'4
ïitèn diklz&ad dollars,
WWS- ES IDiERTESTIEBLl»
Wil SSEEk raUffi“
Een Vrij man.
V’1
No. 54.
i
II1111
TE SNEEK.tK^
n ^rigkammx- t‘r fend> dat is
.piiïO»'*’-Grietje Janneretl. y K°- 5, van de
«H^roeger van Sipke Auema. v*Vngegaan in
en Marktbericl^j.0 'j'J
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
GELUK.
Feuilleton.
^Tndels-
en
om-
r
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
ken en zwakheden
tegenover elkander.
digen en uitgebreiden blik,
41 haar
ren. De
rtuchthuis-
/rii zult -er even
Heb je vele kinderen?
Een klein meisje.
En het is ziek? Of je vrouw?
Neen, God zij dank!
Het klonk bijna als een jubelkreet van zijne
lippen. Maar hij kreeg berouw over dezen uit
roep, toen hij zag dat de chef ineenkromp.
Gelukkig mensch -- gelukkig mensch, nau
welijks hoorbaar fluisterde hij deze woorden.
Op dit oogenblik duizelde het voor de oogen
van den armen werkman. Hij zag niet meer
die grootheid met hare genoegens en voordee-
len, hij zag niet meer den almachtige, die
patroon was over tallooze lieden; een doodarme
man stond
Peter Spnd,
man.
I ^^j^een vrouw ter dood veroordeeld.
iOUWEIlS!
e Tentoonstelling te
SER vooral:
chine).
tent Kunstmeststrooima-
f ,1906.
l HT I a£Poudj^\te
wachten? Ik zal spoedig terug zijn.
Dit zeggende, snelde hij naar buiten.
Ik zat eenigen tijd om mij heen te kijken en omdat
Kahn niet terugkeerde en denkende dat hem misschien
iets overkomen was, keerde ik naar het hotel terug.
Ik verzocht, mij den volgenden morgen vroeg te wek
ken en begaf mij naar mijne kamer. Toen ik de deur
geopend had, zag ik daar een verschrikkelijk tooneel.
Mijn koffer en mijn tasch waren opengebroken en mijne
kleeren in wanorde over vloer en stoelen verspreid.
Zelfs het bed en de kasten waren nagesnuffeld. Ik
schelde om de bedienden en spoedig trad de hotelhouder,
erg ontsteld, in mijne kamer. Bij onderzoek bleek, dat
er niets werd vermist, daarom kon ook niets worden ge
daan. Toch werd voorgesteld de politie er mee in kennis
te stellen.
Opeens herinnerde ik mij het gebroken slot aan
boord van het schip; Kahn’s opgedrongen diensten, zijn
vreemde verdwijning denzelfden avond. In het hotel
aangekomen, had hij mij slechts een enkele vijf minuten
alleen gelaten, maar juist daarvan had ik gebruik ge
maakt om den hotelhouder mijn doos in bewaring te
geven. Was hij teruggekomen en had hij mijne bezittin
gen doorzocht, in de hoop de tien duizend dollars te
vinden'? Het leek alles zeer zeker verdacht. Naar den
portier snellende, vroeg ik naar den heer Kahn. Deze
was niet thuis en had bij zijne komst geen bagage mee
gebracht.
Eerst nu herinnerde ik mij dat alleen mijn eigen
bagage was meegekomen en ik begreep eindelijk dat de
nette mijnheer Kahn een handige oplichter moest wezen.
Wat dankte ik mijn gelukkig gesternte dat ik er aan
gedacht hadmijne bankbiljetten in veiligheid te brengen.
Den volgenden morgen vertrok ik via Berlijn naar
Weenen, terwijl ik mijn bankbiljetten opnieuw in mijn
f
het erlang
Gasmotor
brengen f
een eley
traal
staa*r'
D 1
dag^,
zal w
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Van uit de kachel straalde een heerlijke
v.’armte door de kamer. Peter Sund strekte
de handen daarnaar uit en kwam onzeker een
stap naderbij. Van buiten hoorde men iemand
kómen en nu werd het hem toch wat bang
te moede. Zijn hart begon luider te kloppen,
toen hij tegenover den man stond, waarvan
hij nu afhing.
»Moet gij mij spreken?* Die stem klonk
moe, trilde zelfs eenigszins, zoodat Peter Sund
hem verwonderd aankeek. En toen hij hem
aanzag, kromp zijn hart ineen; dat scheen
waarlijk geen gelukkig man te zijn, de man,
die daar voor hem stond. Groot en slank,
een weinig voorovergebogen, met ingevallen
slapen, hoewel hij pas midden in de dertig
was. Wanneer hij zijn eigen krachtige ge
stalte daarmede vergeleek, scheen hij minstens
tien jaar jonger dan deze man met diepe
rimpels in het voorhoofd, moede trekken om
den mond en oogen die vermoeid bleken.
