aêfe/g met geld.
Heerenhuis met fraaL
J1HW8- BI AhVERTEJTIEBLA»
KT) R-
61e Jas'
tëiï standbeeld voor
fflet [Stand.
muldehadeel,
lag 18 .ember 1906.
Tandarts*
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
„Us Heit”.
Feuilleton.
xWb. VAN*
=S
r.
hSLw (on-
*s’
;gendom-
or
s.
F
HOOFDSTUK VI.
t
Ier
ia
'gt
eit
in
Ei lieve,
nt,
en
ruim 40UUÜ puna bot p'
Jtot f 10 de 10n
15.)
•Ze heeft altijd den spot met hem gedreven, maar
ze gaf me toch een grof antwoord, toen ik haar waar
schuwde, want Haakman neemt haar niet uit liefde,*
zuchtte Aalders met een treurigen blik op Johannes.
•Uit liefde!* dat woord trof hem »Ik had haar
ook niet uit liefde genomen,* sprak een stem in zijn
binnenste. Maar bliksemsnel kwam nog een andere
gedachte bij hem op. Helder stond hem voor oogen,
dat al zijn hoop op een toekomst vol weelde den bodem
was ingeslagen.
•Nu kom je zeker ook niet meer bij mij terug aan
het werk?* vroeg de patroon op klagenden toon.
Johannes antwoordde niet, vertwijfeling en woede
maakten hem stom.
In bedrukte stemming ging Aalders heen en hoe lan -
ger Johannes aan zjjn toekomst dacht, hoe meer hij
verbitterd werd. Hij kon nu maar niet begrijpen, hoe
hij zorgeloos had voortgeleefd zonder Marie aan zich
te verbinden door eene verloving: het volgende oogen-
blik reeds moest hij echter erkennen, dat eene verlo
ving dit trouwelooze, valsche schepsel toch niet ge
bonden zou hebben.
Dat was dus haar liefde! Oh, dat hij zoo smadelijk
op de bank der beschuldigden plaats moet nemen, maar
dat kan den beste overkomen, zei die heer. En zoo
dachten je moeder en Ernst en Lina er ook over.*
Opgewonden stapte Johannes in de enge cel heen en
weer, terwijl zijn wangen vuurrood werden.
Lina! Ja Lina! Die mocht hem gaarne. Duizenden
kleine omstandigheden herinnerde hij zich; het was
alsof het voorhangsel scheurde, dat tot heden al haar
liefde verborgen had gehouden, en nu stond zij hem
voor den geest met haar vroolijken, aanminnigen glim
lach en al haar onbaatzuchtige liefde, die zij haar moe
der en hem betoond had.
En nu begreep hij ook, waarom hij Marie Aalders
niet van trouwen gesproken had.
•Vader!* zei hij, «Lina is het beste meisje op de
wereld. Zij heeft mij gered!*
•Hendrik Beuters, de smid uit de Molenstraat, wil
haar trouwen.*
Verschrikt keek Johannes zijn vader aan. »Wil zij
hem?* was de vraag, die op zjjn lippen zweefde, doch
hjj zweeg. Hij schaamde zich. Twee uren geleden
was hij Wanhopig om Marie Aalders en nu
Maar neen, dat was niet om Marie geweest, doch om
haar geld. Nu wist hij eerst, hoe het met zijn eigen
hart geschapen stond en hij moest aan zichzelven be
kennen, dat hij met Marie ongelukkig zou geweest zijn.
De gedachte aan den smid, die met Lina wilde trou
wen, vervulde zjjn hart met kwelling en angst. Dat
Lina arm was, vergat hij geheel; of beter gezegd, dit
was hem totaal onverschillig.
Zijn vader lette niet veel op hem, omdat hij met zijn
eigen gedachten bezig was. Eindelijk keek hij op en
vroeg »Als je uit de gevangenis ontslagen wordt, zal
je zeker niet meer bij mijnheer Aalders aan het werk
kunnen?* (Wordt vervolgd.)
