I
De ontwikkeling van den Handel.
Iga meisje met geld.
ÏWR SMiH BS MS®
Kil
MMS- BS AIIVEIITEKTIEBLAII
Ns met liaati
Al. MULDER te He
-Mag 18 SeptemH
Feikema t'
6
61e Jaa~~7
AtSeptemb
---mot „Stand.
JÏTo. 73.
VAN
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
I
TandartêaflÈM
EINZAND 13, dB l
Spreekurerf 10 H
f
~r
I.
HOOFDSTUK IL
(Wordt vervolgd.)
k
XIII.
Het Postverkeer.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
werk, zounaa” fr'
volledige
Door AMO.
patroons lieten hem slechts ongaarne los. Maar zoodra
hij weer wat geld op zak had, kon hij niet rustig aan
het werk blijven.
Terwijl hij met de zieke vrouw alleen was, had hij
haar dit met een rouwmoedig hart bekend en telkens
kwam bij hem een gevoel op dat aan vertwijfeling
grensde, als hij er aan dacht, dat Lina nu voor hem
den kost verdiende. Hij eischte dan ook, dat zij alles
voor hem op een rekening zou zetten.
«Je krijgt alles terug, Lina. Dat is zeker!* verklaarde
hij, alleen om zich zelven gerust te stellen.
«Nu, dat zal me aangenaam zijn. Je hebt gelijk, je
behoeft geen geschonken goed aan te nemen van Lina
Binder,* antwoordde zij met een vroolijken lach.
«Het goede, dat jelui aan mjj doet, kan ik toch nooit
vergelden!* zuchtte hij.
«Dat kan je niet weten, Johannes! als je nu braaf en
vlijtig aan het werk blijft en zoo knap werkt, dan geeft
je patroon je op een mooien dag zijn dochter tot vrouw.
Dan doet hij je tegelijkertijd de zaak over en dan ben
je een fijne mijnheer. Je vrouw draagt dan mooie
krullen en een hoed naar de nieuwste mode en kom
ik bij jelui om bet waschgoed te strijken.*
«Ja, spot maar met me. Het doei, je pleizier, dat ik
zoo hulpbehoevend voor je sta!* riep hij boos.
«Juist, zoo’n kwaadaardig schepsel ben ik nu!« ant
woordde zij dan ook boos en dan bond hij wat in.
«Hé, ik zou me de haren uit het hoofd kunnen trek
ken, als ik bedenk, dat je meer kunt dan ik. En je
bent zoo vergenoegd, alleen omdat je weet, dat je doet,
wat je kunt. Ja, je hebt een goed geweten.*
«Een goed geweten is een kostbaar ding, Johannes,*
zeide zij hartelijk, «voor alle schatten der wereld zou
ik het niet willen missen.*
«Oh, jij! Je bent een goed kind, een brave dochter.*
«Ik doe niet meer dan mijn plicht.*
«Maar ik? Dat pijnigt mij dag en nacht en hier zit
ik nu met mijn verwonden voet, terwijl ik zou werken
als een paard, om je te toonen, dat ik meer kan, dan
twee anderen. Zou het me dan niet grieven, als ik zie,
hoe je van den morgen tot den avond je afslooft? En
de geheele week geen pleiziertje; verleden Zondag ben
je niet eens uit geweest.*
«Dat doe ik nooit, Johannes! Zou ik dan mijn moe
der alleen laten? Ik kan immers toch geen pleizier
hebben, als mijn oude moeder hier alleen ligt!» En
Lina liefkoosde haar goede moedertje en keek haar
vriéndelijk lachend aan.
«Gaat zij nooit uit?* vroeg Johannes geheel verbluft
aan de zieke, die hem slechts met een hoofdschudden
antwoordde.
«Dat is toch om uit je vel te springen! Laat u het
meisje de geheele week werken en heeft zij dan op
Zondag niet eens eenig vermaak?* vroeg hij verwijtend.
