VRAAG EN ANTWOORD.
Beate Wegner.*
FEUILLETON-NUMMEB. (161.)
voor- volg afgelegd
zoo airdig spelen kon als japon. Zij
viol nn ta n? J
BIJBLAD beboerende bij de SNKEKER
COURANT van ZATERDAG 29 JAN. 1894.
e
t
e
e
i
r
i
i
t
1
van Theodob Helm.
(Vervolg.)
rt
n
.0
r
n
e
r
vroeg ik J
eerder daarop gekomen was
hebben. Zorgvuldig maakte ik toilet en tus-
schen twaalf en éen uur ging ik er naar toe. I
Met kloppend hart liep ik de trap op. De meid
zei mij. dat juffrouw Wegner thuis was, maar
na eenige oogenblikken kwam zij terug met
de boodschap, dat de juffrouw verhinderd was
mij te ontvangen. Het bloed vloog mij naar
’t hoofd. Zonder een kaartje af te geven liep
ik naar beneden en de deur uit, tusschen de
tanden zooiets mompelende van „dwaze preutsch-
heid“ en „professoren-trots*. Ik voelde een
bittere wrevel bij mij oprijzen. Al de fraaie
redeneeringen, welke ik voor L™. LM IIL^
houden, kwamen mij voor den geest en ik be
gon daarbij van spijt te lachen.
„’s Avonds schreef ik haar allerlei dwazen,
hartstochtelijken onzin die mij maar voor de pen
kwam. Ik schreef dingen waaraan ik eenige
oogenblikken te voren zelfs nog niet gedacht
had over mijn liefde, mijn wanhoop en,
üod mag weten wat al meer. Ik was toen nog
heel jong, even over de twintig, en bedwelmde
mijzelf door mijn eigen gevoel als met een ster
ken, zoeten drank.
„Den volgenden dag kreeg ik antwoord van
haar. Ik kreeg dus toch antwoord. Een
bitter gevoel bekroop mij. Ik dacht onwille
keurig aan allerlei geparfumeerde briefjes die
ik als. schooljongen ontvangen had. Dit echter
was niet geparfumeerd. Op gewoon wit papier
was met een duidelijke, stijve hand het volgen
de geschreven/
„Waarde heer Weiman,
ongedwongene der ouderwetsohe gast
vrijheid, welke mijn broeder en ik in beoefening
brengen, heeft u doen gelooven dat wij ook in
andere maatschappelijke verhoudingen de gren
zen verder hebben uitgezet als anders in onze
sringen gebruikelijk is. Het is voor de eerste
maal dat ik op een soortgelijk misverstand ge
stuit ben en het doet mij te moer leed, om-
mijn broeder, behoudens het belang dat hij
nn UT .8treveu stelt, naar tij mij zeide ook
°n hhchten van dankbaarheid jegens u te ver-
vu;leh heeft. Mijnheer uw vader heeft hem
toen Frans een heel jong student was, met
jzonder veel goedheid in zijn huis ontvangen,
ea t zou voor mijn broeder een aangename
2.)
