoefenen, legden ons,
naar wij meenden, den plicht op rechtstreeks
tot u uit te spreken wat in ieder gemoed om
gaat.”
Na daarna te hebben gewezen op de mogelijke
gevolgen van de handeling der Liberale Unie,
besluit hij zijn artikel aldus
De Liberale Unie heeft vergeten, dat politieke
leiders zich bij hunne adviezen moeten laten
leiden door de actualiteit. Men kan de hande
ling der zeven betreuren, verwenschen zoo men
wil maar men kan den staat van zaken niet
Kamer, uitgelokte beslissing en dat het besluit
der Liberale Unie, te trachten de verwerping te
erlangen, een fout is. Tot dusver hebben de
fouten der Unie weinig kwaad gedaan, omdat
hare adviezen niet zijn gevolgd. De Eerste
Kamer zal misschien ditmaal gelegenheid geven
de proef op de som te maken. Dan zal het
blijken, dat het noch bevorderlijk is aan de
liberale beginselen, noch aan de eendracht onder
degenen, die nu eenmaal in de liberale partij
moeten samenwerken, thans nog onveranderde
handhaving van artikel 194 als shibboleth te
willen aannemen, al zij het ter sluiks en in den
onoprechten vorm van bestrijding van elk voor
stel tot wijziging van dat artikel, hetwelk kans i
van nannaminff.
De Amst. is van meening dat prof. Buys
verplicht is te antwoorden op de verschillende
bezwaren, tegen zijn Gii/s-artikel „een lichtzin
nig votum'” ingebracht. Nu het Gb'ds-nornmer
van Augustus geen letter van den hoogleeraar
bevat, richt het blad tot hem persoonlijk het
woord en zegt o. a.
„Waarom in geen enkel blad, bij een strijd
die heel het staatkundig Nederland in beroering
brengt, een enkel woord
„De strijd over art. 194 is zeker niet van be-
I lang ontbloot, maar meer waarde dan aan dat
I Grondwetsartikel in eenigerlei vorm, schrijven
I wij toe aan het voorbeeld, dat de Leidsche
I hoogleeraar in het staatsrecht aan zijn discipelen
en aan zijn geestverwanten geeft.
„Welnu, het voorbeeld, thans door u geboden,
I om een hevigen aanval te richten op personen
I als de hh. Gieichman c s.om de Eerste Kamer
[I en de liberale kiesvereenigingen in den lande
I op te zettenom beweringen te uiten in strijd
I met kortelings door u zelf uitgesproken overtui-
I gingen en bij dat alles, zich niet te verwaar-
I digen een nader betoog te leveren van de juist-
I heid dier gedragslijn of te herroepen wat in
L haast en drift uit de onbewaakte pen is gevloeid
F ziedaar een voorbeeld zonder wederga.
„Ook door u is meermalen de liberale partij
I en de parlementaire meerderheid streng gegispt
I en de moreele zijde van het politiek bedrijf,
I als de meestbeteekenende, in het oog gevat.
„Van welken invloed echter moet uw harts-
I tochtelijk en lichtvaardig spreken, gevolgd door
I een volstrekt stilzwijgen, zijn op het gedrag van
het parlement, waarvan gij de zwakke plaatsen
1 door en door kent? Wanneer de gevierde
p Leidsche hoogleeraar, de man de;' studeerkamer
op behoorlijken afstand van het Binnenhof
gezeten den eersten eisch van eiken strijd,
de ridderlijkheid, gering schijnt te schatten
wanneer zelfs de professor de beteekenis van
een oratorischen aanval en uit val boven de
innerlijke waarde van degelijke, zuiver gehouden
argumenten schijnt te stellen wanneer de man
L der wetenschap aan zgn geestverwanten de
methode leertniet te antwoorden op het ver-
weer van aangeklaagden, maar hen dood te
zwijgen of dood te stemmen, wat maakt de
machtige voorganger, zijns ondanksonbewust, van
I het parlement?”
„Wij behoeven niet te zeggen aldus besluit
het blad dat voor ons deze strijd een onper-
we
jeu
ik-
bij
>,ek.
ralen.