»En waar wensch je mij over te spreken?*
vroeg de almachtige.
Ik weet wel, dat ik het eigenlijk niet mag
doen, begon hij onzeker, wij moeten ons
met onze zaken tot den inspecteur wenden,
maar ik hoopte, Mijnheer de patroon ik
wou het leven mijner vrouw en kind een wei
nig verlichten en daarom kom ik om een loons-
verhooging verzoeken.
De chef trok de wenkbrauwen samen en
begon in een boek te bladeren. Je naam is
Sund.
Ja mijnheer.
Toen ontstond er een pauze. De almachtige
knikte een paar maal met het hoofd.
«vrijheid” werden beschouwd, doch in de er
kenning van ieders vrije opvatting.
En toch, zoodra we ons begeven, hetzij in
de maatschappij, die groote, woelige menschen-
wereld of neem het maar veel kleiner in
omvang in onzen dagelijkschen kring, zoo
loopt onze vrijheid groot gevaar van in bot
sing te komen met vaste gewoonten van an
deren, vrije handelingen, geheel te goeder
trouw gepleegd, waardoor we soms schande
lijk die «gouden” vrijheid verloochenen of
vrijwillig aan banden leggen, of door andere
belangen gedreven onze vrijheid opofferen en
deze ook wel... verkoopen.
Wil men in waarheid van vrijheid, volle
vrijheid spreken, zoo moet onze maatschappij
een totale omkeering ondergaan, zeggen som
migen in onze dagen, doch zouden, voor en
aleer wij tot dien- heilstaat geraakten, niet
eerst alle deelen van dat reusachtig lichaam
gezuiverd of genezen moeten worden van alle
onedele drijfveeren, of onreine gemoedsaan
doeningen?
Voorzeker Alvorens wij ons oprecht vrij
gevoelen tegenover ons zelven en tegenover
anderen, zoowel in onzen kring alsook in de
maatschappij, wordt er in de allereerste plaats
van ons allen geëischt: toenadering d. i. onder
linge waardeering, welke tot verbroedering
leidt. En daaraan ontbreekt het in onzen
tegenwoordigen tijd maar al te veel. Men wil
vrij zijn en denkt dat die vrijheid bestaat in
kordaat persoonlijk optreden, soms doordrij-
ven, dat te vaak een uitvloeisel is van die
verfoeielijke drijfveer van zooveler werken
en streven: egoïsme.
Voor zoowel laag als hoog in onze maat
schappij is helaas! maar al te dikwijls «eigen
baat” de beweegkracht, waardoor het stand
punt van eigen vrijheid te zeer in ’t oog wordt
gehouden en de vrijheid voor anderen te veel
wordt op zijde gestreefd. En wat al wapenen
worden te baat genomen in het streven naar
zijn te vaak, te zeer persoonlijke vrijheid.
Het eenige geneesmiddel in deze is toena
dering met en tot elkander alsdan leert
men elkander verdragen en daardoor elkander
leiden, met inachtneming van elkanders gebre-
- men leert vrij staan
Men krijgt een veelzij-
men zou mannen
krijgen die wat durfden en die heeft men in
de allereerste plaats noodig om een herleving
is nu buiten hun bereik.
Deze woorden hadden een vreemde uitwerking op
den heer Kahn. Hij kleurde geducht, keerde zich om,
sloot de deur en zag mij toen woest aan.
Gij liegt, siste hij. Die doos met haar inhoud hebt
ge in uw kleerkast verborgen. Geef haar nu dadelijk of
ik sta niet in voor je leven. Ik wil mij niet langer voor
den gek laten houden.
Ge lijkt wel krankzinnig, antwoordde ik, geheel
ontsteld door de verandering zijner gelaatstrekken.
Ja, misschien ben ik dat, antwoordde hij. Maar
gij zij t pas aangekomen en hebt den tijd nog niet gehad
om over uw doos te beschikken zooals te Parijs. Kom,
geef hier kerel. Verkoop nu niet meer zulken onzin.