«Maar Johannes, wat denk je dan wel? Ik heb ver
zet genoeg, of is het geen genoegen, als ik thuis kan
blijven en niets behoef te doen? Dat doet een mensch
goed! En dan trek ik moeder een wit nachtjak aan
en zelf doe ik mijn Zondagsche jurk aan. Als prinses
sen zitten wij dan samen koffie te drinken en kijken
naar de menschen, die voorbij wandelen. Wat wil je
meer? Hadt je liever, dat ik de eene danszaal uit- en
de andere invloog?*
«Neen, volstrekt niet! Dat zou me spijten, en zoo iets
kan ook ik niet van je denken!*
«Nu, wat wil je dan? Maar zoo zijn de mannen
altijd, moeder! Mevrouw Jansen zegt ook dikwijls
Och Lina, mijn man! die is ook zoo wonderlijk! Den
geheelen dag zit hij op zijn kantoor, zonder een woord
te spreken, maar als ergens een knoop af is, dan moet
je hem hooren! Zoo zijn de mannen! En komt mijnheer
soms om het hoekje van de deur kijken Lina, is mijn
Terwijl zoo met iederen dag de stemming van den
teruggekeerde vroolijker en hoopvoller werd en ook
zijn voet goed genas, toefde de oude Burgman in zijn
werkplaats en arbeidde rusteloos. Reeds lang had hij
weinig vreugde gehad, maar zelfverwijt had hij tot
dusver ook niet gekend. En nu liet een inwendige
stem hem geen rust en verweet hem, dat hij zoo hard
was jegens zijn vrouw en kinderen.
Maar handelde hij dan verkeerd, toen hij Johannes
van zijn deur jaagde, toen die als een landlooper kwam
opduiken? Of was het tenminste niet begrijpelijk, dat
hij boos werd? Was die lichtzinnige knaap geen schan
de voor zijn huis? En toch, hij was de verloren zoon,
die terugkeerde en vergiffenis zochten'de vader
had hem hartvochtig van zich gestooten.
Zoo werd Burgman reeds vele dagen lang door zijn
gedachten gepijnigd. Zijn zwager, oom Karei, was op
reis, anders had die wel een woordje ten gunste van
zijn zuster gesproken en wat oom Karei zei, woog zwaar
bij Burgman. Nu kon hij met niemand raadplegen.
Van alles wat in hem omging, liet hij aan de zijnen
niets bemerken, en deze waagden het niet een woord
te spreken over Johannes. Wel bemerkte hij, dat ze veel
met elkander fluisterden, als Ernst er was en dat ze
plotseling verschrikt zwegen, wanneer hij uit de werk
plaats kwam. Het ergerde hem, dat ze hem geen ver
trouwen schonken, maar hij wilde zichzelf niet bekennen,
dat hij daar zelf de oorzaak van was.
- -^et teno——gestelde te beworr—-
niet nalaten hun vrienden en
'llrtellen, hoe belangwekkend en vo
vrouw hier? Neen mijnheer, mevrouw is uit. Zoo, uit?
Alweer uit? Zoo zijn die vrouwen!*
En dan lachten allen weer en babbelden gezellig met
elkaar en Lina was een en al lust en leven. Het was
een genoegen haar aan te zien.
7.)
Na het eten ging Lina in den tuin om het gedroogde
waschgoed te halen. Bij haar terugkeer legde zij een
pakje op de tafel en zei «Daar is weer wat! Dat
stuurt je moeder, Johannes. Het lag weer vooraan bij
de deur.* Ze deden samen het pakje open en vonden
twee hemden, tweepaar sokken, twee gulden, een worst
en een pond boter, alles heel netjes met veel papier
ingepakt.
«Och, mijne goede moeder,* sprak Johannes, wien de
tranen in de oogen opwelden.
Zoo waren er in ’t geheim reeds meer pakjes geko
men. Op een morgen in de vroegte had Lina zelfs
een mandje aan haar adres gevonden, daarin had ze
verscheidene zakjes met kruidenierswaren gevonden,
zooals Ernst verkocht. Zoo willen allen Lina den last
lichter maken, dien zij zich met Johannes op den hals
had gehaald. En deze? Al deze teekenen van liefde
van de zijnen troffen hem tot in het diepst van zijn
ziel.
Zij hadden zoo weinig en gaven voor hem zooveel
zij slechts missen konden en hij had veel geld verdiend.
Zoodra hij maar aan het werk ging, verdiende hij vol
op, want hij was een bekwaam werktuigmaker en zijn
missarissen der Staten van Holland. Op deze
wijze was dus de instelling der posterijen in
Holland een staatszaak geworden.
In andere landen was dit reeds vroeger ge
schied. In Frankrijk werd reeds onder Lode-
wijk XI een staatspostwezen ingesteld, dat
later onder Lodewijk XIII en diens opvolger
nog beter geregeld werd. In Duitschland was
door Keizer Maximiliaan I in 1516 aan Fran
cisco von Thurn und Taxis, een edelman van
Italiaansche afkomst, de inrichting van een
geregelden postdienst tusschen Weenen en Brus
sel opgedragen en later werd de familie Taxis
met het recht om postdiensten op te richten
beleend. Keizer Matthias benoemde in 1615
Lamoral von Taxis tot eersten rijkspostmees-
ter-generaal, welk ambt in diens huis erfelijk
werd. Van verschillende rijksvorsten kwam
hiertegen verzet; sommige staten richtten een
zelfstandig postwezen in, anderen sloten zich
bij aangrenzende staten aan, terwijl een derde
groep onder het Taxis’sche postbestuur bleef.
