Tien duizend dollars.
SUM- ES JIITERTEJIIBLID
ïllöhiEEkffWS®*
i
BOUWEN VAN W
verW~
7 Juli 13 CT
No. 54.
TE SNEEK.yK
^-tfig" Kamtïn--.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
|^T'V°|“«e
-- «M© Ja©
dj zulteer eVen
JOUWE RS!
e Tentoonstelling te
SER vooral:
Iets over
t t
het M
Wolff en Deken.
De nijvere middenstand;
■’si
'n
geven op
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 8 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
J. HOUTMAN.
E. PRIESTER Jr.
INGEZONDEN.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.')
aè-„_
het erlang
Gasmotor
brengen
een eler
traal
staaf
D
dag^
zal
hezwan
1/
I Ja haar
HByH 1U den Palts, is zekere Brückel we-
I ^^^ween vrouw ter dood veroordeeld.
chine).
k tent Kunstmeststrooima-
.1906.
i IüüüüUj.. S
Ter overweging aangeboden
<end, dat is
5, van de
Jiy.ngcgaan in
niet-
_z e.k.
Dit stuk is eigenlijk bestemd voor Sneek en omstreken,
maar daar een massa plaatsen hier te lande in dezelfde als
de hierin besproken conditie verkeeren, meen ik er een meer
algemeene strekking aan te moeten geven. (Zie Holland
sere Lelie blz. 612, Maart 1906.)
Mag ik de verschillende plaatselijke bladen beleefd in over
weging geven, dit stuk in hunne kolommen op te nemen?
De Schrijfster.
De diensten, die ge ons den vorigen winter hebt
bewezen, hebben wij niet vergeten, en wij wilden je
onze erkentelijkheid betoonen, door je dat genoegen
aan te bieden.
Nu moet ik hier even meedeelen, dat ik zoo gelukkig
was geweest voor de firma een groote som te redden
door haar intijds te wijzen op eenige toekomstige ge
beurtenissen op de katoenmarkt.
De zaak eindigde met het aannemen mijnerzijds van
Pultzer’s vriéndelijk aanbod en den volgenden Maandag
stond ik gereed New-York te verlaten om met de
stond ik gereed New-York te verlaten
Amerikalijn naar Southampton te reizen.
Vooraf bracht ik nog een bezoek op het kantoor,
waar mijn chef mij een plaatskaart voor de boot en een
wissel van vijfhonderd dollars voor noodzakeljjke uit
gaven overhandigde.
Van Londen moet ge rechtstreeks voor mij naar
Weenen reizen, om daar een zaakje voor mij af te doen,
zeide hij. Daarna kunt ge zelf over uw tijd beschikken.
Hier zijn tien bankbiljetten, elk van duizend dollar,
benevens een brief aan mijne moeder te Weenen. Ik
verzoek je haar dit op de 25ste, haar geboortedag, uit
mijn naam te bezorgen. Het zal voor haar een aangena
me verrassing zijn. Goede reis en vergeet niet ’t er zoo
goed mogelijk van te nemen.
Ik nam afscheid van mijne kantoorvrienden en vertrok
met den trein naar New-York.
In mjjn kwaliteit als eerste klerk had ik meermalen
de som, welke mij nu was toevertrouwd, in handen ge
had.
Toen onze boot New-York verlaten had, ging ik
de hut eens bekijken, welkeik, daar de passagierslijst
van het schip overvol was, moest deelen met een ander
heer.
Den eersten avond trok ik mij in mijn hut terug om
mijn bagage uit te pakken. Mijn eene koffer, die in het
ruim geborgen was, bevatte onderin, in een verlakte
ijzeren doos, het pak bankbiljetten. Deze koffer was
gesloten met een geheim slot, zoodat niemand met zijn
inhoud kennis kon maken, zonder hem met geweld open
te breken.
Mijn hutgenoot, een man met een aangenaam uiterlijk
van omstreeks 35 jaar, trad eenige oogenblikken na mjj
eveneens binnen en voor wij naar bed gingen, bleven
wij nog een poosje zitten praten.