„Ik vond die verzen bijzonder mooi, zoo ge
heel h la Heine, en ik las ze verscheidene ma- I
Jon 1111/1 nrron ^P/vnvrr’il i Kr rl zx »-xl-i xxl-z-v rm.->-Kt zx ir» zKzx
schuiflade van mijn schrijftafel leggen wil, valt blik bleef gevestigd op de zitbank b j den haard,
mijn oog op een couvert, ’t welk er van grootte i Daar zitten ze nu I -3
en formaat precies bij past,
oogenblik heb ik ze er
en
Hoe zou ik mijzelf hebben kun
nen berooven van dien stillen, heerlijken vrede,
die mij daar beving zoodra ik den drempel van
dat gezellig vertrek overschreed, waar broeder
en zuster mij met hunne gelijkmatige kalme
opgewektheid en warmte ontvingen. De furiën
die mij gedurende den dag vervolgden, het on
stuimig verlangen en do pijnigende onrust, zij
verlieten den armen Orestes aan de poort van
zijn heiligdom, en zoo kon ik daar urenlang
zitten in de vroege schemering van den winter
avond, haar over haar werk gebogen gelaat, dat
ik mij nu overal en altijd zeer goed kon vc:r
haar had willen stellen, altijd weder op nieuw bewonderende,
als zij haar kopje aan kant schoof en het mij
reeds lang bekende werkmandje te voorschijn
haalde, waarin zulko allerliefste meisjes-zaken
verborgen waren. Al die doozen en doosjes
met bonte knoopen en vreemdsoortige stalen
en bronzen gespen die glinsterende strengen
zijde, waarmee mon
i er ’t een of ander viel op te winden, waarbij
haar fraaie hand dan zoo gemakkelijk even de
mijne kon rakenhet werk-patroon met de
merkletters B. W.welke ik natuurlijk altijd
in „Beate Weiman* vertaalde het met goud
druk versierde notitieboekje dat zij elk oogen
blik voor den dag haalde om kleine huishoude
lijke dingen aan te teekeuen, waarbij zich dan
op het blanke voorhoofd een allerliefst rimpel
tje vertoonde de zoete geur die een jonge
vrouw omgeeft, dat alles was voor mij een
nieuwe toover-atmosfeer, waarin ik mij stil en
vroom bewoog, met heilige schuwheid elk woord
en elke beweging vermijdende welke mij uit
mijn paradijs had kunnen verdrijven. Beate
bleef zich steeds gelijk met haar bedaarde vrien
delijk, aan welke zij, tot mijn groote ergernis,
iets moederlijks wist te geven, en de professor
gedroeg zich vau dag tot dag voorkomender.
Als wij daar zoo tegenover elkaar zaten aan dé
ronde tafel en hij, met zijn eiken dag herhaal
den vragenden blik op zijn zuster, een sigaar
had opgestoken, dan verkeerde hij in zijn prettig
ste stemming. Goedhartig sarcastische en treffen
de opmerkingen over’t geen van verre en nabij was
kwamen als om strijd over zijne lippen met de’
blauwe wolkjes, die hij, tot kunstige kringetjes
gevormd, zoo graag de lucht mocht inblazen
In die i
zich niet als de geestige professor maar als
de goede edeldenkende man, en menig vrucht
baar zandkorreltje heb ik daar voor mijn ge-
heele leven mee weggenomen. Gewoonlijk
ging ik heen als de lamp werd opgestoken en
ook de professor zich in zijn studeerkamer te
rugtrok om te werken meermalen echter schoof
Beate mij een boek toe „kom, wilt gij mij een
beetje voorlezen en ik las.
„Die goede ziel vermoedde zeker in ’t minst
niet, welk een zoet vergift zij mij toereikte
hoe elke gesmoorde smart en elk zalig genot,
taal en uitdrukking ontleenden aan hare dich
ters om tot mij te spreken. Het waren de
meest verschillende boeken welke voor mij la
gen, oud en nieuw en uit alle landen der we
reld, maar allen spraken toch dezelfde taal
van het hart, het eenige Volapük, dat overal
wordt verstaan.
„Vaak zag ik tranen in haar oogen glinste
ren als ik gelezen had, en meermalen voelde
ik dat haar groote oogen op mj geslagen wa
ren, terwijl ik las.
„Zóó verliepen er weken tot aan kersttijd.