„Ik heb allen grond om de ultramontanen niet
te gelooven, als zij zeggen op te komen voor
vrijheid en rechten ik ben nog altijd niet
zonder hoop, dat de liberalen eindelijk zei ven
zullen gelooven aan hun in menig opzicht schoo-
ne leuzen.”
’t Zijn dus de liberalen, die dr. Bronsveld
wenscht te steunen, niet de sceptische mannen
als Van Houten en Farncombe Sanders, of man
nen van ’t gehalte van De Meyier en Lieftinck,
maar mannen die gelooven en die geen geloofshaat
verblindt. Onder hun gelederen zijn nog edele
mannen, die aan ’t Evangelie gelooven, en ook
dezulken die, ofschoon zij erkennen niet te ge
looven, toch voor het geloof eerbied koesteren en
het te hoog stellen om het te gebruiken als een
masker, als een middel om er de hartstochten
mee op te zweepen. Zulke mannen zullen al
thans het heiligste niet ontheiligen en hun kan
men geloof schenken, als zij zeggen te zullen
opkomen voor vrijheid en recht. Van dr. Schaep-
man gelooft dr. Br. dit niet. En als de anti-
revolutionaren zeggen het te willen, dan moet
hij hun antwoordenik geloof u, maar gij zult
het niet kunnen.
ADVERTENT1ÈN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents,
voor eiken regel meer 7*/a Cents. Bij abonnement is de prijs be
langrijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij den
Uitgever.
In de „Kroniek” der Stemmen geeft dr. A.
W. Bronsveld mede zijn beschouwing over den
toestand van ’t oogenblik, zoo in kerk ais staat.
In den strijd over art. 194 neemt hij een bij
zonder standpunt in. ’t Verheugt hem dat de
oogen van sommigen der liberalen zijn openge
gaan voor de onbillijkheid welke er in lag dat
de neutrale school, ook al werd ze door een zeer
groot deel van ons volk niet begeerd, toch in
de Grondwet voor voldoende werd verklaard en
overal moest worden opgericht en uit de alge-
meene kas bekostigd. Maar nu hij niet weet,
wat hij er voor in de plaats zal krijgen, behoudt
hij liever wat hij heeft. Hij vreest n.l. eerder
van slechter dan van beter conditie te worden.
Of wij krijgen een zeer liberale kamer met een
gelijkgezind ministerie, en dan zal van conces
sion geen sprake meer zijn, of wij krijgen een
Kamer, geïnspireerd door dr. Schaepman, dat
is door den pauselijken nuntius, gesecondeerd
door de zoogenaamde „anti-revolutionairen”, en
dan zou het staatsonderwijs op alle mogelijke
manieren worden gefnuikt en alles worden be
vorderd wat den roomschen voordeelig kan zijn.
In beide gevallen zal het christelijk nationaal
schoolonderwijs de dupe der geschiedenis worden.
Het is in deze gevallen zeer moeilijk de te
volgen gedragslijn te bepalen.
Tegen degenen, die lid zijn van de „anti
revolutionaire” Kamerclub, verzet dr. Bronsveld
zich in elk geval. Gemeenschap met de kerk-
bestormers moet ieder geloovig mensch beslist
af breken, daar zij den eerbied voor het gezag
ondermijnen en alle piëteit dooden. En dr. Br.
windt er geen doekjes om. Men oordeele
„Hun geüeele opvatting van het Evangelie is
onevangelisch, en werkt het farizeïsme in de
hand. Zij durven het Evangelie niet aan. Zij
durven het nergens wagen met Christus, met
Christus alleen. Zij vervreemden van kerk en
godsdienst de kinderen van dit geslacht, en wie
zg voor hun kerkbegrip winnen, zijn zeloten,
wier geestelijk leven door onheilig partijvuur
wordt verteerd en verdorven. Neen, dat is niet
het Christendom, maar een kerkelijk-politieke
partij, die met wereldsche middelen Gods gees
telijk rijk zoekt te bouwen, en met geliefde
doch versleten leuzen de menigte verleidt.”
Daar, waar de keuze staatroomschen of li
beralen, valt de beslissing gelijk zich liet
verwacuten ten voordeele der laatsten uit.
