I
SFI1
SHI
I
nn
I
1
1
II
IHf
Ifll,
I 1
p>
i 1
t
I
I
I fc
■n
R:
11
Iv
Ie
I 1
Iv
I k
c
geheim mogelijk diende gehouden te
1
(Wordt vervolgd.)
k
al
b]
a:
cl
v
n
al
st
bi
g<
zi
OI
vi
d<
te
oi
b(
v<
w
te
gf
05
k<
h<
nt
ki
kt
la
al
de
he
ve
kl
vr
tw
ge
he
va
im
he
I
mijn kant is
zweer ik u.“
„Ik geloof
mij
op
uit
110'
ho.
ha:
na:
lllli
ent
gei
iet
1
lai
roe
(ve:
ret
ire
oe
len
mi
1
B d
g
h
t
f
a
E.
g'
ten
11)
m
bt
j*
zien. Ik denk aan den naam dien ik draag.
Gij zult u herinneren dat ik er van 't begin af
niet vóór was de zaak grondig te onderzoeken.®
„Wij gaan in dat opzicht van verschillende
gezichtspunten uit. Gij deinst er voor terug
dat uw naam zelfs zal genoemd wordenvoor
mij is de gedachte onverdragelijk, dat daarop,
voor wicn dan ook, slechts een zweem van
verdenking zou kunnen rusten. Maar ik ben
’t volkomen met u eens dat wij verschoonend
dienen te werk te gaan tegenover den ouden
heer te Trieberg, die steeds een voorvechter is
geweest om de eer van den adel hoog te hou-
houden. Wilt gij-zelf onder vier oogen met
uw neef spreken en hem voorstellen, of hij
tegen den „Nieuwen Koerier14 wil optreden
of anders, zonder dat zulks opzien baart, voor
de club bedanken wil ’t Komt mij voor
dat dit de eenige uitweg is.®
„Ik dank u, baron, voor uwe consideratie en
zal met mijn neef spreken. Wilt gij mij dit
blaadje papier toevertrouwen
„Zeker, daar is het. Ik geef er mijn woord
op dat er niets over mijn lippen komen zal
van ’t geen wij zoo pas bespraken. Handel
geheel volgens eigen goeddunken/
Baron Elden schuift zijn arm onder dien van
den andere en keert met hem naar de heeren
terug, die den afloop van ’t gesprek met zekere
spanning hebben tegemoet gezien.®
„Wij zijn tot de overtuiging gekomen,® zegt
hij, „dat de geheele zaak een misverstand is.
Erlingen had gelijk. Het ware het beste ge
weest, van ’t begin af te zwijgen.®
„Maar die man moet u toch zeker eenig
bericht hebben gebracht,® zegt de kleine Wessels.
„Toen gij weer terug kwaamt lag er althans
een wereld van ontsteltenis op uw gelaat.®
„Hij heeft niets uitgericht. Ik had meer
verwacht. Het scheen er alleen om te doen te
zijn, er geld uit te kloppen. Zijt gij met dat
negatieve resultaat niet tevreden, mijne heeren,
dan laat ik het graag aan u over, uwe naspo-
ringen op eigen hand voort te zetten. Stel nu
eens dat ik ’t zou geweest zijn, dien men be
schuldigde van bedrog. Zoudt gij aan die be
schuldiging uit zoo’n twijfelachtige bron geloof
geslagen hebben
„Welk een idéé 1 Gij, baron, zijt natuurlijk
boven allen twijfel verheven.®
„Ik dank u voor uw goeden dunk. Laat
deze pijnlijke intermezzo hiermee geëindigd zijn
en wij ons weer met onschuldiger dingen bezig
houden. Wie speelt een partijtje hombre met
mij
Dit zeggende slentert hij, alsof er niets ge
beurd is, naar de speelzaal toe, waarheen het
grootste gedeelte der heeren hem volgt. Zij
nemen den schijn aan, alsof zij door zijn ver
klaring bevredigd waren, maar in werkelijkheid
groeit bij ieder hunner de vage verdenking aan
tot overtuiging, dat Elden eene ontdekking ge
daan heeft die hem moreel het zwijgen oplegt.