Gedurende de feestdagen was ik thuis. Ik was
daar een weinig opbeurend gezelschap voor mijn
alleenwonenden, weinig spraakzamen vader, en
zoodra ’t maar eenigszins kon dadelijk na
Nieuwjaar keerde ik naar J. terug. Met
een vreugdekreet snoof ik de rook van de steen
kolen in, die mij van het spoorwegstation tege
moet kwam. Het had hard geregend en de
slecht geplaveide, heuvelachtige stad bood een
alles behalve lieflijk gezicht aau, maar ik
had een gevoel alsof ik na een lange, smarte
lijke ontbering weer in mijn zoet geboorteland
terug was. Op den gewonen tijd stormde ik
vervolgens naar de Wegner’s. Alles was daar
nog als vroeger, alleen een slank dennenboom
pje stak zijn welriekende takken heel ernstig
uit tusschen het palmachtig groen in de groene
kameren er was iets dat anders was, wat
Dat wist ik niet recht. Misschien zat het alleen
bij mijzelf? In de verte was het mij voorge
komen alsof ons verkeer nog ver trouwelijker,
nog hartelijker geweest wasin mijne droomen
stond ik Beate zóo naen thans thans voelde
ik dubbel de onzichtbare slagboom, dien zij met
een enkelen blik, een gebaar tusschen ons op
wierp en ik knarsetandde tegen mijn boeien.
En zoo bleef het ook in den eersten tijd. Meer
malen beschouwde ik mijzelf als iemand die
overlast aandoet en bleef ik geheel weg, en
daarna vond ik mij bitter gekrenkt dat men
mij niet scheen gemist te hebben. En als ik
op mijn heilig uurtje gasten bij de Wegner’s
aantrof, dan schoof ik verdrietig als een onte
vreden huisdier in een hoekje en voelde ik mij
bijna door wrevel verteerd.
„Dat drukkend gevoel nam gedurig bij mij
toe. Eindelijk bleef ik geheel weg, want ik
voelde dat het boven mijn krachten ging. Mijn
zeer aanstaand doctoraal examen bood mij een
welkom voorwendsel voor mijn wegblijven.
Met ijzeren wilskracht begroef ik mij in mijn
boeken, en zoo ging de tijd op looden schoenen
en treurig voorbij. Het paaschfeest stond voor
de deurik had mijn examen met gunstig ge-
en nu kwam het op ’tafscheid-
nemen aan. Kon en mocht ik terugkomen
„Toen ik voor haar stond misschien voor
de laatste maal werd mijn gevoel mij de
laas mijn stem weigerde mij haar dienst, de
tranen liepen mij over ’t gezicht, ik wankelde,
viel voor haar neder en verborg mijn koorts
achtig gloeiend gelaat in de plooien van haar
Zij was erg verschrikt: Wat’s dat?
Wat scheelt u?“ vroeg zij bevende. „Niets,
niets nieuws antwoordde ik, mijn best doende
om te bedaren„ik bemin u, dat’s alles, en
ik ik kan niet meer.* Ik greep haar beide
landen. Zij week achteruit. „Maak het ons
beiden nu niet moeilijker als noodig is,* zeide
zij met een lachje dat mij door ’t hart sneed,
en vervolgens na een kleine pauze „Kijk
eens, ’t is maar goed dat gij juist met mij,
zoo’n oud, beredeneerd persoontje, die uwe
moeder zou kunnen zijn, in aanraking gekomen
zijt.“
„Ik hoorde nauwelijks wat zij zei. „Verstoot
mij niet, verstoot mij niet«iep ik smartelijk.
„Luister nu naar mij,* zeide zij op zachten toon,
terwijl zij plaats nam op de kleine zitbank,
waar zij nevens stond„zoo kèn ’t niet langer
gaan en zoo zhl ’t ook niet langer gaan. Ik wil
heel wel gelooven dat gij mij thans bemint,
ofschoon gij misschien zelf spoedig genoeg over
dat haastig opgekomen gevoel zult lachen. Wat
vreemds is er trouwens aan, dat een jongman
liefde meent te gevoelen voor het eenige vrou
welijke wezen met wie hij meermalen in aan
raking komt Ik zou bijna kunnen vragen
wat gevaarlijks steekt er ook in Althans
mij, die om honderd redenen voor u niet in
- - -aanmerking komen kan: is het niet een ze-
gezegende namiddaguren vertoonde hij luk dat gij juist met mij in aanraking kwaamt?*
mers geen kwaad En nu schrijf ik er onder,
zoo mooi als ik ’t kan „Villa-straat.* Lluz.uut
Dat komt ook zonder nummer aan zijn adres.
