HUB- II 1NMHIHUI TOOR III
Ti
g
•<-1
gp’
L
■öSSSigsfigsSSi
No. 91.
N E G E N-E N- V EERTIGSTE JAARGANG.
1894.
w
f
Nationale Militie.
Al
EL-
14 JN O V E Al 13 E 13.
root
S3
binnenland.
§0
toekomt
standsverschil is, moet elk het
hnT
A
;e.
mag het den hervormde niet
de
de
andere,
zal het
te<
euvel duiden, wanneer hij zich door zijn geboorte
verheven acht boven al die andere religies.
Zoolang wij menschen neuriën van standsver
schil en gloeien van patriottisme, is het natuur
lijk, dat wij hervormden onzen stand den besten
rekenen de roomschen hebben evenzeer onder
de vigueur dezer omstandigheid het recht ons
uit te maken voor kettersden joden mag het
recht niet worden ontzegd, zich het van God
uitverkoren volk te achten, en de gehoorzame
dienaren van Abdul den zooveelste mogen zon
der tegenspraak de halve maan planten in plaats
van het kruis, waar hun macht toereikende er
voor is.
Evenzeer als het Russische volk zich mag
verblijden dat Czaar Alexander III nog het
heilig avondmaal heeft gebruikt en in den Ileere
ontslapen is, ondanks den jammer en het verlies
van tallooze menschenlevens, dat gedurende zijn
regeeringstijd door zijn toedoen te betreuren valt.
Zoolang er
recht hebben zich op zijn geboorte te laten
voorstaan, en
W
k
„O IN Z E”
Het bericht, dat bij den Raad van State een
Koninklijk besluit aanhangig is gemaakt, waar
bij aan ambtenaren bij departementen, bij het
bereiken van 65jarigen leeftijd, ontslag uit
’s rijks dienst zal worden verleend, wordt door
het Vad. tegengesproken.
30,
a
4 1
wanneer de godsdienst daarbij
bevorderlijk is, zou het dwaasheid zijn van hen,
die tot hoogeren stand zich rekenen, den gods
dienst te helpen verkruimelen. Adel en gees
telijkheid, vorst en geestelijkheid, plutocratie en
geestelijkheid, ze hooren van nature bij elkaar.
Waar standsverschil, voorrecht door geboorte,
is waar te nemen, ontbreekt natuurlijk de
priester niet als „een toevlucht voor de zijnen”.
„De armen hebt gij altijd met u”, zegt het
evangelie en bij alle verschil van denkwijze
en voorstelling van het Godsrijk is bij alles,
wat geestelijkheid zich rekent, deze overeen
stemming dat ze één Hoogere macht prediken,
die de gelijkheid van menschen niet wil, voor
ze den geest hebben gegeven.
De orthodoxe evangeliepredikers hebben in
pastoralen ernst ons weer gewaarschuwd voor
encanailleering met onze katholieke broeders
hetzelfde bedrijf wordt periodiek door de katho
lieke geestelijkheid uitgeoefend tegenover de
aan haar herderlijke zörg toevertrouwde kudde.
Zoo gaat het in alle aan God gewijde tempels,
en ieder geloovige ziel vindt een bron van ge
luk in het dankbaar besef, dat zijn land het
beste, zijn Kerk de ware, zijn vorst de van
God begenadigde en zijn ziel de door God uit
verkoren, besproeide, gezegende ziel is.
Zoo houden de dwalingen aan, dank zij
vorsten, die elkander in ’t oog houden en
Kerken die tegen elkander strijd voeren.
Maar achter al dit geschermutsel en. ijdel ge
klikklak ontdekt ons oog de drommen en ver
neemt ons oor den dreun der voetstappen van
de massa’s der maatschappelijk verongelijkten,
die protesteeren tegen troon, altaar en beurs
die zich te goed achten om als kanonenfutter
gebruikt te worden, om als stemvee de macht
der geestelijken hoog te houden en om als
werkbijen het verschil tusschen menschen en
menschen te bestendigen.
Zij vragen, eischen, gebieden hervormt
de maatschappij.
Het gaat hun niet aan, wie gelijk heeft
Dordt of Romehun vaste burcht is niet het
De hervormingsdag is weer achter den rug
de hervormde predikanten hebben zich, ten
aanhoore der hervormde schare, verheugd over
den moed onzer voorvaderen, die met Rome
dorsten breken. De schare, aangevuurd door
pikante beschouwingen over de roomsche kerk
leer, heeft vol opgewektheid het Lutherlied
aangeheven en is huiswaarts gegaan, sommigen
om nog eenige oogenblikken te blijven verkee-
ren onder de stichtelijke overdenking dat God,
„onze” God, een vaste burcht en een toevlucht
is voor de zijnen.