Aan dezen ingewikkelden toestand is eerst te
gen het midden der 19e eeuw een einde ge
maakt, door dat Oostenrijk en Pruisen in 1850
een «deutsch-österreichischen Postverein* sticht
ten, waarin alle Duitsche staatjes werden opge
nomen, met uitzondering van een 16-tal, die
nog tot de «Thurn und Taxis’sche Lehnpost*
behoorden.
Met de stichting van den Noordduitschen
Bond in 1866 verdween deze laatste; de fa
milie Thurn und Taxis liet zich haar rechten
voor 9 millioen mark afkoopen en er kwam
één postwezen in Noordduitschland, terwijl na
de stichting van het Duitsche keizerrijk het
geheele land één rijkspostgebied werd. Wur-
temberg en Beieren hebben echter hun zelf
standigheid gedeeltelijk behouden.
In Engeland waren reeds in het midden der
16e eeuw rijdende postboden en onder Jaco
bus I werd ook een postverkeer met het bui
tenland ingericht.
Het ligt niet in onze bedoeling, in het bij
zonder over het postwezen in alle andere Eu-
ropeesche staten te spreken, maar we willen
uit de geschiedenis der posterijen in de 19e
eeuw een paar belangrijke feiten vermelden en
wel lo den invoer van het penny-(stuivers)
port in Engeland in 1840 en 2o de stichting
der «Internationale postvereeniging* waartoe in
1874 besloten werd.
De eerstgenoemde verbetering is het werk
geweest van Sir Rowland Hill, een ambtenaar
der posterijen, door wien een geheele omwen
teling in de regeling van het briefport kwam.
Een eigenaardige -legende omtrent deze zaak
beeft langen tijd in Engeland bij het volk de
ronde gedaan. Het was daar, evenals in an
dere landen, het gebruik, dat niet de afzender,
maar de ontvanger van een brief het briefport
betaalde, hetwelk destijds in Engeland een shil
ling (60 ets) bedroeg voor een brief van ge
wone zwaarte. Op een mooien dag wandelt
de postambtenaar buiten Londen en ziet hoe
een looper in een dorpje zijn gewone rondte
doet met zijn brieven. Voor de deur van een
arbeiderswoning speelt het volgende tooneeltje
af: De vrouw des huizes komt voor, neemt
een brief, dien de bode haar overreikt, in de
hand, bekijkt hem van alle kanten, houdt hem
voor ’t licht en overhandigt hem daarna weer
aan den bode; het vrouwtje wil blijkbaar den
brief niet nemen, de bode bergt het stuk weer
in zijn tasch en zal verder gaan. Nu begeeft
onze ambtenaar zich ijlings naar het mensch
en vraagt haar, waarom zij den brief niet
aanneemt; hij kan immers belangrijk nieuws
voor haar bevatten, misschien het bericht
eener erfenis. De vrouw antwoordt, dat zij te
arm is om een shilling te betalen en daarom
den brief moest weigeren. De menschlievende
ambtenaar krijgt medelijden en stelt de vrouw
voor, dat hij de shilling voor haar betalen zal.
Het huismoedertje vindt den heer heel vrien
delijk maar weigert het aanbod. Hierover ten
zeerste verbaasd, vraagt de ambtenaar haar
naar de reden van deze weigering en brengt
haar nogmaals onder ’t oog, dat de brief voor
haar van veel waarde kan zijn, ’t Eenvoudige
vrouwtje doet daarna dit verhaal: «Mijn eenige
broeder,* zoo zegt ze, «woont in het noorden
des lands en is even arm als wij, zoodat we
elkaar niet kunnen bezoeken. Toch willen we
wel eens iets van elkaar weten, voornamelijk
of we gezond zijn. Viermaal per jaar zendt
hij een brief aan mij af; is het enkel een dun
papiertje, wat in de enveloppe zit, dan is dat
een bewijs dat alles bij hem wel is. Is dit niet
het geval, is er zwarigheid of ziekte, dan bevat
de brief een dubbel vel. Zoodoende kan ik
te weten komen, hoe ’them gaat. Wordt mij
nu een brief van hem aangeboden, dan bekijk
ik dien nauwkeurig, bevoel en betast hem van
de paalhuisje*) op de Nieuwebrug in handen
van den paalknecht. Deze zorgde dan voor
de verdere bestelling, voor zoover de koop
lieden, die een tijdlang in de buurt van dat
huisje hun beurs hielden, ze niet in ontvangst
kwamen nemen. Paalknecht en schipper kre
gen elk een vastgestelde vergoeding voor
hunne bemoeiingen.