Door AM0.
Binnenkort wordt op ’t Hofplein der Frie-
sche hoofdstad, te Leeuwarden dus, het stand
beeld onthuld van den Frieschen stadhouder
Willem Lodewijk van Nassau, door de Friezen
bijgenaamd ÓZr Heit Onze Vader.)
We achten ’t wel de moeite waard, aan die
gebeurtenis een artikel te wijden en om twee
redenen; vooreerst omdat dit niet een alledaag-
sche gebeurtenis is, ten minste in ons land
niet; en dan, om even te spreken over den per
soon, die daarmee geëerd, gehuldigd, aan ons
en onze naneven voorgesteld wordt.
Geen alledaagsche gebeurtenis!
De Nederlanders zijn in vele opzichten een
eigenaardig volk. We vinden ’t te afgezaagd,
om hen nog eens wel de Chineezen van Eu
ropa te noemen.
Deze uitdrukking wordt ’t meest gebruikt
door de Nederlanders-zelf en die ze ge
bruiken, zouden volstrekt niet willen, dat ze
geheele waarheid bevatte, zullen boos worden
op den buitenlander, die ze tegenover hen mocht
willen bezigen.
J. de Koo schreef indertijd in »De Vragen
des Tijds*:
Wij, Nederlanders, zijn een klein volk, en
al hebben we soms groote dingen gedaan, ’t
geringe trekt zeer onze aandacht. We houden
van microscopisch onderzoek. Huiselijkheid is
onze karaktertrek. Gezellig praten wij in den
afgesloten kring. Daar doen we ons niet
uitsluitend, maar toch voor een aanmerkelijk
deel van den tijd te goed aan de gemeen
schappelijke studeering der cóteriën, die buiten
de onze staan of haar raken. Wij brengen ’t
ver in personenkennis. Geen familie in ons
klein land, of met eenige vlijt gelukt het ons
den een of ander te vinden, die haar kent.
Van den man, dien we heden voor ’t eerst
ontmoeten, weten we morgen de anteceden
ten, misschien ook zijn genealogie tot in ’t
derde geslacht. Deze omstandigheid zet den
stempel op onze conversatie, op ons debat:
ze dragen epn persoonlijk karakter*.
Ot we dit geheel onderschrijven? We ge-
looven, dat ons volk in dit opzicht al iets ver
andert. We worden meer wereldburger. Al
zijn we niet de wereldhandelaars van voor ruim
twee eeuwen, al zijn andere volken, doordat
ze zich ook bewust werden en zich naar de
KLEINZAND 13,
Spreekurert 10
De notaris R. MULDER te He
nemens op Dinsdag 18 Septen
namiddags 2 uur, bij Feikema tr
te verkoopen 1
Een geheel naar de eischen 1
richt «root dubbel HeerenhiAL
’"n aan erENTIëN 4 cent iiu Schuur en Schiphuis
regels 3 ceu,van 1000 re^.en midden in het dorp I 5Q0
s aan den Singel, ruim i
plaatsruimte. s a naar
egermeer, groot volg
centiaren waan.
reboden de ge=
moest behandeld worden! Nu hij in het ongeluk zat,
bekommerde zij zich niet om hem.
De vreeselijke teleurstelling in zijn hoop op een
rijk huwelijk kwelde hem echter nog meer, dan zijn
gekwetste eigenliefde. Hij had zich vertrouwd gemaakt
met de gedachte, dat hij eenmaal Marie's echtgenoot zou
zijn en al zijn hoop op de toekomst was gegrond op het
bezit van haar vermogen.
Tot heden had hij zijn gevangenschap moedig gedra
gen in de vaste overtuiging, dat zijn onschuld aan het
licht zou komen. Maar als die hoop nu ook eens niet
vervuld werd? Als die twee mannen, waar mijnheer
Aalders van sprak, nu eens even onschuldig waren als
hij zelf? Dan moest hij misschien nog maanden lang
in de gevangenis blijven.