Ik heb er immers werkelijk geen Daar of meer bleeke lippen en het min of meer
ligt er toch nog een i j j“ t o
ik plak het er op „voor.de grap* en leg den naderde. Dat klein beetje verlegenheid bracht
brief op tafel neer. j' 1j _v
uitga om te eten, denk ik niet meer om de kalmte, zoodat ik in staat was deel te
geheele zaak, of liever ik tracht me dit zelf
wijs te maken. Werktuigelijk neem ik den brief
van de tafel en laat dien, zonder te willen na
denken, in de naastbij zijnde brievenbus glijden.
Eerst nü stel ik mij voor mijzelf aan alsof ik
schrik, maar stap ook dadelijk door, blij, dat
ik mijzelf zoo gefopt heb.
„Terwijl ik den volgenden morgen toevallig
mijn brieventasch doorsnuffel, vind ik een door
mijn vader aan professor Wegner geadresseer
den brief, een van de aanbevelingsbrieven wel
ke ik nooit had afgegeven. Plotseling schiet
mij nu blozend mijn erg jongensachtig gedrag
te binnen. Wat zal ik doen Er naar toe
gaan Haar excuus vragen En den brief maal.
gedachte bij mij op dat het eene onvergeeflijko dat zij niets merkte.
onbeleefdheid van mij wezen zou, als ik er, na n’u van avond dadelijk een stukje brood mee
de vriendelijke uitnoodiging, geen visite ging eten,* voegde de professor er bij. Daar Beate
maken. Hoe was ’t toch mogelijk dat ik niet n°g altijd bleef zwijgen, wendde ik eene uit
eerder daarop gekomen was Dan zou ik die i noodiging voor en nam afscheid. Maar ik
dwaasheid met het gedicht ook niet begaan kwam terug. Hoe zou ik mijzelf hebben kun-
Zij zei dat alles op een vreemden, scherpen toon,
die mij, in verband met hare aan den dag ge
legde gelatenheid, zenuwachtig maakte. „Waar
om mij dat alles gezegd vroeg ik heftig, ter-
wijl ik op nieuw hare hand greep. Haar groote J
oogen namen een ernstige uitdrukking aan. „Tlr
zou zoo graag uw geneesheer willen zijn,* zeide J
zij zacht.
„En is het dan totaal onmogelijk dat gij mij I
zoudt kunnen beminnen?* klonk het smartelijk 1
uit mijn gepijnigde borst. Haar oogen werden
wonderlijk omfloersd. „Dat zou God niet wil- J
len,“ zeide zij toen op zacht beslissendeu toon. I
„Het is onmogelijk dat ik mijn broeder ooit J
zou kunnen verlaten. Gij weet niet,* ging zij 1
kalmer voort, „wat hij al voor mij heeft opge- 1
offerd. Om de belofte te vervullen die hij aan 1
onze stervende moeder gedaan had, stiet hij fl
liefde en eigen geluk van zich, omdat ik nog J
een kind was. Hij meende niet te mogen J
trouwen, teneinde aan mij al zijn zorg te kun- 1
nen wijden, mij zijn geheele hart te kunnen 1
geven. En thans, nu ook ik iets voor hem
wezen kan, thans zou ik hem verlaten
„En wie zegt u dan,* antwoordde ik bitter I
„dat hij op den een of anderen dag niet eens
tot u komen kan met de verklaring, dat zijn
hart nogmaals gesproken heeft en 'dat hij nu
van plan is met het een of ander lieve jonge J
meisje te trouwen Zij begon te lachen. J
Dat zal nooit gebeuren Frans voelt zich zoo
geheel bevredigd door ons beider samenleven 1
dat zoo’n geval ondenkbaar is en daarbij I
gij kent hem immers zelf hoe vaak heb ik
al niet mijn overredingskracht aangewend, zelfs J
kleine listen niet versmaad om hem een stapje J
nader te brengen tot zoo’n lief ding, dat voor I
hem geschapen scheen, maar hij heeft zich I
nu eenmaal het denkbeeld in ’t hoofd gezet dat J
hij vrijgezel heeft moeten blijven, “en, ziet I
gij, daar is uiets tegen te doen.* J
„Weer voigde er een pauze. Ik stond nog I
altijd stom en onbeweeglijk voor haar. Ik kon I
nog maar niet gelooven dat daarmee alles ge- 1
eindigd zou zijnik wilde haar stem althans 1
nog eenmaal hooren.