De eerste aanstelling van postboden ge
schiedde in Amsterdam in 1568, toen schoüt
en schepenen zes personen aanwezen tot het
verrichten van bodedienst tusschen die stad
en Antwerpen (de beide centra van den han
del destijds). Later geschiedde deze benoe
ming door de burgemeesters en werden er tal
van bodediensten naar steden binnen het land
en ook wel buiten de grenzen ingesteld.
Aanvankelijk brachten de aangestelde per
sonen zelf de brieven over en moesten ze een
zekere borg storten tot verzekering van de
getrouwe naleving van hunne verplichtingen.
Van wege de stadsregeering werd contróle
uitgeoefend en ook het verschuldigde brief
port vastgesteld. Langzamerhand werden deze
bodeambten hoe langer hoe meer winstge
vend, daar die voor Hamburg, Keulen en
Antwerpen ook de zorg op zich namen voor
de brieven, die bestemd waren voor verder
gelegen landen.
Zoo breidde zich het postwezen hoe langer
hoe meer uit en gingen aanzienlijke personen
dingen naar het ambt van postmeester, welke
naam men in plaats van dien van bode stelde.
Deze postmeesters hadden een aantal perso
nen in hun dienst, die de brieven overbrach
ten. De postmeester-ambten op Antwerpen,
Hamburg en Keulen werden zoo winstgevend,
dat men zelfs burgemeesters of hun zonen of
neven dit ambt zag vervullen.
Natuurlijk deden zij dan ook slechts, door
de algemeene beweging gedwongen, in 1747
afstand van hun ambt ten voordeele van de
stad en korten tijd later, opnieuw door een
oproerige beweging daartoe genoodzaakt,
werden de inkomsten der posterijen aan het
gewest overgedragen en kwam deze belang
rijke instelling onder het bewind van de com-
Dit huisje had zijn naam te danken aan het paal-
geld, dat Amsterdam van de binnenkomende schepen
hief en waarvan de opbrengst diende voor het onderhoud
van vuurbakens op Tessel, Vlieland, Terschelling en
Huisduinen en van tonnen in de Zuiderzee tot aandui
ding van het vaarwater.
Reeds in zeer oude tijden vinden wij ge
wag gemaakt van een postwezen, dat toen
maals echter uitsluitend ten dienste der re-
geering was. Door boden te paard, zooals bij
de Perzen, of door loopers, gelijk bij de Grie
ken en Romeinen, werden langs goed onder
houden wegen de berichten overgebracht.
Vooral onder Darius I 250 v. C.) bereikte
het postwezen in Perzië een hooge ontwikke
ling; langs de wegen waren stations, waar de
koeriers van versche paarden werden voor
zien en volgens een Grieksch schrijver konden
zelfs de vogels in snelle vlucht de boden nau
welijks volgen. Ook in China was het post
wezen reeds vroeg goed ingericht en Marco Polo
vertelt ons, hoe men de loopers voor hun
vertrek liet vasten en ze dan een goed geslo
ten valies met eetwaren meegaf, dat eerst aan
het volgende station geopend kon worden,
om hen door den honger tot meerderen spoed
aan te zetten.
Terwijl aldus het postverkeer in de middel
eeuwen in het hartje van Azië goed was in
gericht, en gelijk later bleek, ook in Perude
Inca’s (de toenmalige bewoners van dat land)
daarvoor behoorlijk zorg hadden gedragen,
was in Europa van een geregeld postwezen
niet veel te bespeuren. Wel onderhield het
Hanze-verbond een bodendienst tusschen ver
schillende steden, die ook brieven voor par
ticulieren meenam, maar van een bepaalde
regeling was weinig of geen sprake.
In ons land werden in de steden, aanvanke
lijk door den graaf, boden aangesteld, om be
richten van de stedelijke regeeringen aan el
kaar over te brengen. Die boden kregen dan
ook wel verlof om koopmansbrieven mede te
nemen, doch meestal werden deze overgebracht
door reizigers of schippers, die bij hun aan
komst de brieven aan een of ander persoon
afgaven, die beloofde ze aan hun adres te
zullen bezorgen. De vergoeding, die hij daar
voor kreeg, stelde hij zelf willekeurig vast.
In Amsterdam moesten de schippers, die brie
ven meebrachten, ze afgeven aan ’t zoogenaam-
^schen 1
'hdl»»
w T ==T===SM
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van
regels 3 cent en van 1000 regels 2’/, cent. Groote letters naar*) 5
plaatsruimte.
I
I
k
1
r
SHtt
I