»WS-1 ADVERTENTIEBLAD
F
IWR S» BS MSTilEffi.
meisje met g@U.
In eer hersteld.
Woensdag* 25 Juli 1506.
AleJai? g.
No. 59.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
-'mer.
Feuilleton.
Uit de Raadszaal.
61 «r
E. C.
HOOFDSTUK I.
het kruide-
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
kousen naar hem toe. Daar stond zij nu en keek naar
boven, naar het afgedwaalde lam, dat de trouwe Her
der in zijn armen droeg.
•Hij is verloren geweest en teruggevonden,® klonk
plotseling een stem als hemelsche muziek in haar bin
nenste. Eindelijk richtte haar man zich op.
•Ben jij daar, Marie?® vroeg hij en vatte haar bij de
hand. Hij scheen niet verwonderd en niet boos, dat zij
daar naast hem stond. Zwijgend voerde hij haar naar
den uitgang.
•Weet je nog, dat Johannes geboren werd?« vroeg hij
zacht. »Wat waren we toen gelukkig! Ja, als er een
kind geboren wordt, is men blij en niemand denkt er
aan, hoeveel verdriet het den ouders zal aandoen. Van
de wieg af wordt het met teederheid en liefde omringd,
maar als het groot geworden is, treedt het zijn ouders
op het hart. Ja, zoo is de wereld en het leven; het
zou beter zijn, als men nooit geboren werd.«
Deze loop van gedachte kende zij reeds. Sedert Jo
hannes tegen hem was opgestaan, sprak hij dikwijls zoo.
En hoe gelukkig waren zij te voren.
Echter trooste het haar, dat hij bedaarder was ge
worden. Voor haar was het minder smartelijk hem
treurig te zien, dan de sombere verbittering op te mer
ken, waarin hij meest verkeerde.
Hij trok haar naast zich op een bank, ondersteunde
zijn hoofd met den arm en sprak over Johannes. Hij
vertelde haar hoe dikwijls hij ’s nachts wakker lag en
dan luisterde, of Johannes niet terugkwam.
•Het is zoo vreeselijk, te moeten denken, dat hij in
zonde en ellende ondergaat.®
»Maar hij verstaat zijn ambacht toch, man! en zulke
behoeven niet van honger te sterven,® merkte zij be
schroomd op.
•Maar de genotzucht, het bier, de wijn en zijn lust
2.)
•Waar is je moeder, Lina?* vroeg vrouw Burgman
toen.
•In bed! De loop naar de kerk is haar te groot ge
weest. Maar zij wil het niet laten, zij gaat er eiken
morgen trouw heen.«
•Wie belast is en beladen, moet daar zijn toevlucht
zoeken, niet waar buurvrouw?® klonk een zwakke stem
uit het bed, dat in den hoek naast het raam stond.
•Ach, vrouw Binder, je hebt wel gelijk. Maar daar
wist ik niets van, dat je bed hier staat!«
•Dat wilde Lina volstrekt zoo hebben. Ik vrees, dat
ik vandaag wel voor het laatst in de kerk ben geweest.
Ik kon nauwelijks meer thuis komen!*
•Ja, ik wou het zoo graag en ik geloof, dat ik er
reden voor heb. Moeder moet tegenwoordig zooveel
liggen.*
•Je bent een goed kind, Lina,* verzekerde de buur
vrouw op hartelij ken toon.
•Ja, dat is zij, dat is zij,* betuigde vrouw Binder.
•En dat zij niet gelukkig is, komt mij voor als een
ongerechtigheid des Hemels. Maar zij wil ook niet.*
•Neen, moeder, ik blijf bij je. Meenemen kon 'ik je
gevolgen zijn het niet! Die hebben de Fran-
sche politiek beheerscht der laatste jaren en
zullen ze blijven beheerschen. Ook daardoor
is de Dreyfuszaak een stuk wereldgeschiedenis.
En dan is die geschiedenis een opwekking en
een troost. Want boven alles schitteren uit,
een ster der hope voor de zwakken en wankel-
moedigen, voor eiken strijder ook, schitteren
de woorden:
De Waarheid is in beweging,
en niets kan haar tegenhouden!*
misschien niet en er is niemand, waar ik zooveel van
houd.*
Onwillekeurig ontmoetten de blikken van vrouw Bin
der en van vrouw Burgman elkander.
Het zou een goed huwelijk geweest zijn, Lina,* zei
haar moeder. «Hendrik mag je graag lijden.*
Ook vrouw Burgman dacht er zoo over, maar Lina
lachte en zei, dat het beter zoo was.