Ik keek eens rond of ik niets zag ik weetniet meer
of ik een bel. dan wel een wapen zocht. Alleen herinner
ik me dat ik iets zocht Mijn tasch stond onder het bed,
gesloten; wellicht als deze meer zichtbaar en open was
geweest dat Kahn op listige wijze zou hebben zien te
krijgen, wat hij hebben wilde. Hoe ’t zij, toen ik m’n hoofd
omdraaide, sprong hij eensklaps op mij toe en greep naar
mijne keel. Hij was grooter dan ik en moest dus naar
beneden grijpen, ik klemde mij aan hem vast, lichtte
hem den voeten hij viel op den grond,terwijl ik probeerde
mijn arm om zijn nek te slaan. Met groote kracht duwde
hij mij zijwaarts tegen den muur, blijkbaar met het doel
mij bewusteloos te maken. Beiden spanden wij onze
krachten in het was een wanhopige strijd. Dat opge
wonden wild uitziend gelaat, zoo dicht tegen het mijne
zag er vreeselijk boosaardig uit. Ik spande al mijn krach
ten in om hem meester te worden, al maar door rolden
wij over elkander heen, terwijl het stooten van onze
lichamen tegen den muur de voorwerpen op den schoor
steen deed vallen en de schilderijen naar beneden ko
men.
Vrijheid is een kostelijk woord, dat een
heerlijk denkbeeld vertegenwoordigt. Om er
echter den waren zin van te omschrijven,
daarmede zou men boekdoelen kunnen vullen,
want al toovert het ons een glans van ver
genoegen op het gelaat, al schittert ons oog
wanneer wij het woord uitspreken, toch we
ten wij, dat het denkbeeld vrijheid, dat is
wrij" zijn, ten zeerste beperkt is en geheel
in banden geketend ligt.
Onze vrijheid van handelen, van spreken
zelfs, is geheel gebonden aan de knellende
voorwaarden, dat onze vrijheid geen nadeel
toebrengt aan die van anderen. Niemand is
vrij en kan voor zichzelve vrijheid vorderen
of bedingen, dan die ook aan anderen vrij
heid toestaat.
Omdat het denkbeeld zoo rekbaar en te
vens zoo afhankelijk is van vele, velerlei za
ken op maatschappelijk of zedelijk gebied, we
ten wij soms niet wat wij moeten doen of la
ten zonder aan het vrijheidsgevoel van ande
ren te kort te doen. En voor ons zelven? We
noemen en wanen ons zoo dikwerf vrij om
op het volgende moment meer dan ooit, den
zwaren keten van slaafsche dienstbaarheid te
gevoelen.
Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat ware
vrijheid eigenlijk slechts in betrekkelijken zin
bestaat. Het denkbeeld «vrij” zijn is afhanke
lijk van zooveel factoren en omstandigheden,
dat het gezegde van den grooten wijsgeer
»een vrij man is hij, die een zuiver en gerust
geweten heeft”, velen nog het meest aanlok
kend toeschijnt.
Als eene drukke menschenmenigte u
ringt, zijt ge dan »vrij” in uw bewegingen?
Welnu, zoo is het in de maatschappij even
eens gesteld allerwegen menschen en nog
eens menschen met allerlei eischen en ver
plichtingen, waardoor men ook in dat opzicht
van alle zijden belemmering, tegenkanting,
overheersching ondervindt.
De vrijheid, welke onze voorzaten zóó duur
gekocht hebben (kon ze wel ooit te duur ge
kocht worden) bestaat wel niet in een gelijk
heid en broederschap, waarvan onze voor
ouders droomden in de dagen dat de Fran-
sche broeders als de heilaanbrengers der
tot het 4*
BOUWEN VAN W®
van dat standpunt, waarop die individueele
vrijheid zich plaatsen moet, te bewerken.
Door zoo te handelen, zullen wij de per
soonlijke vrijheid van een ieder naar waarde
weten te schatten. Het streven naar en ver
krijgen van die persoonlijke vrijheid, kost
veel strijd.
Men bedenke echter wel dat de mensch
geen kunstwerk is, dat als ’t gereed is, voor
sieraad in een goed verlichte zaal moet ge
plaatst worden maar een kracht, die arbeiden
moet in de wereld om nuttig te zijn in den
strijd. W. C.
Slot.
De woorden van den officier deden mij ontstellen
en angstig onderzocht ik mijn trommel. Ja, de biljetten
waren er alle nog. Toen gaf ik ze den kwartiermeester,
nam mijn koffer terug en pakte deze, zonder verder
aan de geschiedenis te denken.
Waar wilt u in Londen gaan logeeren? vroeg de
heer Kahn den volgenden morgen, toen het groote
stoomschip reeds dicht den oever was genaderd.
Ik ga regelrecht door naar Parijs, antwoordde ik.
Goed dan volg ik uw voorbeeld, zeide hij.
Ik was zeer ingenomen met zijn gezelschap,
want van het reizen aan deze zijde van den oceaan,
wist ik niets af. Wij namen den namiddagtrein naar
Parijs en kwamen daar te middernacht aan, waarna
wij naar het hotel «Continental* reden. Hier deponeerde
ik dadelijk mijn geld in de brandkast van het hotel.