Den volgenden morgen gingen wij samen ontbijten,
maar daar ik om bijzondere redenen geen lust had lang
te blijven zitten, verliet ik spoedig de tafel en zocht
mijn hut weder op. Ik gevoelde mij zeer ellendig en
zou de rest van de reis wel te voet hebben willen
afleggen.
Mijn kamergenootvan wien ik spoedig had verno
men dat hij Kahn heette en reiziger was voor een groot
Duitsch handelshuis in kant kwam mij weldra op
zoeken en ried mij aan naar dek te gaan, wanneer ik
ten minste niet meer wilde lijden.
Ik volgde dien raad. Samen gingen wij naar boven
en werden, nadat wij een poosje hadden gewandeld zeer
vriendschappelijk met elkaar, te meer toen mijn nieuwe
kennis een zeer aangenaam en ontwikkeld man bleek
te zijn.
Bovendien wordt op een zeereis spoedig vriendschap
gesloten; men wordt soms vertrouwelijk met menschen,
die men in gewone omstandigheden nauwelijks een
groet zou gunnen. Zoo gebeurde het dus, dat mijnheer
Kahn en ik weldra de beste vrienden waren, al hadden
wij elkander nog slechts zoo kort gekend.
Op zekeren avond begaf ik mij naar beneden, om iets
uit mjjn koffer te nemen, terwijl ik mijn ijzeren doos
mee naar mijn hut nam,
Geachte Redacteur,
Gaarne wilden wij een plaatsje in uw blad
over een vroeger ingezonden stuk in de »Hol-
landsche Lelie« van onze geachte stadgenoote
mej. W. Pelsma. Wij zijn overtuigd dat velen
na de lezing daarvan, hiermede volkomen zul
len sympathiseeren niet alleen, maar ook ijve
rige voorstanders zullen worden. Wij verzoe
ken daarom aan hen, die willen medewerken
tot dit groote doel, hunne instemming ken
baar te maken door hun kaartje te zenden of
zich persoonlijk daarvoor te vervoegen bij een
der ondergeteekenden.
GEERT JONGBLOED.
Mej. W. PELSMA.
J. H. BONT.
zorgden ouden dag en ’k heb dan ook voor hen gedaan
wat ik bij mogelijkheid maar kon. Maar voor de
beste gelegenheid was hun zuinig bespaard kapitaaltje
niet toereikend en voor de minste, daarvoor waren reeds
zooveel aanvragen gedaan door eigen plaatsgenooten,
dat er voorloopig neen, in ’t geheel niet aan te den
ken viel. Te Bolsward o. a. stonden reeds 30 op de
lijst en niettegenstaande de vrouw een geboren Bols-
warder is en er vroeger 35 jaar lang heeft gewoond,
zouden ze eerst nog 10 jaar te B. moeten wonen, om daar
na pas onderaan op de lijst geplaatst te kunnen worden!
’t Is eene gróóte teleurstelling geweest, zoowel voor
mij als voor hun zelf. Wie zou ’I niet aan het hart
gaan, dat zulke menschen niet kunnen worden ereholpen,
menschen, die zoo weinig van’t leven hebben genoten,
altijd hard gewerkt en gespaard hebben, en tot over
maat van ramp vóór hun tijd oud zijn. Wat zou’teen
rust voor den sukkelenden ouden man zijn, als hij
althans zijn vrouw nog mocht verzekerd zien. Zulke
menschen moeten m. i. worden geholpen, ’t is oaze plicht,
er ’t een of ander op te vinden.
Naar ’k vernam, zal ’t gesticht te Bolsward worden
verbouwd en uitgebreid in denzelfden geest als het St.