Rome wordt door dr. Br. met vertrouwd. Als
de roomschen de macht in handen kregen, zouden
zij andersdenkenden geen recht doen. En tot
hen, die zeggen dat zg toch geen meerderheid
zullen worden, klinkt het
„Zijn zij in Duitschland ook niet in de min-
derneid, en heeft daar de Curie niet gezege
vierd Zijn het de roomschen niet, die art. 194
in de Tweede Kamer een nederlaag wisten toe
te brengen Groeien zij niet in macht, en be
wijzen zij ooit een dienst, die niet duur moet
worden oetaald En weet het welRome is
overal hetzehde. In de Minahassa en in Suri
name, in Zweden en in Spanje, ’t Kruipt, waar
het niet gaan kan, en waar het staat, vertreedt
het zgn tegenstanders. Ik kan niemand stemmen
die Kome steunt, die aan Rome verplichtingen
heeft. Df;t hebben op ’t oogenblik wel de anti
revolutionairen, wier politiek leven bijna geheel
in de handen van Rome is, maar niet de libe-
Men schrijft uit Amsterdam, dd. 1 Aug. aan
de Zw. Crt.
Een uur reeds vóór de opening der groote
betooging ten gunste van de invrijheidstelling
van F. Domela Nieuwenhuis, heden avond in
Maison Stroucken gehouden, op initiatief van het
bestuur der Unie, ter bevordering van maatschap
pelijke belangen, was de groote zaal stampvol
en stonden honderden voor de deur die niet
meer konden toegelaten worden. Deze kortten
zich den tijd met optochten, waarbjj de zooge
naamde socialistische vrijheidsliederen weerklon
ken, ’tgeen de betrekkelijk niet al te talrijke
politie niet scheen te kunnen of te willen
beletten. De liederen weerklonken zelfs tot in
de zaal, want de groote nieuwe zaal van
Stroucken is zoo ingericht, dat bij warm weder,
zooals heden, het dak voor een groot deel open is.
Prof. A. Pierson hield een betoog, dat het
vonnis van D. N. thans behoorde opgeheven te
worden, omdat het berustte op een wetsbepaling,
die omtrent denzelfden tgd door een mildere werd
vervangen. Naar aanleiding van die rede stelde
het bestuur, nog voor er debat gehouden werd
voor, om het bestuur der Unie uit te noodigen
zich tot de regeering te wenden ten behoeve
der invrijheidstelling van D. N.
Mr. Rudolf R. Benjamins achtte deze motie
veel te algemeenzij is op alle delicten toe te
passen, en dus zou er bij ieder delict aanleiding
bestaan om een meeting als deze te beleggen.
Van der Stadt beweerde dat de inleider abuis
had toen door hem gezegd was dat het goddelijk
recht van gratie aan den Koning was gegeven,
en wij moesten verzoeken om D. N. in vrijheid
te krijgen. Feitelijk berust het recht van gra
tie verleenen bij de regeering en van de regeering
vraagt men geen gratie, maar eischt men recht,
en nu was D. N. veel te edel, veel te rein en
stond hij veel te hoog om een gunst of genade
van de regeering te vragen. Hij protesteerde
daartegen dan ook namens D. N.
Mr. D. Simons betoogde het onaannemelijke
van de motie, want zoo zou men honderden
veroordeelden -dadelijk met D. N. in vrijheid
moeten stellen. Hij deed uitkomen hoe groot
nog de onkunde was over het begrip van gratie
gratie is geen gunst, maar de hoogste toepassing
van het recht. Voorts nam hij den Ned. rechter
in bescherming tegen insinuatien van verkeerde
rechtspleging.
Mr. C. A. Spin, oogenschijnlijk kalm, doch,
te oordeelen naar een los blaadje papier dat hem
in de hand trilde, bevende van aandoening, zeide
als anti-revolutionair te spreken, om daarna he
vig uit te varen tegen de dagbladen in ’t algemeen
en tegen het Handelsblad, Nieuws van den Dag
en Haagsche Dagblad in ’t bijzonder. Na her
haaldelijk door stemmen uit de menigte tot de
orde geroepen te zijn, verklaarde hij kort maar
bondig, dat de pogingen der Unie mannelijk en
krachtig moesten gesteund worden.
Zekere Kemman, onderwijzer eener vrije school,
gaf als zijn meening te kennen dat D. N. onmid
dellijk in vrijheid gesteld moest worden. Als
dit niet geschiedde, moest de minister Du Tour
maar worden afgezet.