In deze droevige overpeinzingen werd hij gestoord
door het binnentreden van den cipier.
•Uw vader is hier,* sprak de man.
•Mijn vader?* riep Johannes, opspringende met een
mengeling van boosheid en neergeslagenheid. De oude
man stond reeds aan de deur. Met den eersten oogop
slag zag Johannes dat zijn haar en baard geheel wit
waren geworden. Na een nieuwsgierigen blik op het
tweetal, verliet de cipier de cel.
Nog altijd stond daar de oude Burgman. Zijn armen
hingen slap langs het lichaam, zijn lippen beefden, zjjn
gelaat vertoonde zenuwachtige trekkingen en zijn oogen
gaven grooten angst te kennen.
•Ongelukkige. Ben je schuldig? Ben je een moor
denaar, Johannes?* vroeg hij met heesche stem.
Sprakeloos en bevend had de zoon zich aan zijn
krib vastgehouden; nu wierp hij zich voor zijn vader op
de knieën, met dankbaarheid in het hart jegens den
strengen man, dien hij altijd meer gevreesd dan bemind
had, maar die hem nu in den nood niet verliet.
•Neen vader! neen, ik heb het niet gedaan. Ik weet
niet eens, of die man wel bij die kerels was, die mij
overvallen hebben.*
•Dat heeft de rechter me ook gezegd,* mompelde de
oude met een verlicht hart. »God zij dank, dat je geen
moordenaar bent.*
Johannes hield zijn vader’s handen vast en snikte als
een kind, hoe onmannelijk dit ook schijnen mocht. Toen
hij zich eindelijk vermande en opstond, bemerkte hij,
dat zijn vader er ziek en zwak uitzag en bracht hem
dadelijk naar den eenigen stoel.
•Het is alles goed, als je maar niet schuldig bent,*
sprak de oude man nu bedaard, »maar toen ik je zag,
dacht ik
•Ach vader, ik meende, dat God en alle menschen
me verlaten hadden. Marie Aalders heeft zich met
den graankooper verloofd.*
»Zoo?« zei de oude met blijkbare teleurstelling. »Dan
heeft ze stellig niet veel van je gehouden, anders had
je haar al lang gevraagd.*
Johannes boog het hoofd. »lk had slechts één woord
behoeven te spreken, en zij had me genomen vader!*
•En waarom sprak je dan dat woord niet? Maanden
lang hebben we eiken dag bericht van je verloving
verwacht.*
Als bij ingeving begreep Johannes plotseling de
reden van zijn dralen.
•Ik geloof dat ik niet zoolang gedraald zou hebben,
wanneer het bij mij die ware liefde geweest was.*
•Nu dat moet iedereen zelf weten. Wat vraag ik
naar geld of goed, als ik er maar op aan kan, dat
alles waar is, wat je aan den rechter hebt gezegd.*
•Dat is alles waar, vader!*
•Hij zegt, dat je dan door de rechtbank ook wel
vrijgesproken zult worden. Het is hard dat uw zoon
kracht van hun zoo veel grooter getalsterkte
ontwikkelden, ons vooruitgestreefd, toch mag
men zeggen, dat we al vrij wel genezen zijn
van den dommel, die ons beving na een tijd
perk van zeer groote, laat ons zeggen onge
wone krachtsinspanning.
En toch we zijn in vele opzichten een
eigenaardig volk.
Laten we gerust zeggen, dat we ons als
volk nog vrij goed voelen. We behoeven dr.
Nassau niet meer geheel gelijk te geven, die
een strafperoratie eindigde met deze woorden:
Krachtig schraagt bij andere beschaafde
volken eigen taal- en letterkunde den volks
geest. Een volk, dat in waarheid een eigen
taal bezit, is er trotsch op: de aanzienlijke,
de onafhankelijke man vooral gebruikt eene
vreemde alleen in geval van noodzakelijkheid.