Anthonie Gasthuis te Leeuwarden. De Vader van
laatstgenoemd gesticht was, toen ik daar kwam infor-
meeren, zoo vriendelijk mij aan te bieden, het eens te
willen bezichtigen. Nu, het leek wel een doolhof
bijzonder vooral trof me den keurig aangelegden tuin,
geheel ingesloten door de kamers der verschillende be
woners. Wat konden de oudjes hier heerlijk beschut in
’t zonnetje zitten of wandelen! Waarlijk, ik vond het
voor een oud mensch om er van te watertanden. Als
men nu nog weet, dat in dit gasthuis 80 gezinnen
gehuisvest zijn en het getal inrichtingen van dergelijken
aard te Leeuwarden 7 bedraagt, dan moet men wel tot
de conclusie komen, dat ze in eene dringende behoefte
voorzien, ja, dat er zelfs nog véél te weinig bestaan,
daar de aanvraag meestal veel grooter is dan ’t aantal
plaatsen. En hoe staat het nu hiermee in onze stad
Sneek, (en in meer dergelijke plaatsen hier te lande?)
dat toch hoofdzakelijk bestaat uit nijvere burgermen-
schen, die’t waarachtig toch niet allemaal tot rentenieren
kunnen brengen Ja, hoe meer ik hierover nadacht,
hoe meer ’t mij bevreemdde, dat er hier niets zegge
totaal niets van dien aard bestaat. Is ’t niet hóógst
treurig, dat onze nijvere burgers later bij het interen
van hun kapitaaltje ’t vooruitzicht hebben afhankelijk
te worden van de liefdadigheid hunner familie Als
’t dan nog alleen van eigen kinderen was, maar ook
dikwijls van aangetrouwde öf van neven en nichten.
Indien er wat van Oom en Tante of Neef en Nicht »te
halen* valt, dan zijn ze er gewoonlijk bij als de kippen,
enfin, dat is gewoon menschelijk, als ze dan ook maar
zoo logisch denken en zoo consciëntieus xyn, dat ze in ’t
tegenovergestelde geval verplicht zijn hen te helpen,
wat wel eens wordt vergeten.
Laten we maar aannemen, dat de wil in dezen goed
is, maar... ze moeten ’t ook maar kunnen-, velen zit
ten dikwijls zelf reeds te over in de zorgen, voor kin
deren, ouders, broers of zusters. En als de oudjes dan
bovendien nog ter inwoning bij hunne familie naar een
geheel vreemde plaats moeten trekken («oude boomen
laten zich niet gemakkelijk verplanten,nietwaar?) dan.,
stelt U eens voor, wat dat zeggen wil!
Als ’k dan denk aan die menschen, die wat geluk-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement- van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
TOT
’pnrn?r- Grietje Janneretli WOZO-
UIsPFroeger van Sipke Auema. I
futiels- en Marktberi^^>^
Iwi- Eeterprijs le keur f 44.50.
- >ste.
èn voor de kinderen, van weerskanten veel rustiger idéé
geven, wanneer een gedeelte van dat kapitaal voor
eene lijfrente is gestort, zoodat bij achteruitgang van
zaken of mislukken van studie, de ouders toch in ieder
geval bezorgd zijn. De jongelui kunnen zich dan veel
gemakkelijker weer omhoog werken, nietwaar?
Pet is me opgevallen, dat de bewoners der ver
schillende gasthuizen meest onbemiddelde, alleenstaande
weduwen of ongehuwde dames zijn, dames, die wellicht
haar geheele bestaan met man of vader verloren en niet,
meer in staat waren nog in eigen onderhoud te leeren
voorzien. Nu, die dames hebben zeker allen een korteren
of langoren tijd min of meer jn ’t zelfde geval verkeerd
als de eerstgenoemde oudjes, die nog maar zoo wat
voortseharrelen, in afwachting van de dingen, die
komen zullen.