Vrouw Burgman ging weder in huis, doch telkens
dacht zij aan de kerk. »Wie. belast is en beladen, moet
daar zijn toevlucht zoeken,* had vrouw Binder gezegd
en die woorden kwamen haar telkens te binnen.
Zij zette haar hoed op, trok haar mantel aan en riep
Magdalena toe »Ik ga naar de kerk!*
Kort voor twaalf uur was het daar stil en eenzaam.
•Belast en beladen* waren de woorden, die nog im
mer weerklonken in de ooren der vrouw, die daar,
voor een zijaltaar geknield, haar hart voor God uit
stortte.
Daar werd zij opgeschrikt door voetstappen. Zij her
kende die onmiddellijk. Daar liep haar man. Hoe af
gemat en bedroefd zag hij er uit. Er lag een witte
glans over zijn kort hoofdhaar en toch was hij zoo oud
nog niet. Zij had nog nooit bemerkt, dat hij al zoo wit
was geworden.
Hij ging recht op het altaar af, dat aan den Goeden
Herder gewijd was.Daar zonk hij op de onderste tre
de neer, legde zijn armen over elkaar op de steenen
en liet zoo zijn hoofd daarop rusten. Wat leed die
arme man!
Het was stil, doodstil in de groote, ruime kerk. De
arme vrouw liet haar tranen den vrijen loop, maar haar
snikken wist zij te onderdrukken. Niemand stoorde
den ongelukkiger man in zijn gebed, ook zij niet. En
toen trok zij de schoenen van haar voeten en sloop op
om den grooten heer te spelen, dat alles brengt hem ten
verderve* zeide hij, maar hij bleef kalm.
Zij gingen samen naar huis, gebruikten het middag
maal zonder een woord te wisselen en daarop verdween
Burgman in de werkplaats, waar nu den geheelen dag
de draaibank snorde. Hij was een bekwaam draaier en
had nooit gebrek aan werk.
Moeder Burgman las in de oogen van haar dochter
wel de aanklacht tegen den vader, die zijn andere kin
deren, de goede, niet scheen te zien; maar zij zweeg,
zij was te mat om te spreken.
Frederik bracht zijn vrije uren meest bij zijn zwager
door, waar hij voorloopig een weinig van het kruide-
niersvak leerde.
Tegen acht uur sloot Ernst Seelink gewoonlijk zijn
winkel en dan gingen beiden bij Burgman hun avond
boterham eten.
Daar Ernst gewoonlijk een somber middagmaal ge
bruikte, dat hem uit een volksgaarkeuken werd thuis
bezorgd, had moeder Burgman 's avonds altijd een har-
tigen beet voor hem. Vandaag tastte Burgman zelf
ook nog al flink toe. Zijn eetlust en zijn gemoedsstem
ming waren verbeterd na de aandoeningen van den
morgen, die als een onweder de lucht gezuiverd had
den.
In onschuldige vroolijkheid vertelde Frederik allerlei
uit den winkel en Ernst was ook vroolijk gestemd. De
kleermaker had de huur opgezegd; daardoor weiden
de drie kamers vrij, waarop ze zoo gevlast hadden. Als
vader en moeder het goed vonden, gingen Magdalena
en hij met November trouwen. Vroeger kon dat niet,
want de huisbaas wilde de woning goed in orde laten
brengen en Magdalena mocht zelf nieuw behangsel
voor de kamers uitzoeken. (Wordt vervolgd).
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnen?6nt van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/. cent. Groote lett?ra naar
plaatsruimte.
Door AMO.
•Ik zal gaan naar die strafoefening, welke
erger is dan de dood, met opgeheven hoofd,
zonder schaamte. Toch, het zou een leugen zijn
als ik u zeide, dat mijn hart niet een afschuwe
lijke marteling zal ondergaan, wanneer men
mij de eereteekenen zal afrukken, welke ik heb
verworven in het zweet mijns aanschijns; ik
zou duizendmaal liever gestorven zijn. Maar
u heeft mij gewezen op mijn plicht en daaraan
mag ik mij niet onttrekken, hoe zwaar de
marteling ook zij welke mij wacht. En u heeft
mij hoop gegeven; u heeft mij doordrongen
van het bewustzijn dat een onschuldige niet
eeuwig veroordeeld kan blijven; u heeft mij
het geloof geschonken (in de zege van het
recht).”
Het zijn regels uit den brief van Dreyfus
aan zijn verdediger mr. Demange, twee dagen
vóór zijn degradatie. Een onschuldige kan
niet eeuwig veroordeeld blijven! Het is niet
zonder ontroering te lezen, wanneer men na
gaat, dat die woorden geschreven werden 3 Ja
nuari 1895 en dat eerst goed elf jaar later de
waarheid er van voor Dreyfus is gebleken.