Voor Nederlandsche mannen en vrouwen in
de hoogste kringen en standen is de grootste
roem Fransch of Engelsch zóó te spreken, dat
ze bijna ingeborenen dier landen schijnen.
Door de mode van onzen tijd verblind, is de
eerste zorg van edele aanzienlijke Nederland
sche geslachten, wier namen in de roemrijke
herinneringen des lands zijn vervlochten, dat
hunne kinderen zuiver Fransch leeren. Wordt
onze vaderlandsliefde naar onze taalliefde af
gemeten, dan zijn wij zedelijk bij Frankrijk
ingelijfd.*
Neen, dit is niet meer geheel waar. Wel
doen we zeer veel aan vreemde talen, maar
hoe langer hoe meer doen we dat, omdat we
ze. als handelsvolk noodig hebben en we kie
zen niet meer uitsluitend of in de eerste plaats
’t Fransch, omdat we inzien, dat Engelsch en
Duitsch ons verder brengen in den grooten
strijd op de wereldmarkt. (Al is ’t waar, dat
op de lagere scholen ’t Fransch nog te veel
den voorrang heeft!) In officieele stukken
gebruiken we veel minder Fransch dan
den tijd van onzen grootsten roem.
lees eens een staatsstuk of een rechterlijk do
cument uit den tijd van Jan de Wit! En toen
waren we toch »jongens van Jan de Wit!«
Gelukkig ook, gij degelijke Potgieter, gaat ’t
Jansalieachtige er bij ons wat uit.
We willen nog geen Duitschers zijn en ook
geen anti-Duitschers, zooals Franschen en En-
gelschen zoo gaarne zouden willen. Braaken-
siek heeft 't zoo duidelijk geschetst in de beide
platen van ’t Groene Weekblad.
Maar onze Fransche sympathieën zijn in de
even boven ’t vriespunt,
doen?
We willen met opzet geen namen noemen,
want waar zouden we moeten eindigen?
Dit is wel een eigenaardigheid van ons,
Nederlanders, die ons toch nog wel voelen als
volk van beteekenis. Of voelden we niet een
aparte snaar in ons hart heftig trillen tijdens
den reuzenstrijd van duizend dagen, door een
handjevol stamgenooten in Zuid-Afrika tegen
't rijkste en zich ’t machtigst wanend volk
der aarde gestreden.
't Ligt ’m aan ons eigenaardig volkskarak
ter, dat we zoo weinig gedenkteekenen hebben.
Me komt ’n kleine kleinigheid in de ge
dachten uit de dagen der Rembrandt-feesten,
die, tusschen haakjes gezegd, lang niet schit
terend genoeg waren, al hebben enkele cor
poraties met werkelijken ernst en volle recht
den grooten man gehuldigd, ft Had eens in
Duitschland moeten zijn!)
Ik liep zoo over ’t Rembrandtplein en keek
onwillekeurig nog weer eens naar 't eenvoudig
beeld, ’n Man uit ’t volk keek ook en zei,
met zoo’n echte schouder- en armbeweging,
zoo’n beweging, die uitdrukt: »Kijk je, boven
die drukmakerij, daar staan we nu boven ver
heven, we!” Hij zei zoo bij z’n neus langs:
Hm, voor hem, (hij wees op ’t standbeeld,
waarbij Arti reeds zoo vol piëteit haar krans
had gebracht!) voor hem daar maken ze nu
zoo’n drukte!*
»Och«, zei ’n heer, die ’t hoorde, »goede
vrind! De groote stad Amsterdam moest zich
schamen, dat ’t zoo’n klein feest en zoo’n nietig
monument voor zoo’n buitengewoon groot man
heeft!* De heer ging zijns weegs en de man
uit 't volk zei er niets op.
Waarom hebben we niet veel meer van die
bewijzen onzer piëteit voor, onzer roem op
onze groote mannen? Waarom?