Zijn gesprek met Reinhardt geeft nog meer
speelruimte aan die vermoedens. Reinhardt zelf
blijft van eiken twijfel uitgesloten, maar de
gedachte aan eene andere oplossing van het
leelijke vraagstuk ligt te zeer voor de hand,
om zich niet onwillekeurig bij allen op te drin
gen, en als Frits Erlingen, met wien de meesten
zich inwendig bezighouden, nu onverwacht
binnentreedt, schijnt er een plotselinge zenuw-
J
-
'i
I
f'
toch zoo
worden.®
„Integendeel. Een openlijk optreden is de
eenige weg die ons van dienst kan zijn. Een
naam, die in handen van een schavuit is, zal
op den duur toch niet geheim blijven. Wèl
echter kunnen we een onwaardige verdenking,
die velen van ons treffen kan, alleen dan met
succes krachteloos maken, als wij vastberaden
optreden en een ziek lid van ons corps liever
uitstooten, dan door stilzwijgen de schuld mede
op ons te nemen altijd aangenomen dat wij
met een feit te doen hebben.®
Op dat oogenblik komt een bediende binnen
en overhandigt den spreker op een zilveren
presenteerblad een klein, niet erg zindelijk
kaartje.
„Deze man wenscht mijnheer de baron te
spreken.®
„Het is goed. Breng hem in de entree
kamer,®
Elden gaat de zaal uit, en als hij terugkeert
staat diepe ontsteltenis op zijn gelaat te lezen.
„Erlingen,® zegt hij, naar Reinhardt toegaande,
„mag ik een paar woorden met u onder vier
oogen spreken P“
De beide heeren trekken zich terug in de
vensternis, en baron Elden legt zonder een
woord te zeggen een strookje papier, waarop
een naam staat, in de hand van den andere.
„Het spijt mij vreeselijk, Erlingen. Ik ver
moedde volstrekt niet dat de zaak deze wending
zou kunnen nemen. Houdt gij ’t werkelijk voor
mogelijk, dat uw neef
„Baron, sta mij toe, mij in deze zaak van
©Ik oordeel te onthouden. Het is mij onmogelijk,
mij, in welke richting ook, daarover uit te
laten.®
„Ja wel, ik begrijp, dat u, als naaste
rechthebbende op het majoraat de handen in
«Ik opzicht gebonden zijn, maar ik ben nog
zoodanig gealtereerd, dat ik toch gaarne van
u een richtsnoer zou hebben, hoe ik in deze
moet handelen. Nooit van mijn leven zou ik
op dat jongmensch gevallen zijn, daar hij geen
geregeld bezoeker van de club is en ik hem
nog nooit heb zien spelen, ’t Is mijn schuld,
dat de zaak zoover gegaan is. Ik meende in
ons aller belang te moeten handelen zooals ik
gedaan heb. Hoe mij thans te gedragen tegen
over deze onverwachte ontdekking Wenscht
gij dat ik zwijgen zal Als de jonge man on
schuldig is, zou men hem dan niet in de gele
genheid dienen te stellen zich van zoo’n on
waardige verdenking te zuiveren P En zou hij
«r ons wel dankbaar voor zijn, als wij de zaak
bemantelen en verzwijgen wilden Als hij
echter de verdenking niet kan ontzenuwen,
mogen wij dan tegenover ons gezelschap de
verantwoordelijkheid wel op ons nemen, hem
verder stilzwijgend in ons midden toe te laten
Ik bid u, zeg mij uw gevoelen.®
„Ik geloof dat ik mijn meening reeds bij
herhaling heb te kennen gegeven. Laten we de
geschiedenis stilletjes en zonder opzien begraven.®
„Dat’s immers een halve bekentenis welke
gij daar doet.®
„Eene bekentenis roept Reinhardt min of
meer driftig uit. „Volstrekt nietMaar ik denk
aan mijn ouden oom in Trieberg, aan het hoofd
onzer familie, voor wien het een harde slag zou
wezen, zijn zoon in zoo’n zaak gewikkeld te
HM
Gedrukt en uitgegeven bij
W. COOL van BOKMA, te Sneek.
achtigheid onder het gezelschap te ontstaan.