„Al dreigt het leed, al kwelt het lot” aan
doenlijke woorden voor menschen, die levendig
gevoelen de kleine en groote onaangenaamheden
waaraan het leven zoo onuitputtelijk rijk is.
Verwarmende gedachte voor een schare van
menschen, die bij voorkeur hun gedachtenwe
reld samentrekken in het centrum van eigen
ik, en verheffend voor hen, die, in zelfzucht
verzinkende op den bodem, helaas niet gevonden
hebben wat hun leven en werken bezielde
geluk, genot, voorspoed, geld, kapitaal
Er is in de viering van den hervormingsdag
iets gebrekkigs, eenzijdigs en onheiligs.
Het eenzijdige isdat men godsdienstige
bijeenkomsten houdt om zich te verboovaardigen
op eigen voorrechten en zich verheven te ge
voelen boven zijn katholieke landgenooten.
Gebrekkig is de viering van dezen Lutherdag,
wijl men deze hervorming als de laatste der
hervormingen rekent, omdat men door deze
hervorming meent voor eeuwig op Gods genade
en zegen aanspraak te kunnen maken en daar
uit het besluit trekt, dat alle hervormden de
zijnen zijn en als zoodanig toegang hebben tot
den burcht, waar men het noodzakelijk goed
zal hebben.
Onheilig is deze viering, omdat de heeren
predikanten op dezen dag een partijtje maken
met den zinnelijken, zelfzuchtigen mensch bin
nen de wanden van het aan God gewijde tem
pelgebouw.
Het is een zeer menschelijke begeerte, om
na afloop van een strijd waarin men overwon,
maar ten koste van een deel der levenskracht,
zich bijeenverzamelt rond een bivakvuur, om
in gezelligen kring van de overspanning te be
komen en uit de neerslachtige stemming, een
gevolg van de herinnering aan de gevallen
broeders, te komen tot de hoogte der opgewekt
heid, waarop men in de ruimte de voordeelen
der overwinning kan overzien.
Maar dien strijd kennen wij slechts uit de
historiebladen. Wij hervormden zijn hervorm
den, omdat onze ouders hervormd waren bij
onze geboorte waren we reeds hervormd, zooals
roomsch-katholieken en Joden, Mohamedanen
en Turken aldus zijn geworden, omdat hun
leven bij toeval aanving in den schoot van
T Rome, van de Joodsche- of Mohamedaansche
moeder, of onder de hooge gunst en bescher
ming van de heilige Porte in het land van den
zieken man.
Zeker, men
KENNISGE VING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
gemeente Sneek, voldoende aan art. 87 der wet
op de Nationale Militie van den 19den Augus
tus 1861 {Staatsblad no. 72), zooals die is ge
wijzigd bij die van 4 April 1892 {Staatsblad
no. 56), brengen ter openbare kennis, dat de
eerste zitting van den Militieraad voor deze
gemeente zal worden gehouden in het Gemeente
huis te Bolsward, op Woensdag den 19en De
cember e.k., des namiddags ten 12'4 ure, in
welke zitting uitspraak zal worden’ gedaan
omtrent
1. De verschenen vrijwilligers voor de militie;
2. de lotelingen, die redenen van vrijstelling
hebben ingediend
3. de lotelingen, in artt. 55 en 56 bedoeld
4. alle overige lotelingen.
Zullende voor dien Raad alleen behoeven te
verschijnen
1. Zij, die zich als vrijwilliger voor de Militie
hebben aangeboden
2. de lotelingen, die vrijstelling verlangen
wegens ziekelijke gesteldheid, of gebreken, of
gemis van de gevorderde lengte.
Sneek, den 13 November 1894.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
BENNEWITZ, Secretaris.
ADI ERTEh DIËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents-
vooi eiken regel meer 71/J Cents. Bij abonnement is de prijs
belangiijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij
den uitgever.
Van den gouverueur-generaal van Ned. Indie
is de vorige week nog het volgende telegrafisch
bericht ontvangen
„Generaal Vetter vraagt twee bataljons tot
deelneming vermeestering Tjakra, omdat de
aanwezige troepen wegens het vasthouden der
posten te gering zijn, indien vijand massaal stand
houdt en Tjakra stuksgewijs moet vermeesterd
worden. Alleen deze maand is er nog kans op
goed weder voor de operation; twee bataljons
moeten daarna terug. De Raad van Ned. In
die, de commandanten van land- en zeemacht
zijn bijeen.”
In aansluiting met dit bericht wordt nader
door den gouverneur-generaal gemeld
„Conform advies Raad van Ned. Indie, leger
commandant en admiraal, is besloten twee ba
taljons te zenden. Zij kunnen zeventien dezer
ter reede van Ampenan zijn/
De N. R. Ct. heeft nog het volgende telegram
verspreid
Het vijfde en het elfde bataillon gaan naar
Lombok. De aanval op Tjakra-Negara wordt
deze week verwacht. Djilantik dreigt met
hulptroepen naar Lombok terug te keeren.