„En wat moet er nu gebeuren
eindelijk. „Moet ik vertrekken Is dat ’t
wat gij verlangt Zij schudde het hoofd.
„Laten we nu niet scheiden als romanhelden,*
zeide zij. „Een man mag zijn veel’oeloovende I
toekomst niet opofferen terwille van een opwel- 1
ling van gevoel. Mijn broêr „Altijd
en altijd weder hij,* viel ik haar heftig”*in de J
rede„maak er een eind aan en zeg dat ik J
moet heengaan.*
„Wirf weg, damit Du nicht verlierst,* zeide
zij langzaam, een uitspraak citeerende die wij 1
onlangs samen in Hebbel’s dagboek hadden ge- I
lezen„misschien is het voor ons het beste. J
Ga vau hier en keer terug als gij mij hebt 1
leeren vergeten.* I
„Een onbeschrijfelijk gevoel kroop mij naar j
de keelzonder een woord te zeggen keerde 1
ik mij om en stormde het huis uit. Hoe ik
thuis gekomen ben weet ik niet meer mijn I
haar was klam-vochtig en mijn knieën knikten. I
Zonder mij uit te kleeden wierp ik mij op mijn I
bed en lag daar in een halve verdooviog, tot*
da,t de slaap mij overmande. Eerst tegen den I
middag van den volgenden dag werd ik wakker 1
Werktuigelijk pakte ik mijn boeltje bij j
elkaar, schreef de een of andere leugen tot af- 1
scheid aan Wegner, nam plaats in den trein 1
en spoedde mij zoo naar mijn geboorteplaats. I
Ik, bleef daar de feestdagen over. Toen ver- I
trok ik naar Berlijn, waar ik mij na verloop
vaii tijd dacht te vestigen. Uit J. hoorde ik j
weinig. De professor had mij geschreven op
mijn afscheidsbrief en na geruimen tijd had ik I
daarop geantwoord, droog en zakelijk, en daar- 1
op volgde ten slotte een„groet mejuffrouw
uwe zuster.* Daarop volgde een lange pauze, 1
totdat op eens mijn hart dreigde stil te
staan - ja, dat was haar schrift, die regelma-
tige, steile letters zonder neerhaal. Ik scheurde
het couvert open, maar het was niets. „Frans
heeft last van zijn oogen, ik fungeer als zijn
secretaris,* stond er aan ’t slot van de laatste
bladzijde. Van dat oogenblik af schreef ik
heel_ vaak, alleen maar om haar geliefd schrift I
te zien, als de professor antwoordde. Meerina- I
len stond er een vriendelijke groete onder van
Beate zelf; dat was alles. Persoonlijks werd I
in deze correspondentie niet aangeroerd. Dat
duurde zoo ongeveer een jaarde professor
was al lang weer hersteld, maar Beate schreef
nog altijd.
„Kom terug als gij hebt leeren vergeten 1“ I
had zij gezegd, en eiken dag en elk uur werkte
ik aan die taak. Er kwamen dagen waarin de
hartstocht sluimerde, waarin ik mij kalm kon
verheugen in het heden, zonder gekweld te j
worden door dat vurig verlangen, dat al het
nabij liggende kleurloos maakt. Maar die dagen
kwamen zoo zelden Vaak zei ik tot mijzelf
plicht geweest zijn, nu zijnerzijds voor den zoon
te doen, wat in zijn macht stond.