Want al had na het proces van Rennes de
wereld den ongelukkige vrijgesproken, het
vonnis van 9 September 1899 was opnieuw een
veroordeeling geweest. Met verzachtende
omstandigheden
Wat Dreyfus geleden heeft is bovenmen-
schelijk geweest, want onmenschelijk is hij be
handeld geworden.
Vóór de degradatie al! Maar dan komt die
gure Januari-ochtend, waarop hem zijne onder-
scheidingsteekenen werden gescheurd van de
uniform, waarop zijn sabel gebroken werd.
Voelt men wat dat heeft moeten zijn voor
hem, die zich onschuldig wist, terwijl bijna nie
mand aan zijn onschuld geloofde? Toch, die
strafoefening was niets bij wat er mee gepaard
ging. Onder de duizenden, die waren samen
gestroomd bij het hek van het binnenplein der
Ecole Militaire, was slechts één joelende kreet:
Dood aan den Judas! Onder de enkele hon
derden, die met den troep, op het binnenplein
getuigen waren van de degradatie, officieren
van leger en reserve, journalisten, letterkun
digen, een bevoorrechte nieuwsgierige, was de
verbittering, de woede misschien nog hooger
VERGADERING van den Gemeenteraad van
Wymbritsera,deel,o\> Zaterdag, den 21 Juli 1906,
des voormiddags te 11 uur.
Tegenwoordig zijn 13 leden; afwezig met kennis
geving de heeren A. H, Tromp, wegens drukke bezig
heden, en Jorritsma, wegens droevige familie-omstan-
digheden. v
Voorzitter de heer H. M. Tromp, Burgemeester.
Secretaris de heer J. Poppinga.
Na opening der vergadering door den Voorzitter,
wordt het gebed door den Secretaris uitgesproken.
Punten van behandeling:
1. Resumtie der Notulen van den 12 Juni 1906.
Na lezing door den Secretaris, worden deze notulen
onveranderd vastgesteld en gearresteerd.
2. Ingekomen stukken en mededeelingen.
De Secretai is doet mededeeling van
a. Een schrijven van K. Jellema te Scharnegoutum,
houdende dankbetuiging voor het hem toegekend
pensioen
b. Een idem van W. Stienstra te Abbega, daarbij
berichtende dat hij onder hartelijke dankzegging, zijne
benoeming tot wegwerker te Scharnegoutum aanneemt
c. Een besluit van Ged. Staten, houdende goed
keuring van het raadsbesluit, tot rechtstreeksche be
taling uit den post van onvoorziene uitgaven der
begrooting vcor dit jaar
d. Eene resolutie van Ged. Staten, geleidende een
uittreksel van het Kon. Besluit, waarbij aan den heer
H. M. Tromp, Burgemeester dezer gemeente, verlof
wordt verleend om tot 15 Mei 1912 te Sneek te wonen
e. Eene circulaire van Ged. Staten, houdende mede
deeling, dat de gemeente-rekening van inkomsten en
uitgaven, met de daarbij behoorende bescheiden, over
1905, vóór den 10 September a.s. ter goedkeuring bij
hun college moet worden ingezonden
f. Het proces-verbaal van de op 7 Juli j.l. bij den
gemeente-ontvanger gehouden kasverificatie, waarbij
boeken en kas in de beste orde werden bevonden
g. Eene mededeeling van B. en W., dat bij de op
10 Juli gehouden aanbesteding van het nagenoeg ge
heel vernieuwen van de vaste brug over de opvaart,
ten noorden der Ned. Herv. Kerk te Oppenhuizen, de
uitvoering van dit werk is opgedragen aan den laagsten
inschrijver A. F. Reitsma aldaar, voor f814. De raming
bedroeg f 825.
Goed vier jaren na de degradatie heeft
Dreyfus Frankrijk’s bodem weer mogen be
treden. Het geloof was hem gebleven! En
toen dat martelende proces te Rennes, bijna
zes weken lang, zes weken waarin hij voelde
hoe nog de woede maar weinig was bedaard,
waarin hem vijanden opkwamen van alle kan
ten, waarin hij te worstelen had tegen ver-
valschte bescheiden en valsche verklaringen
waarin de eene chef na den ander hem schuldig
bleef noemen, en waarin hij toch zijne zelfbe-
heersching misschien geen oogenblik heeft
verloren, maar ook geen oogenblik den
schreeuw, den klank heeft gevonden, welke de
honderden, die de groote feestzaal vulden van
het Lucée te Rennes voor die Augustus
maand en enkele Septemberdagen van 1899
het middenpunt geworden waarheen de ge
dachten gingen van oude en nieuwe wereld
welke die honderden tot ontroering bracht.