Mobile colonnes worden te Malang gevormd om
tegen Bali te kunnen optreden. De voorraden
van den aannemer der vivres worden binnen
het versterkte Ampenan in veiligheid gebracht
tegen verrassing, welke de Baliërs, volgens
ontvangen berichten, in den zin zouden hebben.
Dezer dagen werd in de N. R. Ct. gevraagd
wat er geworden is van de gelden, die wijlen
koning Willem III, uit het hem in 1874 als
nationaal huldeblijk bij gelegenheid zijner 25-
jarige regeering aangeboden bedrag, toen voor
nationale doeleinden bestemd heeft, o. a. voor
een Atjeh-fonds.
De heer H. G. Geelhoed, kapitein-komman-
dant der schutterij te Schoonhoven, antwoordt
hierop, dat elk jaar in het verslag van het
„Fonds ter aanmoediging van den gewapenden
dienst in de Nederlanden*, onder de ontvang
sten een post voorkomt van „renten uit de gift
van Z. M. den Koning*, welke voor 1891
f 9070.33 bedroegen. Onder de uitgaven werd
vermeld dat daaruit aan 241 deelgerechtigden,
verminkten van Atjeh en één weduwe van een
gesneuvelde in Atjeb, f8976.79 is uitbetaald.
In 1893 hebben ongeveer 250 verminkten uit
Atjeh zulk een toelage ontvangen.
De Wereldkroniek geeft thans als extra bij
drage de afbeelding van een monument voor
het Nederlandsch-Indisch leger, terwijl door
redactie en uitgever in het blad in een uitvoerig
artikel de verdiensten van ons dapper Indisch
leger worden gehuldigd. Zij eindigen als volgt
„Op het Koningsplein van het vorstelijk
’s Gravenhage, te midden van zoovelen die met
eigen oogen hebben aanschouwd, wat door onze
troepen in gindsche verre gewesten werd vol-
voerd, verrijze een Nationaal gedenkteeken ter
eere van ons Indisch leger.
„Niet van Regeeringswege door het Volk
door de Nederlandsche natie, welke hierdoor
getuigenis zal afleggen, dat zij nog niet ver
leerd heeft, hare helden te eeren en fier te zijn
op hun stout bedrijf.”
onzienlijk wezen dat boven aarde en menschen
zweeft, maar de kracht der overtuiging, dat na
de Luther-hervorming meer te doen valt dan
zich te vermeiien in de beschouwing van het
geluk dat deze hervorming ons bracht.
Hun vaderland is waar ze ’t goed hebben
hun landgenooten zijn wie het met hen eens
zijn, hetzij deze roomsch of grieksch, christelijk
of joodsch zijn.
Hun God is de personificatie van het goede,
ware en schoone, die geen overheersching van
menschen door menschen duldt en geen voor
keur wil bij de verschillende vormen waarin
de menschen hem willen dienen.
Hun God is de eeuwig werkende kracht die
het handelen stelt boven ’t beschouwen, en die
dringt van de eene hervorming tot de
Of ze verkeerd daarin zien Wie
uitmaken
Maar dat hun althans het recht
zich een dergelijk Godsbegrip eigen te maken,
wie zal het tegenspreken
De toekomst alleen kan uitwijzen welke par
tij God ter zij heeft gestaan.
Kibbelen we dan niet meer in onzen ernstigen
tijd over de vraag: welke secte van „onzen” God
mag spreken. Het kon toch zijn dat geen der
bestaande op dit recht kon aanspraak maken.
Wat anders dan onheilig vuur wordt aange
blazen, wanneer de predikanten hun „Hervormd”
gehoor ophitsen tegen Rome’s kerk en dus het
kind op mijlen afstands van de moeder nog
opwekken tot afkeer van haar?
En hoeveel levenskracht wordt aan deze on
heilige vlammen geofferd, die dienst had kun
nen doen voor dé hervorming die met den dag
aan haar eischen meer klem bijzet
„God, onze God, waarom toch die hervor
mingsfeesten met haar zinsbedrog, beneveling
en bedwelming
Deze CO URANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS-
Abonnementsprijs voor 3 maanden f 1.franco per post ƒ1.25.
Alle brieven en stukken, uitgave of redactie betreffende, franco
in te zenden.
aunt ra m immssam sm
1332
Ir
♦S'.
ip
16
30
I
r|
15
35
45
a w
VAN
5»
0«
'42
35
14
29
43
>55
8
>15
50
'7
20
ÏOV.
S,
I. zv
8,
iltje,
a,-
i,—
a to
Kat
j en
3V.
'16
I 6