J. A. Fortuyu wees op het zonderlinge van
het stellen van een motie nog voor gedebatteerd
was, om daarna aan ’t adres van mr. Simons te
zeggen, dat gedaan onrecht moest hersteld wor
den, zoowel ten opzichte van een bedelaar als
van D. N.
Nog enkele redenaars van den derden en vier
den rang meenden hun stem in de vergadering
te moeten doen hooren, waarna de motie, nadat
nog het bestuurslid de heer F. van der Goes
Mr. S. van Houten bespreekt in het jongste
nommer van de Vragen des Tijds het besluit
der Liberale Unie van 10 Juli jl. Hij brengt
in herinnering wat het vorig jaar bij de behan
deling der grondwet is geschied en hoe toen een
30tal liberalen hebben gestemd voor het voorstel
van den minister Heemskerk, waarin zeer groote
eischen der clericale partij werden ingewilligd.
Toch heeft dit niet belet dat de liberale partij
in den lande deze mannen op nieuw aanbeval.
Thans nu een zevental, zonder iets op te offe
ren van het bestaande schoolstelsel, eenvoudig
vrijheid wil laten aan het volk, wordt over hen
de staf gebroken. Mr. van Houten begrijpt dat
niet en hij kan nog veel minder vatten, hoede
president der Liberale Unie nadrukkelijk kan
doen uitkomen, dat het adres tot verwerping
van het thans aangenomen onderwijsartikel niet
uitsluit verzoeningsgezindheid ten opzichte der
onderwijsregeling.
EERSTE KAMER.
U B A ra
SNEEKER
HINN EXL INE».
i
f
1'
s
i
i
s
9
i
3e
JO.
>er
inr
4e
.0,
De algemeene beschouwingen over de grondwetsherziening
zijn Donderdag aangevangeu. De heer Pijnappel achtte de
Tweede Kamer niet onbevoegd tot behandeling en deelde niet het
bezwaar dat te veel overgelaten werd aan den gewonen wet
gever. Hij beschouwde de herziening uit het oogpunt of ze
de nationale eenheid versterkte; alleen voor die regelingen,
die dit doen, zal hy’ stemmen, byv. troonsopvolging hoofdstuk
lil, defensie en het voo rstel-Schaepman, maar hij is tegen het
voorloopig kiesreglement. De heer Elout van Soeterwoude
hield vast aan het argument eener ongrondwettige samenstel
ling der Tweede Kamer. Bovendien was hij tegen het overla
ten aan den gewonen wetgever van vele punten, terwy’l hij
eindelijk meende, dat deze herziening het godsdienstig leven
des volks niet zou baten, eer verminderen. De heer de Bruijn
achtte deze herziening niet noodzakelijk en de behandeling in
strijd met de grondwettige voorschriften. De inhoud is on
duidelijk en onjuist, bijv, wat het kiesrecht betreft. Bovendien
wordt te veel overgelaten aan den gewonen wetgever.
De heer Schimmelpenninck van der Oye h ad veel liever een
reformbill gewenschtdeze herziening achtte hij niet noodig
en niet door het volk begeerd. Hy betreurde het wankelend
standpunt der regeering in zake het onderwijs en hy zou tegen
eenige hoofdstukken stemmen. De heer Vening Meiuesz be
streed de theorie van den heer Pijnappel en meende dat de
Grondwet niet beperkt behoeft te zijn, maar de rechten en
vrijheden van het volk moet waarborgen. Hij zou vóór stem
men, al betreurt hij dat de eisch twee derde voor eeue her
ziening der Grondwet is gehandhaafd. De heer van Naamen
acht de Herziening zeer schraal. Hij betreurt het ontbreken
van leerplicht en den termijn voor de indiening der voogdij-
wet, ue wet op de adm. rechtspraak en verbetering der levende
strijdkrachten.
De heer Roëll en de minister Heemskerk verdedigden uitvoe
rig de voorstellen. Laatstgenoemde kwam vooral op tegen de
bewering van partijstemmingen in de Tweede Kamer. Het al-
j gemeen debat is gesloten.
Heden voortzetting. (Zie Telegr.)