Is er nu voor eene beschaafde vrouw wel eene on
aangenamer positie denkbaar, dan niet meer in eigen
onderhoud te kunnen voorzien en zoo een lastpost voor
de familie te moeten worden? Ook voor de betrokken
familie is ;t niet altijd aangenaam d’ een of andere
bloedverwant te moeten opnemen. Gelukkig dus, drie
werf gelukkig vind ik het van weerskanten, als zij zich
zelf, of als de familie haar op zoo’n kiesche manier
aan een onbezorgder, ouden dag kan helpen. Daar dus
voornamelijk vrouwen of dames ’t meest bij eene hier
bedoelde stichting gebaat zijn, daarom vond en vind ik
nog, dat vooral wy vrouwen er ons ook ’t méést voor
moeten interesseeren. En nietwaar, dames?..
Iedere aelegenheid, die zich aanbiedt, om zijn mede-
mensch ter hulp te komen, 't zij met geld, raad of troost,
is eene goddelijke roeping, waarvan men zich onder
geenerlei voorwendsel mag ontslaan.*
Ik sprak er dan ook eerst alleen een paar dames
over. »Ja, ’t idee was prachtig, maar... wegens de ko
lossale som, die er voor noodig zou zijn, de uitvoering
ervan totaal onmogelijk. Daarvoor waren gróóte lega
ten noodig«.
Buitendien, er was zooveel, waarvoor zy eigenlijk
méér sympathie gevoelden, maar dat zij ook al wegens
de financieele kwestie, niet tot stand konden brengen.
Kortom, op hare hulp kon ik in ’t geheel niet rekenen,
’t zou op niets dan teleurstelling uitloopen, meenden
zij. Nu, ’k heb er mij eerst een tijdlang door laten
ontmoedigen. Toch kon ik de oudjes, die mij om hulp
gevraagd hadden, maar niet vergeten. Ik wendde me
dus tot andere dames, maar die, hoevéél ze er ook
voor gevoelden, ontbrak ’t aan tijd, moed enz. om er
iets voor te doen. Intusschen wisten ze mij wel aan
te moedigen er verder over te spreken of te schrijven.
Hoe meer ’k erover sprak, hoe meer ’k van de alge-
meei.e sympathie voor ’t idéé werd overtuigd en hoe
minder ik me begrijpen kon, dat er al niet veel eerder
een stem was opgegaan uit al die sympathiseerenden
en rechtstreeks belanghebbenden. Is men hier te eer
gierig of te laks geweest, of was ’t gebrek aan moed
om eens rond voor de zaken uit te komen
Ten langen leste sprak ik er met een paar heeren
over, die zich onmiddellijk bereid verklaarden, een en
ander eens te overwegen en te onderzoeken, om zich
daarna bij elkander aan te sluiten tot krachtdadige hulp.
Immers, zoo meenden ook zij, voor den arbeiders
stand wordt reeds veel gedaan; goed hoe meer hoe
beter! maar, de burgerij?gaat ’t als zekere
•zwijgende koe«, de boer passeert haar eenvoudig in de
Wat is dat? vroeg Kahn lachend, zijn dat je fa-
miliejuweelen?
Neen, antwoordde ik zorgeloos. Slechts eenige
papieren en andere dingen.
Den volgenden dag had ik wat geld noodig en begaf
mij in mijn hut om het te halen. Kahn lag in zijn kooi,
oogenschijnlijk in diepen slaap. Terwijl ik mijn keffer
uitpakte, opende ik kalm de ijzeren doos, lichtte de
bankbiljetten op en nam er eehig Amerikaansch geld uit.
Toen bergde ik alles weer op zijn plaats, sloot de doos
en ook mijn koffer en keerde naar het dek terug.
De daarop volgende dag was de laatste voor wij te
Southampton zouden aankomen en was ieder druk bezig
zijn verschillende eigendommen in te pakken. Ook ik
zocht mijn zaken bijeen, maar toen ik den sleutel in het
slot van mijn koffer wilde steken, weigerde dit te wer
ken. Ik draaide en wrong het in alle richtingen, echter
zonder eenig succes.
Ik schelde om den hofmeester, die voorstelde er mee
te gaan naar den kwartiermeester, die een groot aantal
sleutels bezat, waarvan er misschien wel een zou passen.