„Om zijnentwil, wien ik gaarne eene ervaring
zou willen besparen welke hem zoo pijnlijk
wezen zou, zou ik graag tot u zeggen „Genoeg
van die onaangename zaak, die wij beiden zoo
spoedig mogelijk moeten vergeten
„Bijna acht dagen liet ik voorbijgaan; maar
toen kon ik het niet langer uithouden. In den
schemeravond sloop ik er naar toe en met een
overstelpend gevoel van geluk hoorde ik dat zij
thuis en bereid was mij te ontvangen. Het
groene salon was nog ledig toen ik binnenkwam.
Uit de eetkamer kwam een geur van sterke koffie
len luid over. Terwijl ik de photografie in de en klonk het zacht gerinkel van kopjes. Mijn
mijn oog op een couvert, ’t welk er van grootte j Daar zitten ze nu beide gedurende de lange
c x i pasf., en zejfje i winteravonden, dacht ik, de eene dicht tegen
ook reeds ingeschoven i den andere gedrukt, en spreken samen ver
bet couvert dichtgemaaktwaarlijk, het past standig over allerlei mooie dingen en voelen
precies. Nu nog maar het adres: „Mejuffrouw j dat ze elkaar liefhebben. Een bitter gevoel
Beate Wegner.* Malligheid! ik wil haar van nijd rees in mij op ik voelde mij eenzaam,
dat ding toch niet toesturen Natuurlijk nietvan alle geluk beroofdde tranen kwamen mij
’t Is maar voor de grap en zoo’n grap kan im- m de oogen. Daar ging de deur open en toen
mers geen kwaad En nu schrijf ik er onder, i toen kwam zij. Maar niet alleen, een oudere
zoo mooi als ik ’t kan „Villa-straat.* Ziezoodame was bij haar, haar tante Louise X., zoo-
Dat komt ook zonder nummer aan zijn adres. als ik vernam. Wat raakte mij mevrouw Loui-
’t Is een geluk, dat ik geen postzegel heb. se Ik zag alleen haar, hare oogen, hare min
KL- lx X O TA 1-.1 XX zxl— X» 1 XX—. U Af- P
v M ver-
in mijn schrijfportefeuille; i legone dat in haar bewegingen lag toen zij mij
p en leg den naderde. Dat klem beetje verlegenheid bracht
Terwijl ik ’s middags mij bijna in verrukking en gaf mij een zekere
i nemen
aan het onverschillig gesprek dat door de da
mes gevoerd werd. Na verloop van eenige
minuten trad ook de professor binnen. Hij
groette mij met zijn innemend lachje en ver
telde mij dat hij pas sedert eenige dagen ver
nomen had dat ik de zoon des huizes was, waar
hij vroeger zulke gelukkige uren had doorge
bracht. Ik overhandigde hem den brief mijns
vaders, dien ik bij mij gestoken had, en hij las
dien met groote vreugde. En vervolgens noo-
digde hij mij bij herhaling allervriendelijkst uit,
hen dikwijls te bezoeken. „Kom maar zoo
tegen vieren op het koffie-uurtje, dan treft gij
ons het zekerst thuis,* herhaalde hij een paar
a;-au... X.CU uxivx -- Ik keek naar Beate, maar deze was zoo
nu nog afgeven En ten slotte kwam de geheel verdiept in een gesprek met haar tante,
„aJa-lx- i ----- „Weet gij wat, blijf hier
mee
Daar ging de deur open
Maar niet alleen, een oudere
.ar, haar tame Louise X., zoo-
Wat raakte mij mevrouw Loui-
I
1
L
1
1
L
L
X
L
L
l
L
3
1
3
Z
t
ir