De heer Kahn vertelde mij, dat hij meermalen te
Parijs kwam en de Fransche hoofdstad dan ook op zijn
duimpje kende. Hij stelde voor samen uit te gaan om
hier en daar iets belangwekkends te gaan zien, met
welk voorstel ik gaarne instemde.
Na eene wandeling traden wij een restaurant binnen
en bestelden wat eten. Nauwelijks waren wij er aan
begonnen, of Kahn sprong plotseling op.
Sapperloot, zeide hij verschrikt. Ik heb heelemaal
vergeten mijne firma te telegrapheeren. Wilt u even
voor hem, die hem benijdde, hem
den beklagenswaardigen werk-
Het scheen hem toe cf alle meubels,
die tuschen hen stonden, neervielen, en nu
kwam de chef op hem toe en reikte hem de
hand.
De volgende week zal je verzoek worden
ingewilligd. Neen, niet‘jij alleen zult het
beter hebben, allen, die in mijn dienst zijn.
En toen mompelde hij toonloos in zich zelf:
Wanneer gij offers neemt. Almachtige, neem
dit offer van mij. Wanneer ik met geld,
met weldadigheid iets goeds kan doen, zij dat
mijn gave. Als een innig gebed klonken die
woorden. Peter Sund stond als vastgenageld,
dat was geen werkelijkheid, dat was een
droom.
En in de doodsche stilte die hierop volgde,
belde de telefoon. De slanke man luisterde,
op zijn gelaat lag een spannende angst.
Mijn God, mijn God, riep hij met een waan
zinnige stem.
Neen, het kan niet zijn, Almachtige, red
mijn kind.
Ik kom dadelijk ik breng den dokter
mee Hij hijgde naar adem, toen hij Peter
voorbijstormde zonder overjas, de hoed in zijn
hand... Als aan den grond genageld, onmach
tig zich te verroeren, stond de arbeider daar
een oogenblik.
Langzaam wendde hij zich naar de deur.
Hij voelde een brandende schaamte, zijn knieën
trilden hevig, toen hij voorzichtig, bedachtzaam
in de werkplaats terug ging. Hoe ondankbaar
was hij. Waarlijk, men is zijn geluk niet be
wust, dacht hij. Gelukkig moest hij zich noe
men. Hoe treurig werd hij, wanneer hij zich voor
stelde, dat zijn Elsje een ongeluk kon over
komen, dat de dood in zijn huis ‘kon binnen-
tasch borg, waarop ik een nieuw slot had laten maken.
Onnoodig te zeggen, dat ik mijn tasch beter verze
kerde. Ik wilde de kans niet weer loopen, bestolen te
worden.
Bij mijne aankomst te Weenen begaf ik mijnaar het
Wiener Hof Hotel en vroeg een kleine kamer. Men
had er maar een beschikbaar een eenvoudig kamertje
op de eerste verdieping, hetwelk ik dadelijk betrok.
Mijn koffer was boven gebracht en ik had mijn jas,
vest en boord afgedaan, met het plan mij eens goed te
wasschen wantik was vermoeid en verreisd, toen er
op mijne deur werd geklopt. Ik opende haar langzaam
en met een vroolijken groet trad mijn vriend Kahn
binnen.
Gij kijkt zeer verwonderd, maar laat mij de zaak
uitleggen beste jongen, zeide hij. Ik ontmoette des
avonds, nadat ik u in Parijs had verlaten, eenige ken
nissen, die mij mee op sleeptouw namen en met wie
ik vervolgens ben uitgeweest. Daardoor kwam ik te
laat om u in Parijs terug te zien. Maar ziet, nauwelijks
ben ik hieraan gekomen, of ik zie ook u loopen. Wij
moeten bepaald met denzelfden trein hebben gereisd,
zonder het te weten.
Die man moet volkomen onschuldig zijn, dacht ik,
toen ik hem in zijn lachend gelaat keek. Anders moet
hij wel een doortrapte schurk zijn. Ik vertelde hem,
terwijl ik hem nauwkeurig gadesloeg, dat in Parijs
iemand mijn kamer was binnen gekomen en mijn zaken
had doorgesnuffeld. Htj legde de grootste verbazing en
verontwaardiging aan den dag en drukte zijn leedwezen
uit, niet tegenwoordig te zijn geweest om mij te kunnen
helpen.
Ik zou er zeker de politie mee in kennis hebben
gesteld, zeide hij.
Och, antwoordde ik, wat hij of zij wilden hebben,
lil
>n kun.-