Want waarlijk, in die beelden zit kracht.
Ze bewijzen den eerbied van een volk voor ’t
groote; maar ookze voeden op.
En daarin ligt voor ’n goed deel hunne be
teekenis, hunne waarde!
Ik denk hier weer, aan wat J. de Koo de
kleine karaktertrek van ons volk noemt. In
huis, in onze binnenkamer hebben we de por
tretten van die ons dierbaar waren en we be
waren ze vol eerbied voor de personen, die
ze voorstellen. En we toonen ze gaarne aan
de vrienden en kennissen, die ons komen be
zoeken. We zien zelfs dolgraag ons eigen
Z>insd^o
V 2 uur, bij FeikKoopmans en Margje vd
J Lolle Schakel en Antke
_.»*aas zv Sjirk Wittermans en
,aeel nay rfommerts Anna dv Jan Hee-
ïaMtje Abma te Goënga Dirk, zv Sane Post-
Boer en Geertje Lemstra te Heeg.
B V d Harmen v. d. Meulen te Smallebrugge
Wiersma te Westhem Jozephus Wille
ste aaii i Hilversum met Luurtske Foekema te
het Heegerwvs^ van Kammen te Kollum met
aren 82 centiare'
hooging is geboden de gerinj
laatste dertig jaren heel wat verminderd,
evengoed als onze antipathie tegen de Duit
schers.
Toch zijn we eigenaardig.
Zelfs de Amsterdammers zijn dorpelingen,
als ze ietwat vreemde buitenlanders zien.
Doch hierop willen we niet doorredeneeren.
Alleen een enkel woord over onze standbeel
denliefde.
Die liefde staat
maar niet veel.
Kom eens over de grenzen, bij de Fran
schen en vooral bij de Duitschers! Bij de
Franschen heeft ieder groot man z’n monu
ment. En bij de Duitschers heerscht een
ware standbeelden-cultus. De beelden, monu
menten, enz. ter eere van Von Bismarck en
van Wilhelm I zijn er langzamerhand ontel
baar geworden; en dat in een zóó kort tijds
bestek; en dat, terwijl deze beide scheppers
van den huidigen Duitschen toestand nog
bijna niet tot de geschiedenis behooren. De
Duitschers, voorgegaan door hun tempera-
mentvollen Kaiser, schijnen haast te hebben
bij ’t toonen van den eerbied voor de mannen,
die hen de hun zoo lang onthouden plaats op
’t wereldgebied bezorgden.
En wij? Die een roemrijk verleden hebben,
zooals bijna geen enkel volk, vooral niet een
volk van zoo’n gering aantal zielen! Die man
nen hebben aan te wijzen, groot, tot de groot
sten behoorende. Mannen van een wereld
naam, op bijna elk gebied! Vorsten en leger
aanvoerders, zeehelden en ontdekkingsreizi
gers, volkshelden en dweepers, dichters en
schilders, geleerden op elk gebied!
Waar staan de monumenten, door ’t dank
baar nageslacht, dat zoo lang geteerd heeft
op den roem, door ’t voorgeslacht behaald,
zóó lang, tot ’t er Jansalieachtig van werd,
voor de groote mannen, die tot ons volk be
hoorden, opgericht?
Zouden we niet ’t recht hebben, tegenover
den standbeelden-cultus der ons omringende"
volken, de eerezuilen, de denkmalen aan den
vreemdeling te toonen, en aan ons zelf en
onze kinderen, van verschillende vorsten, van
minstens een tiental zeeheldenvan vele
schilders, van meer dichters en schrijvers, van
geleerden, van ja, waar te eindigen?
Zouden die monumenten ons geheele vaderland
niet veel meer moeten bedekken, dan die der
Duitsche groote mannen ’t in Duitschland
sei
s
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangr -
e
1OOO re^Len
jr
i
n
it
g
n
e’
I