De welwillende kwartiermeester beproefde zijn geheelen
sleutelschat, doch geen enkel er van wilde passen. Ein
delijk werd het slot opengebroken.
Het is vreemd, dat het nu niet wil, zeide ik. Vroe
ger heeft het altijd zoo goed gewerkt.
Hebt u dingen van waarde in uw koffer? vroeg
de kwartiermeester.
Ja, antwoordde ik, tien duizend dollar in han-
delspapieren.
Dan is u een onvoorzichtig jongmensch, zeide hij
gestreng. U moest dat geld aan mij in bewaring hebben
gegeven. Ik zal het nu maar tot morgen bewaren,
zult verstandig doen, door eens na te zien of alles er nog
wel is. (Slot volgt.)
i aan alle liefdadigen en
hulpvaardigen in den lande.
Het is veel edeler, moedig den strijd
voor eene goede zaak te aanvaarden, al is
de uitslag ook ongunstig, dan stil te
zitten en voor elke moeilijkheid terug te
deinzen uit vrees voor teleurstelling.
George Eliot.
Als men over een onderwerp spreekt of schrijft,
dat geheel buiten ’t eigen arbeidsveld ligt, dan moet
er daartoe wel een sterke drang bestaan, nietwaar
Zoo althans gaat ’t mij.
Welnu, ’t zal ongeveer 2 jaar geleden zijn, dat mij
door een paar kinderlooze oudjes werd gevraagd, of ’k
hier in de buurt eens voor hen wilde rondzien, om een
plaatsje in een gasthuis. Een paar kennissen van hen
waren onlangs zoo gelukkig geweest hun levensavond
in een dergelijk gesticht te verzekeren, (zich in te
koopen). Langen, langen tijd hadden die er over ge
tobd, hun zaak aan kant te doen, maar rentenieren dat
ging toch niet en ’t gasthuis was dus een heerlijke
uitkomst voor hen. Zij hebben nu nog een benijdbaar
gelukkigen ouden dag; ’t doet je prettig aan, dien ouden
man in ’t friesch te hooren zeggen »we maken nu op
Zaterdag zelfs visites, kwam daarom vroeger eens, toen
was ’t onze moeilijkste dag
Een bijna blinde weduwe, die van een en ander
hoorde, vroeg me, of ’k meteen ook voor haar iets
geschikts wou zoeken. Gaarne voldeed ik aan hun
verzoek, want ook zij verdienden ten volle, een onbe-
kiger geweest zijn, wat meer hebbe» kunnen sparen,
zoodat ze zich levenslang eene lijfrente hebben kun
nen koopen, kijk, dan is ’t voor die, hun kapitaaltje
interende ouden, om wanhopig te worden. Nog eens,
zulke menschen moeten m.i. op d’een of andere kiesche
manier worden geholpen. Daar ze vermoedelijk nog
wel meer gewerkt en getobd hebben dan anderen,
behoeven ze die hulp ook waarlijk niet te aanvaar
den als een aalmoes.
En wij, we mogen blij zijn, dat we hen kunnen
helpen,we behoeven er ons waarlijk niet op te
verhoovaardigen. Trouwens, ik geloof ook dat er geen
dankbaarder werk bestaat. Een klein staaltje hiervan.
Voor eenigen tijd zat ik met eene boerin in een 3e
klas damescoupé van Leeuwarden naar Sneek. Af en
toe keken we elkaar eens aan, tot op eens ’t vrouwtje
zei: »Moet de juffer nog ver?« »Naar Sneek».