Of was het zijn: Ik ben onschuldig! de
laatste woorden vóór, buiten zijn tegenwoordig
heid, opnieuw de veroordeeling zou worden
uitgesproken?
Dreyfus heeft ook dat doorstaan en drie
jaar later hebben de Parijzenaars, den •verra
der* terruggezien in de begrafenisstoet en op
het Montmartre-kerkhof, bij gelegenheid van
de ter-aarde-bestelling van Emile Zola’s stof
felijk overschot. Helaas! de man, die met zijn:
Ik beschuldig! tot achtmalen toe herhaald, een
ratelenden donderslag had doen uitrollen over
Parijs en Frankrijk, is niet meer en overleden
zijn ook de nobele Scheurer Kestner, de se
nator uit den Elzas, die niet meer zwijgen kón
toen hij de overtuiging had, dat Dreyfus on
schuldig was en zijn ambtgenoot Trarieux,
de trouwe moedige beschermer van Picquart;
overleden zijn al de jonge Bernard Lazare, de
ijverige snuffelaar, die nooit de schuld had
aangenomen van zijn geloofsgenoot en die
het eerst de rechterlijke dwaling ging bewijzen,
en de oude Grimaux, de professor aan de
militaire academie te Parijs, die bij ’t proces-
Zola zijn liefde voor leger en vlag maar
voor de waarheid niet het minst, op zoo aan
grijpende wijze vertolkte. Overleden zijn er
velen, vriend en vijand.
Maar Dreyfus is blijven leven en Picquart,
en heel een trits mannen, uit allerlei kringen,
op wie Frankrijk recht heeft trots te zijn.
Hun rusten, hun positie, hun geld en hun tijd, hun
leven dikwijls hebben zij op het spel gezet. Om
geen andere reden dan dat het geweten ge
bood. Hier sta ik, ik kan niet anders, is ook
hun zeggen geweest.
En nu dan eindelijk het recht heeft gezege
praald, nu is het weer heel mooi te zien, hoe
dadelijk Frankrijk de maatregelen weet te
nemen, welke eeren wat verguisd is en balsem
brengen op geslagen wonden. Het besluit
dat Dreyfus en Picquart, de eerste tot majoor,
Picquart, die overste was, tot generaal zullen
bevorderd worden en hersteld in hun rang in
het leger, dat beiden het Legioen van Eer
zullen krijgen, het is al wet geworden. De
Senaat heeft onmiddellijk besloten dat marme
ren borstbeelden van Scheurer Kestner en
Trarieux hun plaats zullen krijgen in de wan
delgangen van zijn paleis, te midden der an
dere grooten, die gezeteld hebben in Frankrijk’s
Eerste Kamer; en in de Kamer is al aange
nomen dat Zola’s stoffelijk overschot van het
Montmartre-kerkhof zal worden overgebracht
naar het Pantheon. Zoo zal Zola’s nagedach
tenis de hoogste eerkijgen, welke de Fransche
natie kan wegschenken. Hij zal rusten onder
de prachtige wijdende woorden: Aan zijne
groote mannen, het dankbare vaderland!
De Dreyfus-zaak is dus ten einde. Maar de
gestegen. Men schold, men spuwde....
En Dreyfus stapte voort tusschen het exe
cutiepeloton. En altijd maar weer, soms als
verstikt onder de verwenschingen en het ge
huil klonk zijn schreeuw: Ik ben onschuldig,
leve Frankrijk!
De degradatie van Dreyfus is een strafoe
fening geweest, waarvan de barbaarschheid
moeielijk kon worden overtroffen. Maar Parijs
was niet meer verantwoordelijk. Een golf van
verdwazing was over de bevolking gekomen,
en hooger en hooger zou die golf rijzen, jaren
en jaren. Heel Frankrijk ging onder.
Dreyfus behield het geloof! Welke geeste
lijke plagerijen, welke lichamelijke pijnigingen
de lafheid en wreedheid der regeerders ook
uitdachten. Dreyfus bleef vanzijn onschuld ge
tuigen. Uit de eenzaamheid van het Duivels
eiland, waar de instructies van den onmensch
Lebon, den minister van koloniën, hem hebben
dcen lijden als om beide, èn lichaam èn geest
te vernietigen, kwamen de brieven aan zijn
vrouw, aan zijne kinderen. En die brieven
behooren tot de nobelste uitingen van ’s men-
schen denken.
1
na
RCOUR