Er ligt eene uitdrukking van onrustige span
ning in zijn ongedurige oogen terwijl hij zich
door de speelzaal beweegt eu onderzoekend de
gezichten der aanwezigen opneemt. Geen enkele
hand wordt hem verwelkomend toegestoken, en
enkele groepjes zwijgen bij zijn nadering. Er
schijnt een onprettige stemming in de lucht te
hangen, die hoofdzakelijk tegen hem gericht is.
Hij voelt zulks te meer, nu men ’t hem laat
merken, en een zenuwachtig trekje, dat van
innerlijke aandoening getuigt, vliegt over zijn
gelaat. Een paar malen tracht hij een los ge
sprek aan te knoopen, en men antwoordt hem
slechts kortaf en erg terughoudend. Iedereen
wacht er op, dat hij het gesprek op het veel
besproken krant-artikel brengen zal, dat hij
thans vermoedëlijk even goed als ieder ander
zal gelezen hebben, en dat hij het vermijdt
dit thema aan te roeren, komt allen opvallend
voor. Van oogenblik tot oogenblik wordt zijn
positie pijnlijk er. Eenigen slaan hem heimelijk
en nieuwsgierig gade en beredeneeren bij zich
zelf, dat iemand met een zuiver geweten in elk
geval eene opheldering zou verlangen over de
vreemde houding, welke men hier tegenover
hem aanneemt, maar hij doet alsof hij’t niet
merkt. Eindelijk krijgt de kleine Wessels me
delijden met hem en roept hem goedhartig toe
„Wilt ge ons helpen, Erlingen wij missen den
derden man voor een hombre-partijtje.®
„’t Spijt me, maar gij weet wel dat ik nooit
speel,® antwoordt Frits; en zonder dat hij ’t ver
hinderen kan, wordt zijn bleek gelaat op eens
paarsrood. Toch neemt hij met zekere haast
de plaats naast Wessels in, alsof ’t hem een
zekere geruststelling gaf, zich hier in den hoek
te kunnen drukken en niet langer aller oogen
op zich gevestigd te zien.
Tegen middernacht gaat Reinhardt opstaan
om naar huis terug te keeren, en gelijktijdig,
alsof hij daarop gewacht had, gaat ook Frits
opstaan en sluit zich bij zijn neef aan.
„Gij zult wel niet in twijfel staan op wien
het artikel in den „Nieuwen Koerier® gemunt
is,® begint hij zonder omwegen, nu zij samen
in de eenzame straat alleen zijn.
„Helaas neen.®
„Ik zou van u wel eenige opheldering willen
hebben.®
„Ik kan u geen opheldering geven. De zaak
is mij zoo raadselachtig mogelijk.®
„Maar dat’s niet mogelijk Gij alleen hadt
mij in de macht, en als er een indiscretie heeft
plaats gehad, dan kan deze slechts van u zijn
uitgegaan 1“ En Frits smijt met heesche, tril
lende stem zijn neef een massa beschuldigingen
naar ’t hoofd, waardoor zijne sedert de laatste
uren slechts met moeite bedwongen opgewon
denheid thans zoo heftig mogelijk een uitweg
zoekt.
Reinhardt hoort hem zwijgend met gerimpeld
voorhoofd aan.