»Ik moet ook naar Sneek, maar ik ga eerst even naar
Wieuwerd, ziet U, daar woont eene zuster van mij,
wat zal die blij zijn, als ze me ziet en vooral, als ze
hoort, dat ik een plaatsje in ’t Gasthuis te Leeuwar
den gekregen heb.« »Zoo?« »Ja, onze Mijnheer
heeft mij er ingekocht. Och, weet U, mijn man heeft
lang gesukkeld, doch we hebben toch altijd trouw de
pacht betaald. Verder konden we ’t met den besten
wil ter wereld niet brengen. Nu woon ik bij mijne
dochter in, maar och, die heeft eene groote huishou
ding en eene drukke zaak, dus U begrijpt, dat ik, die
niet veel meer uitvoeren kan, haar wel wat in den
weg loop. Zij is best voor me en haar man ook, maar
’t is er mij véél te druk, ik pas daar niet meer. U
weet niet, hoe dankbaar ik ben dat ik nu eerstdaags
weer mijn eigen huishoudinkje krijg. Als we eens bij
elkaar willen kijken, zijn we per spoor ook vlug over
en weer, niet waar?«
Ee locomotief floot, de tiein stopte en vrien
delijk knikkend stapte het oudje te Wieuwerd uit, zoo
vlug als haar oude beenen ’t vermochten op weg
naar hare zuster.
Nu, ik wilde wel, dat haar voormalige landheer haar
eens eventjes had kunnen zien en hooren, wie weet,
waartoe hem dat nog zou nopen. En er speelde me
zoo iets door ’t hoofd als
•Hoe dankbaar is mijn kleine hond,
Voor beentjes en wat brood.*
En wederom dacht ik »wat is ’t toch vreemd, dat
er in onze stad geen enkel Gasthuis te vinden is, dan
had ze op haar ouden dag niet eens naar een vreemde
plaats behoeven te trekken, ’t Zal haar eerst nog wel
wat tegengevallen zijn, zoo alleen in den vreemde.
Welk een uitkomst dus zoowel voor de familie
als voor de oudjes zelfals ze zich in eigen woonplaats,
of in de buurt daarvan, kunnen inkoopen, zij ’t ook met
eenige finantieële opoffering van familie of kennissen.
Ook nog een andere categorie ouders kan van eene
dergelijke inrichting profiteeren. Ik heb hier voorname
lijk op ’t oog, menschen, wier kapitaaltje wel toerei
kend is, om er van te gaan rentenieren, maar die
hiervan dikwijls worden teruggehouden, omdat hunne
kinderen het geld nog te noodig hebben voor zaken
of studie. Gesteld nu, dat de kinderen voor hun bestaan
het geld der ouders noodig hebben en de laatsten zich
zoodoende afhankelijk van hunne kinderen stellen, onder
voorwaarde natuurlijk, dat zij daarvoor hun leven lang
worden onderhouden, dan zou ’t toch èn voor de ouders
Reeds meer dan tien jaar was ik in betrekking ge
weest bij Max. E. Pultzer en Co., makelaars in katoen
te New-York. Als jongste bediende was ik langzamer
hand opgeklommen tot eerste klerk een zeer nette be
trekking. Al die jaren had ik geen vacantie gehad, daar
ik mijn geld wilde bewaren om een thuis voor moeder
en zusters te verkrijgen.
Den 2den Juli 1903 verzocht het oudste lid der firma
mij op zijn bureau te komen, waaraan ik, meer of min
der zenuwachtig, voldeed.
Kom binnen, zeide de heer Pultzer, nadat ik
geklopt had. Ga zitten, Hastings.
Verwonderd voldeed ik aan die uitnoodiging, want
het idee in het heiligdom onzer firma te zitten, was voor
ons klerken een ongekende nieuwigheid.
Hastings, als ik mij niet vergis, hebt gij in langen
tijd geen vacantie gehad, zeide de heer Pultzer op
deftigen toon.
Neen, mijnheer, antwoordde ik.
Goed, dan zullen wij je dit jaar een g~
onze kosten. Zou een uitstapje naar Europa misschien
naar je zin zijn?
Het is mij nu nog onbegrijpelijk dat ik zoo kalm bleef.
Iets als een reis naar Europa was nooit zelfs niet in
mjjn stoutste droomen in mij opgekomen. Ik weet
niet wat ik antwoordde, maar mijnheer Pultzer vervolgde
glimlachend