„Het is begrijpelijk dat de positie, waarin
gij geraakt zijt, u buiten u-zelf brengt,® zegt
hij eindelijk, nadat de andere zwijgt, omdat hij
er bepaald niets meer weet bij te halen. „Ik
wil daarom vergeten, wat gij zoo even gezegd
hebt. Het moet u voldoende zijn, als ik u op
mijn woord van eer verzeker dat ik totaal
vreemd ben aan het bedoelde artikel en er even
verslagen over was, als gij ’t kunt zijn. Van
„Ik kan u, behalve mij-zelf, nog wel drie
a
Gij bedoelt Altenau
en
er geen indiscretie begaan, dat
u nietGij zijt de eenige die
kan hebben verraden, want gij waart in
’t bezit van het stuk dat alleen tegen mij zou
kunnen getuigen en dat ik waanzinnig genoeg
was te onderteekenen.®
„Gij vergeet dat gij het in tegenwoordigheid
van een geheel gezelschap hebt onderteekend.®
Van dat gezelschap bevindt er zich geen en-
Ik kan
noemen die hier op ’t oogenblik aanwezig zijn.
„Gij bedoelt Altenau
„Altenau, Sommering en luitenant Spohr.®
„Geen van die drie zou er eenig belang bij
hebben, mij te gronde te richten. En op wien
van hen zou uwe verdenking dan vallen
„God beware er mij voor, ook slechts één
van hen te verdenken. Ik wilde er u alleen maar
op wijzen, dat ik niet de eenige ben die hier
van dat voorval weet, en herhaal, dat ik het
geheim zoo zorgvuldig bewaard heb. alsof ’t
mij-zelf betrof. In zekeren zin betreft het trou
wens mij-zelf ook. Dragen wij niet denzelfden
naam
„Als ik wist dat ik mij op u verlaten kon I®
„Onvoorwaardelijk
„Welnu, dan ga ik den stier bij de horens
pakken en een strafrechtelijke vervolging in
stellen tegen den „Nieuwen Koerier®.®
„Ik verzoek u dringend zulks te laten. Gij
zoudt nutteloos nog maar meer water troebel
maken. Uw naam is tot nog toe niet openlijk
genoemd geworden.®
„Alsof zulks nog noodig ware Alsof men 't
mij in de club nog niet duidelijk genoeg heeft
laten voelen, dat men heel goed wist dat het
mij betrof. En alles is toch eigenlijk slechts
gelogen. Ik heb mij indertijd laten overbluffen.
Gij zult wel zoo goed zijn, mij die schriftelijka
verklaring dadelijk terug te geven.®
„Met toestemming van al de onderteekenaars
meer als graag, maar zonder deze mag ik het
niet doen.®
„Als ik thans niet met nadruk tegen dien
laster optreed en hem ’t hoofd bied, is mijn
positie in de wereld onmogelijk geworden. Ik
reken er op dat gij niet tegen mij zult optre
den. Uw woord verplicht u te zwijgen. Deedt
gij het niet, dan zou ik moeten aan nemen dat
gij mijne positie opzettelijk tracht te onder
mijnen, teneinde mij uit het majoraat te ver
dringen.®
„Gij zult zooiets zeker van mij niet durven
denken.®
„Ha bah Ik vertrouw niemand.®
„Frits
„Niemandmij-zelf niet eens.®
„Arme kerel daartoe hebt gij ook alle re
den,® denkt Reinhardt medelijdend, en luid
voegt hij er bij„Ik raad u nogmaals, in deze
aangelegenheid geen opzienbarende stappen te
doen. Zooiets smoort van zelf dood.®
„Neen. De schrijver van dat artikel zal
openlijk het geschrevene herroepen en excuus
vragen. Ik wil niet dat men mij met den
vinger zal nawijzen.®
I t :ti
'I
yy 1*11 Ucll ^vj&C/AÖvLLc*P ULVUuU til ZICH £CC11 dl"
kele hier in Berlijn.®
1 I